Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. [derde-partij] is op 1 november 2007 in dienst getreden bij [werkgever 1] als algemeen medewerker voor 40 uur per week. Op 29 november 2007 is hij uitgevallen met psychische klachten. In de periode van 29 november 2007 tot 17 augustus 2009 ontving [derde-partij] een uitkering op grond van Ziektewet (ZW). Tijdens deze ZW-periode is hij van 21 februari 2008 tot 11 juli 2008 opgenomen geweest in een verslavingskliniek. Daarna is [derde-partij] gestart met een re-integratietraject. In het kader van dit traject heeft hij een opleiding tot chauffeur groot rijbewijs succesvol afgerond. Op 17 augustus 2009 is [derde-partij] volledig hersteld gemeld. Aansluitend heeft [derde-partij] via verschillende uitzendbureaus gewerkt. Op 1 december 2009 is hij in dienst getreden bij [eiseres] als vrachtwagenchauffeur voor 38 uur per week. Op 14 januari 2010 is hij opnieuw uitgevallen met psychische klachten. Op 4 oktober 2011 heeft [derde-partij] een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 30 november 2011 aan [derde-partij] per 12 januari 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Bij besluit van 24 april 2013 is deze WGA-uitkering beëindigd per 12 mei 2013 en is [derde-partij] in aanmerking gebracht voor een loonaanvullingsuitkering. In mei 2015 heeft verweerder kopieën van deze besluiten naar eiseres gestuurd. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat [derde-partij] niet volledig arbeidsongeschikt was bij aanvang verzekering en dat uitval niet binnen een half jaar na aanvang verzekering te verwachten was. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op een medisch rapport, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit.
3. Het gaat in deze zaak om een werkgeversberoep. Uit de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9342, volgt dat bij een werkgeversberoep de positie van de werkgever en de aard van betrokken belangen met zich mee brengen dat verweerder een besluit ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren. Er is daarom niet zozeer sprake van een ander toetsingskader, maar van een zwaardere motiveringsplicht voor verweerder. Verder heeft de CRvB meerdere malen overwogen dat werkgevers niet de mogelijkheid hebben om medische informatie in te brengen en dat een werkgever niet veel anders kan dan trachten aan te geven dat het onderzoek van het verweerder onvoldoende is geweest of dat de door verweerder gegeven motivering het besluit niet kan dragen. 4. Eiseres voert aan dat [derde-partij] vijf weken na aanvang van het dienstverband is uitgevallen met al lang bestaande klachten. Zij vindt dat zij niet financieel verantwoordelijk gehouden kan worden voor de uitkeringslasten, omdat [derde-partij] bij aanvang van het dienstverband al dusdanig arbeidsongeschikt was dat uitval te verwachten was. Zij betwist de medische onderbouwing van het standpunt van verweerder. Ter onderbouwing hiervan voert eiseres onder meer aan dat uit informatie van de psychiater blijkt dat de psychische aandoeningen van de [derde-partij] chronisch terugkerend zijn. Volgens eiseres is sinds de ZW-beoordeling in 2008 geen sprake meer geweest van het duurzaam verrichten van arbeid. Het feit dat [derde-partij] zijn groot rijbewijs heeft gehaald is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat hij medisch stabiel was. Eiseres heeft een rapport van psychiater [B] ingebracht waarin is ingegaan op de vraag of [derde-partij] medisch gezien in staat was om op een verantwoorde en veilige manier een vrachtwagen te besturen. Voor de arbeidskundige gronden verwijst eiseres naar een arbeidskundig rapport van 14 maart 2016 van F. van der Berg.
5. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [derde-partij] bij aanvang van de verzekering volledig arbeidsongeschikt was.
6. Op grond van de artikelen 43, onder c, en 46 van de Wet WIA was volledige arbeidsongeschiktheid die bestond op het tijdstip van aanvang van de verzekering of die binnen een half jaar na het tijdstip van aanvang van de verzekering te verwachten viel een uitsluitingsgrond voor het ontstaan van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA. Deze artikelen zijn met ingang van 1 januari 2011 vervallen. In het overgangsrecht zoals neergelegd in artikel 133f van de Wet WIA is bepaald dat deze artikelen van toepassing blijven op degene wiens eerste werkdag waarop door hem wegens ziekte niet is gewerkt is gelegen voor 1 januari 2011. Gelet op de eerste ziektedag van [derde-partij] – 14 januari 2010 – volgt uit dit overgangsrecht dat deze artikelen in dit geval nog van toepassing zijn.
7. Het is ook vaste rechtspraak van de CRvB dat voor de toepassing van de onderhavige uitsluitingsgrond vereist is dat de omstandigheden van het geval voldoende en ondubbelzinnige aanwijzingen bevatten voor het bestaan van reële en volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering. Het enkele feit dat klachten of beperkingen bij aanvang van de verzekering bestaan, is niet toereikend voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid. Verder wordt volgens vaste rechtspraak het begrip algehele arbeidsongeschiktheid niet uitsluitend bepaald door het medisch oordeel. Indien een verzekerde ondanks ziekte of gebreken arbeid heeft verricht, moeten mede in aanmerking worden genomen factoren als de aard van de arbeid, de wijze waarop de arbeid werd verricht en de duur van de periode dat de arbeid werd verricht.
8. De rechtbank dient daarom te beoordelen of aan deze voorwaarden is voldaan. Om dit te kunnen beoordelen ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag wanneer de verzekering is aangevangen voorafgaande aan de ziekmelding bij eiseres. In het bestreden besluit is verweerder uitgegaan van de datum 29 september 2009. Dit is de datum waarop [derde-partij] via een uitzendbureau is gaan werken als reinigingsmachinist in opleiding bij de [werkgever 2] in [vestigingsplaats] . Omdat uit de stukken blijkt dat [derde-partij] na de hersteldmelding van 17 augustus 2009, maar voor 29 september 2009 ook nog via andere uitzendbureaus heeft gewerkt, is verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken over de datum van aanvang van de laatste verzekering van [derde-partij] . In reactie hierop heeft verweerder schriftelijk uiteengezet dat [derde-partij] medio augustus 2009 is hervat in arbeid. In augustus en september 2009 heeft hij in totaal 23 dagen gewerkt bij een levensmiddelengroothandel en aansluitend heeft hij 27 dagen gewerkt als chauffeur via [werkgever 3] BV. Verder schrijft verweerder dat [derde-partij] in november 2009 ook via twee uitzendbureaus werkzaamheden heeft verricht.
9. Uit de vorige overweging blijkt dat verweerder geen uitsluitsel heeft kunnen gegeven over de datum van aanvang van de laatste verzekering van [derde-partij] . Bij gebrek aan een concrete datum kan de rechtbank slechts constateren dat er ernstige twijfel bestaat aan de juistheid van de door verweerder gehanteerde datum van aanvang van de laatste verzekering van [derde-partij] . Er zijn duidelijke aanwijzingen in de door verweerder verstrekte nadere informatie dat de laatste periode van verzekering van [derde-partij] al voor 29 september 2009 is aangevangen. De motivering van het bestreden besluit schiet op dit punt tekort gelet op de in overweging 3 genoemde uitspraak van de CRvB.
10. Ten aanzien van de medische toestand van [derde-partij] heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij in ieder geval tussen 25 juli 2008 en zijn ziekmelding op 14 januari 2010 in een medische stabiele situatie verkeerde. De verzekeringsarts heeft [derde-partij] op 25 juli 2008 gezien en daarbij geen tekenen van dreigende decompensatie waargenomen. Tot aan de ziekmelding per 14 januari 2010 is deze toestand ongewijzigd gebleven. Van ondubbelzinnige indicaties voor het bestaan van volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering of spoedig daarna is volgens verweerder dan ook geen sprake.
11. Eiseres heeft hier tegenover gesteld dat [derde-partij] lange periodes van ernstige en langdurige arbeidsongeschiktheid heeft meegemaakt. In dergelijke omstandigheden is het onaannemelijk dat zonder enige opbouw in werkzaamheden of begeleiding hierbij ineens sprake is van volledig herstel. Het behalen van het groot rijbewijs door iemand met de medische voorgeschiedenis van [derde-partij] is volgens eiseres in beginsel geen optie, omdat er sprake is van blokkerende factoren voor de verstrekking van een rijbewijs voor risicovollere transportmiddelen zoals vrachtwagens.
12. De rechtbank heeft aanleiding gezien een deskundige aan te wijzen om op basis van de dossierstukken nader onderzoek te verrichten. Zij heeft daartoe psychiater Van der Wurff aangewezen. Naar aanleiding van de vraag van Van der Wurff om [derde-partij] ook persoonlijk te mogen onderzoeken, heeft de rechtbank aan Van der Wurff laten weten dat dit akkoord is. De rechtbank heeft de deskundige en partijen meegedeeld dat derde-partij verplicht is mee te werken aan het onderzoek. Het is de deskundige na diverse pogingen niet gelukt om een afspraak met [derde-partij] te maken. De rechtbank is het ook niet gelukt om in contact te komen met [derde-partij] . Aan hem gerichte brieven zijn retour gekomen. Vervolgens heeft Van der Wurff op basis van de dossierstukken op 20 september 2017 een rapport opgesteld. Gelet op de inhoud van het deskundigenrapport en omdat uit navraag bij verweerder over het adres van [derde-partij] bleek dat hij was verhuisd, heeft de rechtbank besloten de zaak opnieuw voor te leggen aan de deskundige om nog een poging te doen [derde-partij] op te roepen voor een onderzoek. [derde-partij] heeft hierop aan de deskundige kenbaar gemaakt dat hij niet bereid is om mee te werken aan een expertise-onderzoek. Van der Wurff heeft daarom geen aanvullend rapport opgesteld.
13. In zijn rapport van 20 september 2017 heeft Van der Wurff de door de rechtbank gestelde vragen beantwoord. Op de vraag ‘Valt naar uw mening te vrezen dat kennisneming door [derde-partij] van uw schriftelijke rapportage zijn geestelijke of lichamelijke gezondheid schaadt?’ heeft Van der Wurff geantwoord dat hij dit niet met zekerheid kan concluderen, omdat hij betrokkene niet persoonlijk heeft gezien in het kader van een psychiatrisch onderzoek. Van der Wurff ziet wel aanwijzingen voor een sterk verminderde draagkracht bij [derde-partij] . Hij acht het mogelijk dat kennisneming zijn gezondheid zal schaden. De rechtbank heeft het deskundigenrapport daarom niet aan [derde-partij] toegezonden, maar hem in de gelegenheid gesteld een advocaat, (huis)arts of gemachtigde die daarvoor bijzondere toestemming van de rechtbank krijgt aan te wijzen. [derde-partij] heeft niemand aangewezen. De rechtbank zal de motivering van haar oordeel daarom zoveel mogelijk beperken teneinde te voorkomen dat gegevens uit het deskundigenrapport alsnog zonder deskundige begeleiding bij [derde-partij] bekend worden.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van [derde-partij] per datum van aanvang van de verzekering vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Er zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken 1, 2 en 6. Van der Wurff is in zijn rapport gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat het aannemelijk is dat de beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren (rubriek 1 en 2) uitgebreider zijn dan zij in de FML zijn vastgelegd. In welke mate en op welke gebieden de beperkingen precies aanwezig waren, kan niet worden aangegeven, omdat geen psychiatrisch onderzoek kon plaatsvinden en de informatie in het dossier volgens Van der Wurff te schaars is om tot een specifiekere beoordeling van de beperkingen te komen dan zoals in het rapport beschreven.
15. Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van de deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De rechtbank is van oordeel dat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig dossieronderzoek en ook inzichtelijk en consistent gemotiveerd is. Het deskundigenrapport geeft de rechtbank aanleiding om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van derde-partij bij aanvang van de verzekering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op het deskundigenrapport, waaruit blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een andere opvatting over de belastbaarheid houdt. Naar het oordeel van de rechtbank is de twijfel aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid hiermee niet weggenomen. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder ook het medische deel van de beoordeling onvoldoende heeft gemotiveerd gelet op de eisen die de CRvB in dit soort situaties stelt.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
17. Gelet op de aard van de gebreken van het bestreden besluit kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. De rechtbank kan de vraag of de omstandigheden van dit geval voldoende en ondubbelzinnige indicaties geven voor het bestaan van een reële en volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering op dit moment niet beantwoorden, omdat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een voldoende gemotiveerde verzekeringstechnische en medische grondslag. De rechtbank komt daarom ook niet toe aan de beoordeling van de arbeidskundige beroepsgronden.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft immers al aangegeven in het deskundigenrapport geen aanleiding te zien om het ingenomen standpunt ten aanzien van de beperkingen van [derde-partij] te wijzigen. De rechtbank verwacht hierdoor niet dat verweerder gebruik zal maken van de mogelijkheid tot herstel van het gebrek.
19. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de bevindingen van Van der Wurff. Vanwege de complexe psychische problematiek van [derde-partij] volstaat een nader onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet. Een door verweerder in te schakelen psychiatrisch deskundige dient [derde-partij] in persoon te onderzoeken om tot een specifiekere beoordeling van de beperkingen te komen dan Van der Wurff. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder mogelijkheden heeft om [derde-partij] te motiveren om mee te werken aan een dergelijk onderzoek. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar een termijn van 5 maanden. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint te lopen nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het deskundigenrapport met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.