ECLI:NL:RBMNE:2018:589

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
C/16/446892 / FA RK 17-5274
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie met betrekking tot Afghaanse nationaliteit en huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot echtscheiding en partneralimentatie tussen een vrouw en een man van Afghaanse nationaliteit. De vrouw verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek, waardoor de rechtbank oordeelde dat de echtscheiding kon worden uitgesproken. De vrouw vroeg tevens om partneralimentatie van € 750 per maand, maar de man voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van dit verzoek. De rechtbank overwoog dat de vrouw onvoldoende had onderbouwd dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kon voorzien, en wees het verzoek tot partneralimentatie af.

Daarnaast werd er een verzoek gedaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank stelde vast dat het Afghaanse recht van toepassing was op het huwelijksvermogensregime, aangezien beide partijen de Afghaanse nationaliteit hadden ten tijde van het huwelijk. De rechtbank hield de verzoeken met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de bruidsgave aan, zodat partijen zich hierover konden uitlaten. De beslissing van de rechtbank omvatte de echtscheiding, de afwijzing van het verzoek tot partneralimentatie, en het aanhouden van de verzoeken tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en bruidsgave.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/446892 / FA RK 17-5274
Beschikking van 16 februari 2018
in de zaak van
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster, hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.E. Jalandoni te Utrecht,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.J.M. Gussenhoven te Zeist.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift van de zijde van de vrouw, ingekomen ter griffie op 22 september 2017;
  • het verweerschrift van de zijde van de man, ingekomen ter griffie op 21 november 2017;
  • de correspondentie waaronder met name:
o de brief van 8 januari 2018 van de zijde van de vrouw, met producties 3 tot en met 5;
o de brief van 8 januari 2018 van de zijde van de man, met producties;
o de brief van 16 januari 2018 met producties 11 tot en met 14;
o het F9-formulier van 16 januari 2018 met producties 2 en 16;
o de brief van 17 januari 2018 van de zijde van de vrouw met bijlage.
1.2.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 18 januari 2018. Verschenen zijn: partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op [2012] te […] , Afghanistan met elkaar gehuwd.
2.2.
Partijen hebben de Afghaanse nationaliteit. De man heeft ook de Nederlandse nationaliteit. Partijen zijn woonachtig in Nederland.
3. Beoordeling van het verzochte
Echtscheiding
3.1.
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt daartoe dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek en erkent dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. De rechtbank overweegt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van dit verzoek kennis te nemen. Ook is op dit verzoek Nederlands recht van toepassing. Nu de duurzame ontwrichting tussen partijen vaststaat, zal de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitspreken.
Partneralimentatie
3.2.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man met ingang van de datum van de indiening van het verzoekschrift met een bedrag van € 750,-- per maand zal bijdragen in haar levensonderhoud. De man voert verweer en concludeert tot afwijzing.
3.3.
De rechtbank overweegt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om op dit verzoek te beslissen en dat Nederlands recht daarop van toepassing is.
Lotsverbondenheid
3.4.
De man heeft gesteld dat de lotsverbondenheid van partijen verbroken is, op grond waarvan de man niet gehouden is om een bijdrage aan de vrouw te voldoen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de vrouw in juli 2017 zonder enige aankondiging de echtelijke woning heeft verlaten, nadat er een Nederlands paspoort voor haar was aangevraagd. Ook heeft het huwelijk van partijen maar kort geduurd en zijn daar geen kinderen uit voortgekomen. Hij is van mening dat de vrouw hem heeft gebruikt om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen.
3.5.
De vrouw heeft betwist dat de lotsverbondenheid van partijen is verbroken. Uit de jurisprudentie daaromtrent volgt dat ook dat dit niet snel wordt aangenomen en de eisen daarvoor heel zwaar zijn. In dit geval is de vrouw slachtoffer, omdat er sprake is geweest van huiselijk geweld. De vrouw is daarom uit de echtelijke woning gevlucht en verblijft in een Blijf van mijn lijf huis. Zij betwist dat zij het huwelijk met de man zou hebben misbruikt.
3.6.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie omtrent de verbreking van de lotsverbondenheid volgt dat terughoudend moet worden omgegaan met de beoordeling of daar sprake van is, gezien het onherroepelijke karakter van die conclusie. De enkele constatering dat er sprake is van grievend gedrag leidt niet tot het oordeel dat de lotsverbondenheid verbroken is. Dat is zeker niet het geval in de periode rondom de echtscheiding, omdat die vaak gepaard gaat met heftige emoties. Indien de vrouw, zoals de man stelt, het huwelijk enkel en alleen is aangegaan om zodoende de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, zou dit kunnen leiden tot het oordeel dat de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken. Gelet echter op de betwisting van de vrouw heeft de man zijn standpunt onvoldoende onderbouwd. Op grond daarvan gaat de rechtbank voorbij aan dit betoog van de man.
Huwelijksgerelateerde behoefte
3.7.
De vrouw heeft gesteld dat haar behoefte op basis van de Hofnorm € 1.200,-- netto per maand bedraagt. De man heeft de behoefte van de vrouw betwist. Volgens hem moet de vrouw haar behoefte inzichtelijk maken en kan niet worden volstaan met verwijzing naar de Hofnorm.
3.8.
De rechtbank overweegt als volgt. De Hofnorm is een ervaringsregeling op grond waarvan de huwelijksgerelateerde behoefte kan worden vastgesteld. De man betwist de behoefte van de vrouw, maar heeft niet gesteld dat het uitgavenpatroon ten tijde van het huwelijk van partijen niet passend was bij de door de vrouw aangedragen behoefte. Hij heeft juist gesteld dat partijen meer uitgaven dan hun netto besteedbaar inkomen en daarvoor leningen aangingen. De rechtbank overweegt dat de vrouw bij het berekenen van haar behoefte is uitgegaan van het netto besteedbaar inkomen van partijen zonder daarbij rekening te houden met bestedingen uit de door de man gestelde leningen. De rechtbank overweegt verder dat de huidige situatie van de vrouw ( de vrouw verblijft op een locatie van de Bljifgroep) tijdelijk is en niet past bij de welstand ten tijde van het huwelijk, zodat een opgave van haar huidige uitgavenpatroon geen goed beeld zou geven van de huwelijksgerelateerde behoefte. De rechtbank acht het op grond van het voorgaande redelijk om voor het bepalen van de behoefte van de vrouw aan te sluiten bij de Hofnorm. De man heeft niet betwist dat de behoefte van de vrouw op basis van de Hofnorm € 1.200,-- netto per maand bedraagt, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan.
Aanvullende behoefte (behoeftigheid)
3.9.
De vrouw heeft gesteld dat zij niet in haar eigen behoefte kan voorzien, omdat zij weinig tot geen inkomen heeft. Zij studeert en ontvangt studiefinanciering alsmede een klein bedrag aan stagevergoeding. Daarnaast werkt de vrouw 12 uur in de week in de schoonmaak waarmee zij ongeveer € 446,-- netto per maand verdient. Zij wil daarvan echter geen salarisstroken overleggen, omdat zij vreest voor vergeldingsacties van de man of diens familie als ze weten waar zij werkzaam is of nu verblijft. De vrouw is namelijk door de man en diens familie bedreigd.
3.10.
De man betwist dat de vrouw behoeftig is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de vrouw een opleiding heeft gevolgd, geen kinderen heeft en al een aantal jaar in Nederland woont. Op grond daarvan kan van haar verwacht worden dat zij volledig in haar eigen behoefte kan voorzien. Daarnaast heeft de vrouw haar behoeftigheid onvoldoende onderbouwd, zo is voor de man niet duidelijk of en hoeveel inkomen de vrouw genereert. De man betwist dat hij of zijn familie de vrouw bedreigd zouden hebben.
3.11.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft geen stukken overgelegd met betrekking tot haar inkomen en lasten, naar zij stelt uit vrees voor represailles door de man. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd – na betwisting daarvan door de man – dat van de man een zo grote dreiging uitgaat dat van haar niet verwacht kan worden enig inzicht in haar inkomenspositie te geven. De door de vrouw overgelegde aangifte is daarvoor onvoldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank zal op grond daarvan het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie afwijzen.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
3.12.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de huwelijksgoederengemeenschap zal worden verdeeld op de wijze zoals door haar verzocht. Ook de man verzoekt de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen zoals door hem verzocht. De rechtbank overweegt als volgt. De Nederlandse rechter is bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen, maar het toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime van partijen, moet worden beoordeeld aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: HVV). Op grond van artikel 3 HVV wordt het huwelijksvermogensregime van partijen in beginsel beheerst door het interne recht dat de echtgenoten voor het huwelijk hadden aangewezen, maar partijen hebben geen rechtskeuze gemaakt. In dat geval is van belang welke nationaliteit partijen hadden ten tijden van het sluiten van het huwelijk en waar zij hun eerste huwelijksdomicilie hebben gevestigd. Gebleken is dat partijen ten tijde van het sluiten van het huwelijk beiden de Afghaanse nationaliteit hadden. Alleen de man had ten tijde van het huwelijk ook de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast staat tussen partijen vast dat zij in Nederland hun eerste huwelijksdomicilie hebben gevestigd. Op grond van artikel 4 HVV en artikel 5 HVV is dan het Afghaanse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen, zijnde het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen, omdat zowel Nederland als Afghanistan ‘nationaliteitslanden’ zijn en Nederland de verklaring als bedoeld in artikel 5 heeft afgelegd. Geen van partijen heeft zich echter uitgelaten over de gevolgen van de toepasselijkheid van het Afghaanse recht op het huwelijksvermogensregime van partijen. De rechtbank zal partijen dan ook in de gelegenheid stellen om zich daarover uit te laten en eventueel hun verzoeken daartoe aan te passen. De rechtbank zal als eerste de vrouw in de gelegenheid stellen om de rechtbank uiterlijk op 13 april 2018 daaromtrent te berichten. waarna de man tot uiterlijk 8 juni 2018 de gelegenheid krijgt de rechtbank daarover te informeren. De rechtbank zal in afwachting daarvan de verzoeken van partijen
PRO FORMAaanhouden tot 6 juli 2018.
Bruidsgave
3.13.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan de vrouw uit hoofde van de bruidsgave een bedrag van € 19.000,-- moet betalen. De man voert verweer en concludeert tot afwijzing. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verzoek dat dit nauw samenhangt met de verzoeken van partijen ten aanzien van de verdeling. De rechtbank zal ook dit verzoek, met verwijzing naar hetgeen hiervoor in onderdeel 3.12. is overwogen,
PRO FORMAaanhouden met het verzoek aan partijen om zich ook hierover uit te laten.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen;
4.2.
houdt de verzoeken ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen én het verzoek van de vrouw ten aanzien van de bruidsgave
PRO FORMA aan tot 6 juli 2018met het doel zoals hiervoor in onderdeel 3.12. is overwogen;
4.3.
wijst het verzoek van de vrouw ten aanzien van de partneralimentatie af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L. Rijnbout, in tegenwoordigheid van
mr. I.M. Reinders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018.