Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 25 april 2018
- het proces-verbaal van pleidooi en comparitie van 29 juni 2018 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
2.De verdere beoordeling
Tussenvonnissen
- a) partijen hebben met artikel 5.2 beoogd te bewerkstelligen dat de knip tussen de [afkorting 1] -groep en de [gedaagde] -groep definitief zou zijn en te voorkomen dat de [gedaagde] -groep na de overdracht zeggenschap nog geld te vorderen zou hebben van de [afkorting 1] -groep ,
- b) [gedaagde] heeft in artikel 5.2 afstand gedaan van al haar vorderingen op [eiseres] die dateren van vóór de overdracht zeggenschap, te weten 5 maart 2015,
- c) in het geval dat [eiseres] tussen 11 september 2014 en 5 maart 2015 aan of ten behoeve van de [gedaagde] -groep één of meer betalingen heeft verricht met als gevolg dat het vermogen van [eiseres] is afgenomen, is sprake van een onttrekking in de zin van artikel 5.2,
- d) voor de beantwoording van de vraag welke bedragen [eiseres] kan terugvorderen is niet zozeer de datum van de beëindiging van de rekening-courantovereenkomst doorslaggevend (11 september 2014), maar de vraag welke bedragen zijn verwerkt in de aan [eiseres] gecedeerde (op 31 oktober 2014 gefixeerde) rekening-courantvordering en waarvan [eiseres] niet (nogmaals) betaling kan vorderen,
- e) om te kunnen vaststellen welk bedrag aan onttrekkingen [gedaagde] aan [eiseres] moet terugbetalen, moet niet alleen rekening worden gehouden met betalingen die door de [afkorting 1] -groep zijn verricht aan of ten behoeve van de [gedaagde] -groep . Daarop moet in mindering worden gebracht de betalingen die zijn verricht door de [gedaagde] -groep aan of ten behoeve van de [afkorting 1] -groep .
“Gelet op het voorgaande wordt het begrip “onttrekkingen” in artikel 5.2 aldus uitgelegd, dat als tegenover de betalingen van de [afkorting 1] -groep aan of ten behoeve van de [gedaagde] -groep betalingen van de [gedaagde] -groep aan of ten behoeve van de [afkorting 1] -groep staan, voor de vaststelling van (de hoogte van) de onttrekkingen de betalingen vanuit de [gedaagde] -groep aan of ten behoeve van de [afkorting 1] -groep in mindering moeten worden gebracht op eerstgenoemde bedragen.”Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [eiseres] betoogd dat zij er bij ondertekening van de overeenkomsten op 5 maart 2015 gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde] geen bruto-onttrekkingen had verricht in de periode tussen 11 september 2014 en 5 maart 2015, anders dan de in de overeenkomst benoemde gefixeerde RC-verhouding, de aflossing van het Seizoenkrediet en de Geldlening [A (achternaam)] , vermeerderd met het bedrag van € 7.000. Voor zover [eiseres] hiermee bedoelt dat er geen rekening moet worden gehouden met de betalingen die door [gedaagde] zijn gedaan in deze periode ten behoeve van de [afkorting 1] -groep en zij dus de rechtbank verzoekt om terug te komen op haar oordeel, wordt dat verzoek verworpen. [eiseres] heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de rechtbank aanleiding geven tot een ander oordeel op dit punt.
€ 500.000 genoemd.
waarvan geattribueerd naar seizoenskrediet € 1.500.000
waarvan geattribueerd als verblijvende
nietzijn meegenomen in het RC-saldo moet onderbouwen en zo nodig bewijzen dat die bedragen buiten het RC-saldo zijn gebleven. De posten waarvan [gedaagde] stelt dat zij in het RC-saldo zijn meegenomen, hebben voor het overgrote deel plaatsgevonden vóór 1 november 2014. De enige uitzondering daarop is de post € 50,21 ( [bedrijfsnaam 5] BV /Tsprt + Wisselgeld okt), welke betaling op 1 november 2014 heeft plaatsgevonden. [eiseres] heeft over de posten die vóór 1 november 2014 zijn betaald, maar die volgens haar niet in het RC saldo zijn meegenomen het volgende aangevoerd. [eiseres] stelt dat het aan [gedaagde] is om aan te tonen dat de betalingen zijn opgenomen in het RC-saldo omdat dat saldo destijds door [gedaagde] is opgesteld en gepresenteerd aan [eiseres] , waarbij [gedaagde] bovendien heeft aangegeven dat zij het RC-saldo niet tot op de euro kon reconstrueren. [eiseres] had geen betrokkenheid bij het opstellen van het RC-saldo, aldus [eiseres] . Bovendien is volgens [eiseres] de administratie van de [afkorting 1] -groep uit die periode zodanig onoverzichtelijk ingericht dat daaruit niet is te destilleren hoe het RC-saldo destijds is samengesteld. De rechtbank gaat voorbij aan die stelling. Uitgangspunt van partijen is geweest dat de RC-stand per 31 oktober 2014 is vastgesteld. Zoals hiervoor overwogen is daarbij een logisch vertrekpunt dat daarin de betalingen tot en met 31 oktober 2014 zijn verwerkt. Als [eiseres] meent dat zij desalniettemin recht heeft op bedragen die vóór die datum zijn betaald, zal zij moeten onderbouwen dat die niet zijn meegenomen in het RC-saldo en die onderbouwing heeft zij niet gegeven. Dat betekent dat de rechtbank aanneemt dat de door [gedaagde] aangeduide posten tot en met 31 oktober 2014 zijn meegenomen in het RC saldo en dus niet meer kunnen worden gevorderd door [eiseres] . Een uitzondering hierop vormt, zoals gezegd, het bedrag van € 50,21.
“Lening [A] Lening verstrekt door [A] / [voormalige naam van gedaagde] ”.
geenbetrekking heeft op de geldlening [A (achternaam)] .
€ 590.116,09. Dat bedrag heeft de [afkorting 1] -groep terugbetaald aan [A (achternaam)] c.q. de [gedaagde] -groep door de betaling van € 347.305,09 op 9 december 2014 en de verrekening van (o.a.)
€ 242.811, vastgelegd in de mail van 30 december 2014. Het totaal terugbetaalde bedrag onder de noemer van de lening overstijgt het maximaal afgesproken bedrag van de geldlening [A (achternaam)] van € 500.000, zodat [eiseres] een bedrag van € 90.116,09 kan terugvorderen. Gelet op de omstandigheid dat partijen zelf geen nauwkeurig onderscheid hebben gemaakt in betalingen die door [A (achternaam)] dan wel de [gedaagde] -groep zijn gemaakt, brengt een redelijke uitleg van de overeenkomst overdracht zeggenschap mee dat [eiseres] dat bedrag als een onttrekking kan vorderen van [gedaagde] . Dit betekent dat de rechtbank het bedrag van € 90.116,09 aanmerkt als een betaling die de [afkorting 1] -groep ten gunste van de [gedaagde] -groep heeft gedaan.
€ 169.319,35 (€ 64.900,58 + € 50,21 + € 14.250 + € 2,47 + € 90.116,09).
€ 25.000 is betaald. [eiseres] is niet ingegaan op deze stellingen van [gedaagde] en heeft deze dus niet betwist. De rechtbank zal daarom met dit bedrag (€ 21.059) rekening houden als een betaling van de [gedaagde] -groep ten gunste van de [afkorting 1] -groep .
7.681,50(4,5 punten × tarief € 1.707,00)