ECLI:NL:RBMNE:2018:5189

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5176
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving verzoeken en belanghebbendheid bij handhavingsbesluiten in bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 september 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van eisers in hun verzoek om handhaving tegen het conservatorium van de [naam stichting] in Utrecht. Eisers, woonachtig nabij het conservatorium, hadden eerder handhavingsverzoeken ingediend die door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, niet in behandeling waren genomen. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte eisers niet-ontvankelijk had verklaard in hun bezwaar tegen het handhavingsbesluit. De rechtbank stelde vast dat eisers belanghebbenden zijn bij de handhavingsbesluiten, omdat zij direct geraakt worden door de geluidsoverlast van het conservatorium. De rechtbank oordeelde dat het niet in behandeling nemen van de handhavingsverzoeken onterecht was, aangezien eisers hun verzoeken per fax hadden ingediend, wat door verweerder niet correct was behandeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 1.002,- werden vastgesteld, en het betaalde griffierecht van € 168,- diende te worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van de erkenning van belanghebbendheid in handhavingsprocedures en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met ingediende verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/5176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2018 in de zaak tussen

1.
[eiser 1], eiser 1
2.
[eiser 2], eiser 2
beiden te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: eisers,
(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. H.P. de Keijzer).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder geweigerd een aantal handhavingsverzoeken van eisers over het aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [vestigingsplaats] gevestigde conservatorium van de [naam stichting] (hierna: [naam stichting] ) in behandeling te nemen.
Bij besluit van 28 juni 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder [naam stichting] per direct gelast het veroorzaken van geluidsoverlast vanuit het pand op het adres [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [vestigingsplaats] te (laten) staken en gestaakt te (laten) houden op straffe van verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 500,-.
Bij besluit van 13 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers voor zover gericht tegen het niet in behandeling nemen van het handhavingsverzoek van eisers gegrond verklaard en het primaire besluit 1 in zoverre ook herroepen. Voor zover het bezwaar van eisers gericht is tegen het primaire besluit 2 is het niet-ontvankelijk verklaard. De bezwaren zijn voor het overige ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eisers zijn woonachtig op de [straatnaam] , nabij het conservatorium. Eiser 1 woont op het adres [straatnaam] [nummeraanduiding 2] en eiser 2 op het adres [straatnaam] [nummeraanduiding 3] te [woonplaats] . In 2013 hebben eisers verweerder voor het eerst verzocht om handhaving. Dit verzoek is afgewezen. Gedurende de procedure (in hoger beroep) tegen deze afwijzing, heeft verweerder op 24 oktober 2016 maatwerkvoorschriften opgelegd aan de [naam stichting] . Dit besluit is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) betrokken bij de uitspraak van 6 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2389). In deze uitspraak heeft de ABRS uit een oogpunt van proceseconomie de vraag beoordeeld of verweerder mocht volstaan met het opleggen van een last onder dwangsom en de maatwerkvoorschriften.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar voor zover dat gericht is tegen het niet in behandeling nemen van de handhavingsverzoeken gegrond verklaard voor wat betreft het buiten behandeling laten zonder het verlenen van een hersteltermijn en voor het overige ongegrond. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eisers de handhavingsverzoeken per e-mail zonder handtekening hebben verzonden, waarvoor een herstelmogelijkheid geboden had moeten worden. Het niet betwiste feit dat eisers de ondertekende handhavingsverzoeken per fax aan verweerder hebben toegezonden is volgens verweerder onvoldoende om als herstel van het verzuim te accepteren, omdat het gebruikte faxnummer niet van de juiste afdeling is.
Daarnaast is het bezwaar voor zover gericht tegen de last onder dwangsom niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers niet de overtreders zijn aan wie de last onder dwangsom is gericht. Alleen de overtreder kan volgens verweerder in een procedure opkomen tegen de opgelegde last onder dwangsom. Verweerder baseert dit standpunt op rechtspraak van de ABRS (zie hiervoor ECLI:NL:RVS:2002:AE8265).
3. Eisers hebben allereerst aangevoerd dat het niet in behandeling nemen van het handhavingsverzoek zoals dat per fax is ingediend, onterecht is geweest. Verweerder heeft in het verweerschrift van 13 juli 2018 ook erkend dat dit een onjuist standpunt is en dat de fax als verzoek om handhaving aangemerkt had moeten worden. Hierop hebben eisers de beroepsgrond ter zitting ingetrokken. Daarbij heeft verweerder toegezegd de proceskosten voor de beroepsprocedure te vergoeden overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht.
4. Eisers voeren verder aan dat zij wel belanghebbenden zijn bij de opgelegde last onder dwangsom. Zij hebben jarenlang om het maatwerkvoorschrift gevraagd, waarna het in 2016 eindelijk is opgelegd. Vervolgens is er meerdere malen tevergeefs om handhaving verzocht. Omdat de last onder dwangsom (tijdens de muziekuitoefening ramen gesloten houden of akoestisch relevante maatregelen treffen) niet aansluit bij de tekst van het maatwerkvoorschrift (tijdens de muziekuitoefening ramen gesloten houden), is het in hun belang om dit in bezwaar en (hoger) beroep aan de orde te kunnen stellen. Verweerder heeft hen daarom ten onrechte niet als belanghebbenden aangemerkt.
5. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat, indien er positief beslist is op een verzoek om handhaving, dit met zich mee brengt dat de verzoeker om handhaving geen procesbelang heeft aangezien hij met het voeren van een procedure geen verbetering van zijn positie kan bereiken. De rechtbank kan verweerder echter niet volgen in de interpretatie van rechtspraak van de ABRS (ECLI:NL:RVS:2002:AE8265) met betrekking tot de ontvankelijkheid van een bezwaar van een ander dan de overtreder bij een last onder dwangsom. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van vandaag in de procedure van eiser 1 met het nummer UTR 17/646.
6. Eisers hebben bewaar gemaakt tegen de last onder dwangsom, omdat deze volgens hen oncontroleerbaar is. Bovendien is de gemeente op de momenten dat er overtredingen plaatsvinden niet te bereiken en wil verweerder het videomateriaal van eisers ten onrechte niet als bewijs accepteren. Eisers vrezen met name dat bij de beoordeling van akoestisch relevante maatregelen alleen overtredingen kunnen worden vastgesteld door gebruik te maken van speciale meetapparatuur. Dit maakt het vaststellen van een overtreding te ingewikkeld. De rechtbank is van oordeel dat dit door eisers gestelde belang voldoende specifiek is, en hen als verzoekers om handhaving ook speciaal raakt, om hen ook als belanghebbenden tot de bezwaarprocedure toe te laten. Het bestreden besluit kan om deze reden niet in stand blijven.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de [naam stichting] niet aan de beroepsprocedure heeft deelgenomen en de rechtbank ook niet over de hiervoor benodigde inhoudelijke informatie beschikt.
8. Het beroep is gegrond. Verweerder dient alsnog te beslissen op het bezwaarschrift dat eisers hebben ingediend tegen de aan de [naam stichting] opgelegde last onder dwangsom.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 501,- en een wegingsfactor 1). Tenslotte dient verweerder ook het betaalde griffierecht van
€ 168,- aan eisers te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- te vergoeden, voor zover dit niet al betaald is;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-, voor zover dit niet al betaald is.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.