3.3.De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting haar beroepsgrond, dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen, ingetrokken, zodat deze grond geen bespreking behoeft.
4. Artikel 2.14, eerste lid, van de Wtl luidt:
“Een werkgever die een verzoek als bedoeld in artikel 2.1 heeft gedaan, heeft recht op een loonkostenvoordeel herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer indien bij deze werkgever een werknemer in een of meerdere dienstbetrekkingen is die:
a.) zijn eigen arbeid geheel of gedeeltelijk hervat of een andere functie bij dezelfde werkgever gaat bekleden en in de kalendermaand voorafgaand aan de hervatting van zijn eigen arbeid of het gaan bekleden van een andere functie bij dezelfde werkgever:
1°. recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of
2°. een persoon is die voor 1 januari 2006 arbeidsgehandicapte is geworden als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten in verband met het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, en arbeidsgehandicapte zou zijn geweest als bedoeld in dat artikel indien dat artikel niet zou zijn ingetrokken; en
b.) een geldige doelgroepverklaring als bedoeld in artikel 2.15 aan de werkgever heeft verstrekt.”
Artikel 2.15, eerste lid, van de Wtl, luidt:
“Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt uitsluitend aan degene die zijn eigen arbeid geheel of gedeeltelijk hervat of een andere functie bij dezelfde werkgever gaat bekleden en, met inachtneming van artikel 2.14, tweede tot en met vierde lid, voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onderdeel a, op diens verzoek een verklaring dat de aanvrager aan de genoemde voorwaarden voldoet. (…).
5. De rechtbank kan de stelling van eiseres, dat verweerder in de situatie van werkneemster een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘hervatting’ als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onder a, van de Wtl, niet volgen. De uitleg van eiseres, dat elke dag sprake is van een hervatting, ook als in dezelfde arbeid en in dezelfde omvang wordt gewerkt, zou er immers toe leiden dat de voorwaarde dat de hervatting na de ingangsdatum van het recht op een WIA-uitkering moet hebben plaatsgevonden, zijn betekenis verliest. Bovendien heeft eiseres ter zitting verklaard dat werkneemster haar werkuren niet meer heeft uitgebreid na de ingangsdatum van haar WIA-uitkering. Reeds hierom zal de rechtbank niet verder ingaan op de stelling van eiseres dat bij een uitbreiding van uren ook sprake is van een hervatting.
6. Voorts bieden artikel 49 van de Wfsv, de memorie van toelichting bij de Wtl en de e-mails van belastingadviseurs naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten om eiseres’ uitleg van artikel 2.14, eerste lid, onder a, van de Wtl te volgen. Uit de tekst van artikel 49 van de Wfsv volgt immers dat om in aanmerking te komen voor een premiekorting de hervatting in eigen arbeid óók moest hebben plaatsgevonden nadat recht op een WIA-uitkering ontstond. Aan de wijze waarop belastinginspecteurs in de uitvoeringspraktijk de wet toepasten, kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
7. Uit de Verzamelwet SZW 2019, waar eiseres ter zitting naar heeft verwezen, blijkt dat onder meer in de artikelen 2.14 en 2.15 van de Wtl het begrip ‘kalendermaand’ zal worden gaan vervangen door ‘maand’. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige situatie, waarbij werkneemster geruime tijd voorafgaand aan haar recht op een WIA-uitkering is hervat, deze wijziging geen verschil zou hebben gemaakt. Reeds hierom kan een beroep op deze toekomstige wijziging eiseres evenmin baten.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de aanvraag om een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel op grond van de Wtl heeft geweigerd, omdat werkneemster niet in de kalendermaand voorafgaand aan de hervatting van de aangepaste arbeid recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.