ECLI:NL:RBMNE:2018:5590

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
UTR 18/2174
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag doelgroepverklaring loonkostenvoordeel op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging MBO Raad en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een aanvraag om een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. D. Loen, had een aanvraag ingediend voor een doelgroepverklaring op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) voor een werkneemster die gedeeltelijk was hervat in aangepast eigen werk. De rechtbank oordeelde dat de werkneemster niet voldeed aan de voorwaarde dat zij in de kalendermaand voor de hervatting recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank volgde de stelling van eiseres niet dat verweerder een te strikte lezing had gehanteerd bij de beoordeling van deze voorwaarde. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was, omdat de werkneemster niet aan de wettelijke eisen voldeed. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/2174

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2018 in de zaak tussen

Vereniging MBO Raad, te Woerden, eiseres

(gemachtigde: mr. D. Loen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. Kuilenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag om een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) afgewezen.
Bij besluit van 7 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De werkneemster – [werkneemster] – is per 11 februari 2016 vanuit haar werk bij eiseres als secretaresse gedurende 36 uur per week uitgevallen vanwege gezondheidsklachten. Eind mei 2016 is zij bij eiseres begonnen met
re-integreren in aangepast eigen werk, waarna zij het aantal gewerkte uren langzaam heeft opgebouwd. Ten tijde van de beoordeling in het kader van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in december 2017 was werkneemster voor 12 uur per week hervat in aangepast eigen werk. Bij besluit van
11 januari 2018 is aan werkneemster een WIA-uitkering toegekend met ingang van
8 februari 2018, waarbij rekening is gehouden met de inkomsten van werkneemster uit het aangepaste eigen werk. Op 2 februari 2018 heeft eiseres namens werkneemster een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel op grond van de Wtl aangevraagd voor de arbeidsbeperkte werkneemster die gedeeltelijk is hervat in aangepast eigen werk. Dit heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten.
2. Het bestreden besluit gaat over de weigering om een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel op grond van de Wtl te verstrekken, omdat werkneemster niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 2.14, eerste lid, onder a, van de Wtl, dat zij in de kalendermaand voor herplaatsing recht had op een WIA-uitkering.
3.1.
Eiseres stelt dat verweerder uitgaat van een te strikte lezing van het van toepassing zijnde wettelijk kader. Volgens eiseres blijkt noch uit de wettekst, noch uit de memorie van toelichting van de Wtl dat het eerste hervattingsmoment leidend moet zijn om het recht op het loonkostenvoordeel te beoordelen en moet het begrip ‘hervatten’ ruim worden geïnterpreteerd. Ter zitting heeft eiseres als voorbeeld genoemd de situatie waarin een werknemer zijn uren steeds uitbreidt in het kader van re-integratie. Volgens eiseres is in dat geval bij elke uitbreiding sprake van een hervattingsmoment. Eiseres voert verder aan dat ook na het verkrijgen van de WIA-uitkering per 8 februari 2018 sprake is van dagelijkse hervatting door werkneemster, aangezien zij elke dag weer met veel plezier aan het werk gaat dankzij de succesvolle re-integratie inspanningen van haar en eiseres.
3.2.
Daarnaast wijst eiseres erop dat een loonkostenvoordeel herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer als bedoeld in artikel 2.14 van de Wtl de opvolger is van de premiekorting voor het in dienst houden van een arbeidsgehandicapte, zoals dat was geregeld in artikel 49, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Volgens eiseres zien beide regelingen op de werknemer die zijn eigen arbeid geheel of gedeeltelijk hervat of een andere functie bij dezelfde werkgever is gaan bekleden. De bedoeling van de wetgever, om werkgevers te stimuleren om werknemers met een verkregen WIA-uitkering in dienst te houden, is niet veranderd. In dit kader heeft eiseres e-mails overgelegd van belastinginspecteurs inzake het rechtmatig toepassen van de premiekorting in dienst houden arbeidsgehandicapte wanneer een eerste hervatting al heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het verkrijgen van een WIA-uitkering en de hervatting na het verkrijgen van de WIA-uitkering voortduurt. Volgens eiseres hebben de belastinginspecteurs op juiste wijze uitvoering gegeven aan de bedoeling van de wetgever. Verder heeft eiseres ter zitting verwezen naar de memorie van toelichting bij de Wtl (kamerstukken II 2015/2016, 34 304, nr. 3, blz. 27) waarin is vermeld dat bij de introductie van de nieuwe systematiek geen wijziging optreedt in de doelgroep. Ook heeft eiseres erop gewezen dat met de Verzamelwet SZW 2019 de Wtl op enkele punten wordt gewijzigd naar aanleiding van een knelpunt in de praktijk.
3.3.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting haar beroepsgrond, dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen, ingetrokken, zodat deze grond geen bespreking behoeft.
4. Artikel 2.14, eerste lid, van de Wtl luidt:
“Een werkgever die een verzoek als bedoeld in artikel 2.1 heeft gedaan, heeft recht op een loonkostenvoordeel herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer indien bij deze werkgever een werknemer in een of meerdere dienstbetrekkingen is die:
a.) zijn eigen arbeid geheel of gedeeltelijk hervat of een andere functie bij dezelfde werkgever gaat bekleden en in de kalendermaand voorafgaand aan de hervatting van zijn eigen arbeid of het gaan bekleden van een andere functie bij dezelfde werkgever:
1°. recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of
2°. een persoon is die voor 1 januari 2006 arbeidsgehandicapte is geworden als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten in verband met het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, en arbeidsgehandicapte zou zijn geweest als bedoeld in dat artikel indien dat artikel niet zou zijn ingetrokken; en
b.) een geldige doelgroepverklaring als bedoeld in artikel 2.15 aan de werkgever heeft verstrekt.”
Artikel 2.15, eerste lid, van de Wtl, luidt:
“Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt uitsluitend aan degene die zijn eigen arbeid geheel of gedeeltelijk hervat of een andere functie bij dezelfde werkgever gaat bekleden en, met inachtneming van artikel 2.14, tweede tot en met vierde lid, voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onderdeel a, op diens verzoek een verklaring dat de aanvrager aan de genoemde voorwaarden voldoet. (…).
5. De rechtbank kan de stelling van eiseres, dat verweerder in de situatie van werkneemster een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘hervatting’ als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onder a, van de Wtl, niet volgen. De uitleg van eiseres, dat elke dag sprake is van een hervatting, ook als in dezelfde arbeid en in dezelfde omvang wordt gewerkt, zou er immers toe leiden dat de voorwaarde dat de hervatting na de ingangsdatum van het recht op een WIA-uitkering moet hebben plaatsgevonden, zijn betekenis verliest. Bovendien heeft eiseres ter zitting verklaard dat werkneemster haar werkuren niet meer heeft uitgebreid na de ingangsdatum van haar WIA-uitkering. Reeds hierom zal de rechtbank niet verder ingaan op de stelling van eiseres dat bij een uitbreiding van uren ook sprake is van een hervatting.
6. Voorts bieden artikel 49 van de Wfsv, de memorie van toelichting bij de Wtl en de e-mails van belastingadviseurs naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten om eiseres’ uitleg van artikel 2.14, eerste lid, onder a, van de Wtl te volgen. Uit de tekst van artikel 49 van de Wfsv volgt immers dat om in aanmerking te komen voor een premiekorting de hervatting in eigen arbeid óók moest hebben plaatsgevonden nadat recht op een WIA-uitkering ontstond. Aan de wijze waarop belastinginspecteurs in de uitvoeringspraktijk de wet toepasten, kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
7. Uit de Verzamelwet SZW 2019, waar eiseres ter zitting naar heeft verwezen, blijkt dat onder meer in de artikelen 2.14 en 2.15 van de Wtl het begrip ‘kalendermaand’ zal worden gaan vervangen door ‘maand’. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige situatie, waarbij werkneemster geruime tijd voorafgaand aan haar recht op een WIA-uitkering is hervat, deze wijziging geen verschil zou hebben gemaakt. Reeds hierom kan een beroep op deze toekomstige wijziging eiseres evenmin baten.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de aanvraag om een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel op grond van de Wtl heeft geweigerd, omdat werkneemster niet in de kalendermaand voorafgaand aan de hervatting van de aangepaste arbeid recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter en mr. drs. R. in 't Veld en
mr. ing. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. S.M. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.