In deze zaak heeft eiser, een individu, een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de interne en externe communicatie van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie, daterend vanaf 2012. Het verzoek werd aanvankelijk afgewezen door de korpschef van de Politie, die stelde dat er geen formeel goedgekeurd beleid was voor de gevraagde documenten en dat deze onder artikel 11 van de Wob vielen, omdat ze persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Eiser ging in beroep tegen deze afwijzing.
Tijdens de zitting op 13 april 2018 was eiser aanwezig, terwijl de verweerder niet verscheen. De rechtbank overwoog dat het aannemelijk was dat er meer documenten onder verweerder aanwezig waren dan diegene die gedeeltelijk openbaar waren gemaakt. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom bepaalde documenten waren geweigerd en dat er geen inventarislijst was overgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het verzoek voor documenten die zich niet onder verweerder bevonden, doorgezonden moest worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 juni 2018.