ECLI:NL:RBMNE:2018:522

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
6349627
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen door een accountantskantoor tegen twee besloten vennootschappen

In deze zaak vordert de besloten vennootschap [eiser] betaling van openstaande facturen van de besloten vennootschappen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De kantonrechter heeft op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin de partijen op 11 januari 2018 hebben geprobeerd tot een schikking te komen, maar dit is niet gelukt. De eiser heeft administratie- en accountantswerkzaamheden verricht voor beide gedaagden, die op hetzelfde adres zijn gevestigd en dezelfde statutaire bestuurder hebben. De eiser vordert betaling van openstaande facturen en bijkomende kosten, terwijl de gedaagden betwisten dat zij de facturen moeten betalen, omdat zij van mening zijn dat de facturen te hoog zijn en niet alle werkzaamheden zijn verricht.

De kantonrechter oordeelt dat de gedaagden de facturen moeten betalen, omdat zij onvoldoende hebben aangetoond dat de facturen of een deel daarvan niet verschuldigd zijn. De werkzaamheden zijn verricht tot en met november 2016 en mei 2017, en de kantonrechter stelt vast dat de gedaagden niet tijdig hebben aangegeven dat zij wilden stoppen met de eiser als accountant. De gedaagden hebben ook niet onderbouwd dat de gespecificeerde werkzaamheden niet zijn verricht en hebben onvoldoende bewijs geleverd voor hun claims over de hoogte van de facturen en de schade door slecht werk.

De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en hen hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De eiser heeft recht op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, die door de kantonrechter zijn toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
Vonnis van 14 februari 2018
zaaknummer: 6349627 AC EXPL 17-3768 HAB/17443
inzake
de besloten vennootschap
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiser]
eisende partij,
gemachtigde: E. van den Bergh,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij,
en
zaaknummer: 6349664 AC EXPL 17-3770 HAB/17443
inzake
de besloten vennootschap
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: E. van den Bergh,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partij.

1.De procedure

In beide zaken zijn de volgende stukken ingebracht:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
De kantonrechter heeft de zaken met partijen besproken tijdens de zitting van 11 januari 2018. Partijen hebben geprobeerd tot een schikking te komen, maar dat is niet gelukt. De kantonrechter heeft bepaald dat zij vonnis zal wijzen en heeft de zaken ambtshalve gevoegd.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
[eiser] heeft administratie- en accountantswerkzaamheden verricht voor [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . Deze beide B.V.’s zijn op hetzelfde adres gevestigd en hebben dezelfde statutaire bestuurder, namelijk de heer [bestuurder] . In deze procedure vraagt [eiser] betaling van openstaande facturen en bijkomende kosten en rente, meer concreet vordert [eiser] :
  • van [gedaagde sub 2] : € 2.503,82, vermeerderd met wettelijke handelsrente over
  • van [gedaagde sub 1] : € 3.155,81, vermeerderd met wettelijke handelsrente over € 2.622,68 vanaf de datum van dagvaarding (19 september 2017).
Gedaagden vinden dat ze de facturen niet hoeven te betalen: de facturen zijn te hoog en niet alle in rekening gebrachte werkzaamheden zijn verricht. Volgens gedaagden hebben zij bovendien schade geleden doordat werkzaamheden niet goed zijn verricht; die schade beloopt in ieder geval € 15.000,-.
2.2.
De kantonrechter oordeelt dat gedaagden de facturen van [eiser] moeten betalen. Zij hebben onvoldoende aangevoerd om tot de conclusie te komen dat de facturen of een deel daarvan niet verschuldigd is. De kantonrechter legt dat hierna uit.
Werkzaamheden ná 1 januari 2017
2.3.
Het gaat in deze procedure om facturen voor werkzaamheden die zijn verricht tot en met november 2016 en voor werkzaamheden die zijn verricht tot en met mei 2017. Vaststaat dat de inhoudelijke werkzaamheden van [eiser] voor gedaagden per 1 januari 2017 in beginsel zijn gestopt omdat gedaagden over wilden gaan naar een ander accountantskantoor. Gedaagden vinden het niet terecht dat aan hen werk van na die datum in rekening wordt gebracht. De kantonrechter is het daar niet mee eens. [eiser] heeft op zitting uitgelegd dat gedaagden weliswaar via hun accountmanager hadden laten weten te willen stoppen met [eiser] maar dat zij toen niet kenbaar hebben gemaakt wie hun nieuwe accountant was. Ondanks meerdere pogingen bleek het onmogelijk om in contact te komen met de [bestuurder] (de enige contactpersoon van gedaagden), aldus [eiser] . Hierdoor moest [eiser] de lopende zaken voor gedaagden zo goed mogelijk afhandelen en zijn na 1 januari 2017 dus toch enige werkzaamheden gedaan. Pas in maart 2017 heeft de nieuwe accountant van gedaagden contact opgenomen.
Gedaagden hebben hier te weinig tegenover gesteld. Zij hebben erkend dat er geen contact is geweest met de [bestuurder] omdat deze op tournee in Amerika was en ‘zijn hoofd er niet naar stond om dit soort zaken af te handelen’. Gedaagden zeggen dat hun voormalige accountant bij [eiser] (de heer [voormalig accountant] ) de nieuwe accountant had voorgesteld en dat ze er van uitgingen dat die kantoren het onderling zouden regelen. Dat is echter een onterechte veronderstelling: de heer [voormalig accountant] werkte immers al sinds de zomer van 2016 niet meer bij [eiser] . Gedaagden kunnen [eiser] dan ook niet verwijten dat er niet meteen per 1 januari 2017 een overdracht plaatsvond. [eiser] heeft onbetwist op zitting gezegd dat hij tot maart 2017 niet wist wie de nieuwe accountant was.
De kantonrechter vindt het dan ook terecht dat [eiser] de lopende zaken waar nodig is blijven waarnemen voor gedaagden. Gedaagden moeten dus ook betalen voor het werk dat na 1 januari 2017 is verricht.
Werkzaamheden verricht?
2.4.
Gedaagden stellen dat de facturen gaan over werkzaamheden die niet zijn verricht. [eiser] heeft in reactie daarop gewezen op de specificaties bij de facturen waarop staat over welke werkzaamheden het gaat. Die werkzaamheden zijn verricht, aldus [eiser] . De kantonrechter heeft gedaagden tijdens de zitting gevraagd om te onderbouwen dat de gespecificeerde werkzaamheden niet zijn verricht. Daarop hebben zij gezegd dat er volgens hun nieuwe accountant voorschotten in rekening zijn gebracht terwijl de bijbehorende werkzaamheden niet zijn verricht. Gedaagden hebben niet uitgelegd welke werkzaamheden dat dan zijn. Zij hebben naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onvoldoende gesteld tegenover de specificaties van [eiser] om te kunnen aannemen dat er werk in rekening is gebracht dat niet is verricht.
Hoogte van de facturen
2.5.
De kantonrechter vindt dat gedaagden ook op dit punt te weinig hebben aangevoerd. Zij zeggen immers slechts dat zij het idee hebben dat er te enthousiast is gefactureerd. De inschatting was dat de administratiekosten jaarlijks € 8.000 tot € 10.000 zouden bedragen en niet € 25.000,- aldus gedaagden. [eiser] betwist een en ander en gedaagden onderbouwen niet wie die inschatting heeft gemaakt, dat de daadwerkelijke kosten rond
€ 25.000,- lagen en evenmin wat de huidige administratiekosten van gedaagden zijn.
Schade door slecht werk?
2.6.
Gedaagden stellen dat zij door slecht werk van [eiser] naheffingen en boetes hebben gekregen. Zij willen de schade, die zij voorlopig begroten op € 15.000,-, verrekenen met de facturen, zo begrijpt de kantonrechter. [eiser] stelt in reactie daarop dat de inhoudelijke werkzaamheden per 1 januari 2017 zijn gestopt zoals gedaagden wilden, maar dat de naheffingen en boetes zijn veroorzaakt doordat gedaagden niet de informatie aanleverden die nodig was om het werk te verrichten. Daar hebben gedaagden niets meer tegenover gesteld. Zij hebben erkend dat zij niet hebben gereageerd op verzoeken tot informatie van [eiser] . In die situatie kan [eiser] dan ook niet worden verweten dat er schade bij gedaagden ontstaat.
Tussenconclusie facturen en rente
2.7.
Dit betekent dat gedaagden de openstaande facturen moeten betalen. Gedaagden hebben niet betwist dat zij de handelsrente moeten betalen over de factuurbedragen. Ook de berekening van de vervallen rente tot aan de dagvaarding is niet betwist. Die vordering wordt dus ook toegewezen.
Incassokosten
2.8.
[eiser] heeft onderbouwd dat er herhaalde pogingen zijn gedaan om de openstaande bedragen buiten een procedure te incasseren. Gedaagden hebben dat niet betwist. De gevorderde bedragen komen overeen met de kosten die op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in rekening mogen worden gebracht. Ook die vordering wordt toegewezen.
Proceskosten
2.9.
Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. [eiser] heeft twee afzonderlijke procedures ingesteld en vordert in beide procedures een veroordeling in de proceskosten. De kantonrechter zal echter het totaal van de proceskosten voor beide procedures als volgt begroten.
- dagvaarding € 85,21
- griffierecht € 470,00
- salaris gemachtigde €
350,00(2 punten x tarief € 175,00)
Totaal € 905,21
Gedaagden worden hoofdelijk in deze kosten veroordeeld.
[eiser] heeft niet onderbouwd waarom het nodig was om gedaagden, gevestigd op hetzelfde adres en met dezelfde bestuurder, in afzonderlijke procedures te dagvaarden. De extra gemaakte kosten (dagvaardingskosten, griffierecht en salaris gemachtigde) beschouwt de kantonrechter als onnodig gemaakt en blijven voor rekening van [eiser] .

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.503,82, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 2.017,66 vanaf 19 september 2017 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 3.155,81, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 2.622,68 vanaf 19 september 2017 tot de voldoening;
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] , hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 905,21, waarin begrepen € 350,00 aan salaris gemachtigde;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018.