3.7.Dat [gedaagde] de franchiseovereenkomst moet nakomen, betekent voor de vorderingen I t/m XIII van [eisers c.s.] het volgende.
I. [eisers c.s.] vordert onder I dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de concurrerende werkzaamheden bij DIVA makelaars tot één jaar nadat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom. In artikel 15 van de franchiseovereenkomst staat:
“Franchisenemer zal tijdens deze Overeenkomst en tot één jaar daarna, niet betrokken zijn bij activiteiten die gelijk of gelijksoortig zijn aan de activiteiten van Franchisegever (…).”Vordering I zal op grond hiervan worden toegewezen. [gedaagde] zal een dwangsom verschuldigd zijn als hij niet aan deze verplichting voldoet, maar de hoogte van de dwangsom zal op de in het dictum (onder het kopje “de beslissing”) te vermelden wijze worden gematigd en gemaximeerd. De dwangsom zal ingaan op 27 november 2018. Tegen die tijd zal [gedaagde] de uitspraak per post hebben ontvangen.
II. Onder II vordert [eisers c.s.] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 3.580,02 aan [eiser sub 1] en € 4.956,41 aan [eiser sub 2] .
Het bedrag van € 3.580,02 aan [eiser sub 1] is opgebouwd uit ten eerste de facturen van 12 juni 2018, 4 juli 2018, 3 augustus 2018 en 12 september 2018 betreffende de vaste franchisevergoeding en vaste marketingvergoeding plus btw en ten tweede de facturen van 25 juli 2018 ten aanzien van de variabele 15%-vergoeding over de omzet. Dat deze kosten zijn verschuldigd, blijkt uit artikel 2 van de franchiseovereenkomst. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij deze facturen aan [eiser sub 1] moet betalen. De terughoudende toets voor betaling in kort geding staat in dit geval dus ook niet aan toewijzing in de weg. De vordering tot betaling van dit bedrag, inclusief de daarover gevorderde rente, zal worden toegewezen.
Het bedrag van € 4.956,41 aan [eiser sub 2] bestaat uit de facturen van 17 juli 2018, 31 augustus 2018 en 18 september 2018 betreffende ‘kosten funda’ plus btw en de factuur van 21 augustus 2018 ten aanzien van ‘doorbelasten marketingkosten’, ‘doorbelasten GoesenRoos’ en ‘doorbelasten kosten VBO’, inclusief btw. Dat deze kosten verschuldigd zijn, blijkt op het eerste gezicht niet uit de franchiseovereenkomst. [gedaagde] heeft aangevoerd dat er kosten in rekening zijn gebracht die niet verschuldigd waren. Er is dus discussie tussen partijen over welke bedragen [gedaagde] precies verschuldigd is. Ook is niet gebleken dat er sprake is van dermate grote spoed bij het verkrijgen van betaling van dit bedrag dat dit, ondanks de discussie tussen partijen, een voorziening in kort geding rechtvaardigt. Dat maakt deze vordering ongeschikt om te worden toegewezen in kort geding, zodat deze zal worden afgewezen.
[eisers c.s.] heeft ook nog betaling van de incassokosten gevorderd over de gevorderde factuurbedragen. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen. [eisers c.s.] heeft volgens haar incassokosten gemaakt voor het totaalbedrag van € 8.536,43. De incassokosten moeten worden berekend over de totaal verschuldigde vordering en niet over een (in dit kort geding toe te wijzen) deel daarvan. Het (los) berekenen van de incassokosten over twee verschillende hoofdsommen leidt namelijk tot méér incassokosten dan het berekenen daarvan over één bedrag. Daar komt bij dat [eisers c.s.] niet heeft onderbouwd dat zij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van deze kosten.
III. [eisers c.s.] vordert onder III veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.905,75 aan [eiser sub 1] Dit bedrag heeft betrekking op kosten die [eiser sub 1] volgens haar heeft gemaakt omdat er bestanden zijn verwijderd van de centrale dataschijf en deze bestanden handmatig moesten worden hersteld door ICT bedrijf ‘CompuMatch’. [eisers c.s.] meent dat [gedaagde] de bestanden heeft verwijderd en dat de kosten voor het herstel daarvan voor rekening van [gedaagde] moeten komen. [gedaagde] betwist dat hij de bestanden heeft verwijderd. Volgens [gedaagde] waren er weleens vaker bestanden kwijt bij [eisers c.s.] Of [gedaagde] de bestanden heeft verwijderd kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. Dat betekent dat niet in zodanige mate aannemelijk is geworden dat het bedrag van € 1.905,75 verschuldigd is, dat de vordering tot betaling van deze kosten in kort geding kan worden toegewezen. Vordering III zal daarom worden afgewezen.
IV. Onder IV vordert [eisers c.s.] dat [gedaagde] wordt veroordeeld binnen 14 dagen na afloop van iedere maand complete omzetlijsten te verstrekken vanaf 1 juli 2018 totdat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, op straffe van een dwangsom. Deze lijsten heeft [eiser sub 1] nodig om de contractuele omzetafhankelijke fee bij [gedaagde] in rekening te kunnen brengen. [gedaagde] is in het kader van zijn verplichting om deze omzetfee te betalen, ook verplicht om omzetlijsten te verstrekken. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij de omzetlijsten vanaf 1 juli 2018 nog niet heeft verstrekt en dat was afgesproken dat dat maandelijks moest gebeuren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat hij hiertoe wel in staat is. Deze vordering zal daarom worden toegewezen. Dat geldt alleen ten aanzien van [eiser sub 1] en niet ook ten aanzien van [eiser sub 2] , aangezien de omzetfee aan [eiser sub 1] verschuldigd is en niet aan [eiser sub 2] . Aan deze verplichting wordt de termijn verbonden die in het dictum zal worden bepaald. Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden, die op de in het dictum te vermelden wijze zal worden gematigd en gemaximeerd.
V. [eisers c.s.] vordert onder V dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de jaarrekening over 2017 op te maken en deze af te geven aan [eiser sub 1] binnen vier weken na betekening van het vonnis en op straffe van een dwangsom. [gedaagde] voert aan dat hij niet van plan is dat te doen. In artikel 6 van de franchiseovereenkomst staat echter dat [gedaagde] verplicht is om jaarlijks een vennootschappelijke jaarrekening aan [eiser sub 1] te verstrekken. Vordering V zal op grond hiervan worden toegewezen. Daaraan zal een wat ruimere termijn worden verbonden dan de termijn die [eisers c.s.] heeft genoemd. Ook aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden, die op de in het dictum te vermelden wijze zal worden gematigd en gemaximeerd.
VI. [eisers c.s.] vordert onder VI dat [gedaagde] wordt veroordeeld om zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel als makelaar voor DIVA makelaars te wijzigen in makelaar voor [eisers c.s.] , binnen één week na betekening van dit vonnis en op straffe van een dwangsom. Ook deze vordering wordt toegewezen: [gedaagde] moet immers stoppen met het werken voor DIVA makelaars en moet op grond van de franchiseovereenkomst als franchisenemer voor [eiser sub 1] werken. Zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel moet daarmee in overeenstemming zijn. Ook aan deze verplichting zal een dwangsom worden verbonden, die eveneens zal worden gematigd en gemaximeerd.
VII. Onder VII vordert [eisers c.s.] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om een lijst te verstrekken met alle relaties die [gedaagde] heeft aangeschreven in verband met zijn overstap naar DIVA makelaars en om die relaties ervan in kennis te stellen dat hij actief is bij [eisers c.s.] , binnen één week na betekening van dit vonnis en op straffe van een dwangsom. Ook deze vordering zal wordentoegewezen, met dien verstande dat [gedaagde] die relaties schriftelijk zal moeten berichten en dat hij [eiser sub 1] van dit bericht een afschrift zal moeten sturen. Ook aan deze verplichting zal een - gematigde en gemaximeerde - dwangsom worden verbonden.
VIII. Onder VIII vordert [eisers c.s.] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de ontbrekende gegevens van de zeventien dossiers die hij heeft behandeldaan te vullen door overlegging van verschillende documenten, binnen vier weken na betekening van dit vonnis en op straffe van een dwangsom. De dossiers moeten daarbij in ieder geval de volgende gegevens bevatten:
- een door opdrachtgever(s) getekende opdrachtbevestiging (OTD);
- een kopie van een ten tijde van de totstandkoming van de opdracht geldig legitimatiebewijs van opdrachtgever(s);
- een kopie van de door partijen getekende overeenkomst die door bemiddeling van [gedaagde] tot stand is gekomen;
- een kopie van een ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomst die door bemiddeling van [gedaagde] tot stand is gekomen geldig legimitatiebewijs van alle partijen bij die overeenkomst;
- een puntentelling en energielabel indien van toepassing.
Dat [gedaagde] op grond van de franchiseovereenkomst verplicht is om complete dossiers aan te leveren, heeft hij niet betwist. Ook heeft [gedaagde] niet betwist dat de zeventien in productie 8 bij de dagvaarding (en voetnoot 1 van dit vonnis) genoemde dossiers door hem zijn behandeld, dat er in die dossiers gegevens ontbreken en dat het compleet maken van de dossiers inhoudt dat elk dossier de hierboven genoemde gegevens moet bevatten. Het is van belang dat de dossiers zo snel mogelijk compleet worden gemaakt. [eisers c.s.] heeft op de mondelinge behandeling namelijk toegelicht dat zij een boete riskeert van de inspecterende autoriteiten van de Wwft als de dossiers incompleet zijn. Vordering VIII zal daarom worden toegewezen, met inachtneming van het volgende. [gedaagde] is voor het kunnen aanvullen van de dossiers afhankelijk van de mensen bij wie hij gegevens moet opvragen. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] daarom niet veroordelen tot het aanvullen van de gegevens, maar tot het schriftelijk opvragen daarvan. Daaraan zal worden toegevoegd dat [gedaagde] een afschrift aan [eiser sub 1] moet verstrekken, van het bericht waarmee hij de gegevens heeft opgevraagd. De daaraan te verbinden dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
IX Onder IX vordert [eisers c.s.] maandelijkse betaling van € 484,00, vanaf 1 oktober 2018 totdat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, vermeerderd met wettelijke handelsrente als er niet op tijd wordt betaald. Hoewel uit artikel 2 van de franchiseovereenkomst al volgt dat [gedaagde] deze kosten, zolang de franchiseovereenkomst nog niet is beëindigd, verschuldigd is, heeft [eisers c.s.] een(spoedeisend) belang bij de vastlegging van die verplichting in een vonnis. Uit de stellingen en het handelen van [gedaagde] blijkt namelijk dat het niet zeker is dat [gedaagde] aan deze verplichting zal voldoen als zij niet kan worden afgedwongen. De vordering zal worden toegewezen met inachtneming van de in het dictum geformuleerde (betalings)termijnen. Ook de vordering om bij niet tijdige betaling hierover de wettelijke handelsrente te voldoen zal worden toegewezen.
IX. [eisers c.s.] vordert onder X betaling van een voorschot van € 1.065,48 per maand op de variabele franchisevergoeding. In de franchiseovereenkomst is bepaald dat [gedaagde] een ‘franchisefee’ van 15% van zijn omzet moet afdragen aan [eiser sub 1] [eisers c.s.] heeft het gevorderde bedrag gebaseerd op het gemiddelde van de door [gedaagde] verschuldigde franchisevergoeding van 15% over de periode oktober 2017 tot en met juni 2018. [gedaagde] voert aan dat deze gemiddelde omzet een (onrealistische) schatting is en dat de omzet de laatste tijd omlaag is gegaan, zodat het gevorderde voorschot te hoog is. Volgens [eisers c.s.] is het juist aannemelijk dat het gevorderde voorschot te laag is. Het gevorderde voorschot is een schatting. Het is daarmee niet voldoende aannemelijk dat het bedrag van € 1.065,48 daadwerkelijk verschuldigd is (of zal worden) om deze vordering te kunnen toewijzen in kort geding. Vordering X zal daarom worden afgewezen.
X. Onder XI vordert [eisers c.s.] betaling van een voorschot van € 156,48 per maand, als bijdrage VBO en gebruik softwarepakket. Partijen hebben discussie gevoerd over de verschuldigdheid daarvan en de verschuldigdheid blijkt op het eerste gezicht niet uit de franchiseovereenkomst. Dat maakt dat het onvoldoende aannemelijk is dat [gedaagde] deze kosten moet dragen. Vordering XI zal daarom worden afgewezen.
XI. [eisers c.s.] vordert onder XII betaling van een contractueel verbeurde boete van € 500,00 per dag aan [eiser sub 1] , vanaf 26 september 2018, totdat [gedaagde] aan al zijn verplichtingen heeft voldaan. Deze vordering is gebaseerd op artikel 17 van de franchiseovereenkomst, waarin staat: “
Franchisenemer is een boete verschuldigd aan Franchisegever als hij zich niet houdt aan een bepaling van deze overeenkomst en dit niet herstelt, nadat hem daarvoor een redelijke termijn van 14 dagen is gegeven. Deze boete van € 500,00 per dag is direct opeisbaar en geldt vanaf het moment dat Franchisegever in verzuim is. (…)”[eisers c.s.] heeft niet duidelijk gemaakt wat haar spoedeisend belang is bij toewijzing van deze vordering. Omdat de voorzieningenrechter daarnaast terughoudend moet zijn bij het veroordelen tot betaling van een geldsom, zal vordering XII worden afgewezen.
XII. Tot slot heeft [eisers c.s.] , onder XIII, betaling van de (na)kosten van deze procedure gevorderd. [gedaagde] heeft grotendeels ongelijk gekregen en zal worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden hieronder begroot. Dat geldt ook voor de nakosten.