In deze zaak vordert de besloten vennootschap [eiser] betaling van openstaande facturen van de besloten vennootschappen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De kantonrechter heeft op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin de partijen op 11 januari 2018 hebben geprobeerd tot een schikking te komen, maar dit is niet gelukt. De eiser heeft administratie- en accountantswerkzaamheden verricht voor beide gedaagden, die op hetzelfde adres zijn gevestigd en dezelfde statutaire bestuurder hebben. De eiser vordert betaling van openstaande facturen en bijkomende kosten, terwijl de gedaagden betwisten dat zij de facturen moeten betalen, omdat zij van mening zijn dat de facturen te hoog zijn en niet alle werkzaamheden zijn verricht.
De kantonrechter oordeelt dat de gedaagden de facturen moeten betalen, omdat zij onvoldoende hebben aangetoond dat de facturen of een deel daarvan niet verschuldigd zijn. De werkzaamheden zijn verricht tot en met november 2016 en mei 2017, en de kantonrechter stelt vast dat de gedaagden niet tijdig hebben aangegeven dat zij wilden stoppen met de eiser als accountant. De gedaagden hebben ook niet onderbouwd dat de gespecificeerde werkzaamheden niet zijn verricht en hebben onvoldoende bewijs geleverd voor hun claims over de hoogte van de facturen en de schade door slecht werk.
De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en hen hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De eiser heeft recht op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, die door de kantonrechter zijn toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.