9.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld. Hij heeft zijn vriendin met een dweilstok dusdanig hard geslagen dat deze aluminium stok daarna krom stond. Dit deed hij in aanwezigheid van zijn kinderen. Verdachte heeft daarmee ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van nota bene zijn vriendin, en op deze manier ook voor zijn kinderen een onveilige situatie gecreëerd. Dit is ernstig.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een aantal goederen van een kennis van hem. Hij heeft met deze diefstal getoond het verschil tussen mijn en dijn niet te respecteren.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn buren. Bij hen is de vrees ontstaan dat hen iets zeer ernstigs zou overkomen en verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met het effect dat zijn woorden op deze mensen kon hebben. Uit het dossier blijkt dat de bewezen verklaarde bedreiging niet op zichzelf staat, en dat de impact ervan enorm was. De angst voor verdachte is dermate groot dat de buurman zijn gezin niet meer alleen thuis durft te laten, er zelfs hulp van een psychiater is gezocht en dat andere buren uit angst voor verdachte weigerden een getuigenverklaring af te leggen. De rechtbank rekent verdachte dit alles zeer aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 21 december 2017 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor met name vermogens- en geweldsdelicten en overtredingen van de Wegenverkeerswet. De laatste onherroepelijke veroordeling dateert van 13 juni 2017.
Uit de onder punt 8 van dit vonnis genoemde rapportage ‘Psychologisch onderzoek’ volgt dat vanuit de beschreven problematiek bij gelijk blijvende omstandigheden het risico op recidive als hoog wordt ingeschat. De ten tijde van het onderzoek bestaande context van ambulante begeleiding en toezicht zonder gericht risicomanagement biedt slechts in beperkte mate en daarmee in ontoereikende zin tegenwicht aan het recidiverisico. In een optimaal scenario zou de beschermende context verder worden uitgebouwd door middel van de reeds bestaande pijlers van toezicht, ambulante begeleiding, administratieve ondersteuning, bewindvoering en dergelijke, gecombineerd met gericht risicomanagement. Dit sluit aan bij de vanuit de reclassering ingezette koers van het creëren van een overzichtelijke en controleerbare leefsituatie op het gebied van wonen en dagbesteding, het toewerken naar abstinentie van alcohol en het voor langere termijn betrekken van forensisch gespecialiseerde hulpverlening. Kaders, toezicht en ondersteuning vormen de kernwoorden in de geadviseerde interventies, gekoppeld aan realistische verwachtingen. Deze interventies kunnen plaatsvinden vanuit het reeds bestaande kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Indien deze interventies niet toereikend blijken om het delictrisico afdoende te beperken, zullen meer dwingende kaders overwogen moeten worden, waarbij gedacht kan worden aan een ISD-traject.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 25 januari 2018, opgemaakt door E.M.F.A. Strasek. Dit rapport houdt onder meer in dat sprake is van problematiek en risico’s op meerdere leefgebieden. Verwezen wordt naar een op 22 september 2017 opgemaakt reclasseringsrapport waarin staat dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog zolang verdachte in de huidige instabiele leefsituatie verkeert, daarbij ook alcohol drinkt en zich in een negatief sociaal netwerk bevindt. Verdachte staat geregistreerd als Top-X voor de regio Flevoland. Meermalen werd aan verdachte een reclasseringstoezicht met een plan van aanpak opgelegd. In het kader van een eerder opgelegd toezicht zou verdachte klinisch behandeld moeten worden in verband met detoxificatie en zou hij daarna bij de Oranjeborg (beschermd) kunnen gaan wonen. Gedurende het toezicht werkte verdachte wisselend mee, maar gaandeweg kwam hij de afspraken steeds slechter na. Ook behandeling kwam om die reden niet van de grond. Verdachte wilde niet langer meewerken met de behandeling bij ForFact. De reclassering adviseert ten slotte aan verdachte een ISD-maatregel op te leggen omdat zij geen mogelijkheden meer ziet om verdachte te begeleiden en zo de risico’s in te perken. Verdachte toont in het kader van de bijzondere voorwaarden geen motivatie en inzet meer. Binnen de ISD-maatregel kan gewerkt worden aan de geïndiceerde behandelingen zoals detoxificatie met betrekking tot de alcoholproblematiek.
De maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de onder 1, 2 en 5 bewezen geachte feiten aan alle formele voorwaarden is voldaan voor het opleggen van de ISD-maatregel.
Ten eerste zijn de bewezen verklaarde feiten misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Ten tweede blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie van 21 december 2017 dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan deze feiten – waarvan de laatste van 9 december 2017 dateert – ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen en een taakstraf. Dit betreffen de volgende veroordelingen:
- op 22 mei 2017 is verdachte door het gerechtshof veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig dagen (parketnummer 21/002618-16). Deze straf is volledig ten uitvoer gelegd.
- op 9 juni 2016 is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken (parketnummer 16/014748-16), die volledig ten uitvoer is gelegd bij vonnis van 13 juni 2017.
- op 29 juni 2015 heeft verdachte een taakstraf van tachtig uren, waarvan veertig uren voorwaardelijk, opgelegd gekregen (parketnummer 16/064590-15). Zowel het onvoorwaardelijk als het voorwaardelijk deel zijn volledig ten uitvoer gelegd; het voorwaardelijk deel bij arrest van 22 mei 2017.
De in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportages, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Ook is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie. Verdachte valt namelijk onder de definitie van stelselmatige dader. Hij is immers een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte voldoende kansen heeft gehad. Meermalen is geprobeerd om door middel van het opleggen van bijzondere voorwaarden bij verdachte een gedragsverandering te bewerkstelligen, maar dit bleek steeds een doodlopende weg. De reclassering heeft aangegeven dat zij geen mogelijkheden meer ziet om verdachte te begeleiden. Het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel is dan ook een gepasseerd station en niet passend. Zij zal daarom de (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel opleggen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van verdachtes problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank acht het in dit geval nodig om de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds – één jaar na de start van de tenuitvoerlegging van de maatregel – te beoordelen. De rechtbank wil bij deze tussentijdse beoordeling niet alleen geïnformeerd te worden over het verloop van de behandeling tot op dat moment, maar ook over de (voorgenomen) invulling van het vervolg van de behandeling.