4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1
[slachtoffer ] verklaart dat hij op 14 januari 2017 in Schoonhoven was.Hij stond tegen de muur van een winkel en kreeg ineens een harde duw, waardoor hij op de grond viel. Vervolgens kreeg hij een heel harde trap tegen zijn hoofd. [slachtoffer ] voelde pijn vlak onder zijn rechteroog. Door de trap raakte zijn achterhoofd het raam van de winkel. [slachtoffer ] keek omhoog en zag dat het [verdachte] was. Hij zag dat [verdachte] hard uithaalde met zijn voet; ook deze schop kwam tegen zijn gezicht. [slachtoffer ] zag dat [verdachte] doorging en hij nog diverse trappen in zijn gezicht kreeg. [slachtoffer ] voelde enorme pijn overal in zijn gezicht.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat er sprake is van een fractuur in de orbitabodem (links) en een fractuur in de mediane wand van de orbita (links) (de rechtbank begrijpt: twee breuken in de linkeroogkas).
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij zag dat [verdachte] [slachtoffer ] een flinke duw gaf en [slachtoffer ] daardoor op de grond viel. [slachtoffer ] stond weer op waarna [verdachte] [slachtoffer ] een aantal vuistslagen in het gezicht gaf. [getuige 1] zag dat [slachtoffer ] weer op de grond viel. Hij zag dat [verdachte] een enorm harde trap gaf en vervolgens nog een enorm harde trap gaf in het gezicht van [slachtoffer ] ; geen voetbaltrap, maar een rugbytrap, zo hard ging het.
[getuige 2] heeft in zijn getuigenverklaring aangegeven dat hij zag dat [verdachte] twee of drie keer op het hoofd van [slachtoffer ] trapte. Hij zag dat [slachtoffer ] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) tegen het hoofd van [slachtoffer ] trapte alsof dat hij een penalty nam bij het voetballen.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer ] een duw gaf, waardoor [slachtoffer ] viel. Verdachte zag dat [slachtoffer ] weer opstond en gaf hem met zijn vuist een stomp op zijn oog. [slachtoffer ] kwam daardoor weer ten val. Verdachte gaf hem vervolgens een trap tegen zijn achterhoofd en een hardere trap in zijn gezicht. Verdachte heeft verklaard dat hij bij de trap misschien een aanloop van een paar passen heeft genomen.
Bewijsoverweging feit 1
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij heeft gepoogd [slachtoffer ] opzettelijk van het leven te beroven. De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig bewijs is dat verdachte opzet
in onvoorwaardelijke zinheeft gehad op de dood van [slachtoffer ] .
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van
voorwaardelijkopzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer ] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt het volgende. Verdachte heeft [slachtoffer ] in zijn gezicht gestompt, waardoor [slachtoffer ] op de (verharde) grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte, terwijl [slachtoffer ] nog op de grond lag, in ieder geval twee keer, hard met een geschoeide voet tegen het hoofd/gezicht van [slachtoffer ] geschopt. Bij één van deze trappen is [slachtoffer ] ook met zijn hoofd tegen een winkelruit aangekomen. Over de trappen die verdachte heeft gegeven, wordt het volgende verklaard: “hij haalde hard uit met zijn voet”, het was een “enorm harde trap”, “een rugbytrap”, “alsof hij een penalty nam bij het voetballen”. Verdachte heeft zelf ook nog verklaard dat hij misschien een aanloop heeft genomen bij het trappen van [slachtoffer ] . De rechtbank leidt uit al deze verklaringen en het bij [slachtoffer ] geconstateerde letsel af dat er door verdachte meerdere keren met grote kracht is geschopt tegen het hoofd van [slachtoffer ] . Dit gebeurde terwijl [slachtoffer ] op een harde ondergrond lag, vlakbij de ruit van een winkelpand.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat van voorwaardelijk opzet geen sprake kan zijn nu verdachte heeft geschopt met sportschoenen. Ook bij schoenen van zachter materiaal kan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, sprake zijn van een aanmerkelijk kans op een dodelijke afloop.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder het met geschoeide voet meermalen hard trappen tegen het hoofd (een kwetsbaar deel van het lichaam) van [slachtoffer ] , terwijl die [slachtoffer ] op een harde ondergrond lag, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 2
Op 27 augustus 2017 doet [benadeelde] aangifte van openlijke geweldpleging. [benadeelde] verklaart dat hij chauffeur is bij taxibedrijf [taxibedrijf] en op 27 augustus 2017 aan de Tol in Schoonhoven stond te wachten op een klant. [benadeelde] zag dat er een manspersoon aan kwam lopen (dader 1), die afval via zijn geopende portierraam in de auto gooide. [benadeelde] zei daarop: “Vind je dit normaal?”, waarop hij dader 1 hoorde antwoorden: ”Wat moet je nou?”.
[benadeelde] hoorde dat dader 2 aan hem vroeg wat hij met zijn maat had gedaan. Vervolgens stapte [benadeelde] in zijn auto en wilde wegrijden, maar zag dat dader 1 voor zijn auto was gaan staan en met zijn beide handen op de motorkap van zijn auto sloeg. Terwijl [benadeelde] wegreed zag en hoorde hij dat zowel dader 1 als dader 2 tegen de linkerzijde van zijn auto trapte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ), op het moment dat de taxi ging rijden, tegen de auto hebben geschopt.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat er tussen verdachte en [medeverdachte] geen enkele vorm van samenwerking is geweest en daarom het primair ten laste gelegde niet bewezen verklaard kan worden. De rechtbank stelt vast dat tussen de taxichauffeur, [benadeelde] , en verdachte een conflict is ontstaan. Vervolgens is er een tweede persoon, [medeverdachte] , bijgekomen die [benadeelde] vroeg wat hij met zijn maat had gedaan. Nadat [benadeelde] is ingestapt, wordt door verdachte op de motorkap van de auto geslagen en trappen verdachte en [medeverdachte] op het moment dat [benadeelde] wegrijdt allebei tegen de auto aan. Gelet op het feit dat [medeverdachte] zich aanvankelijk met de ruzie bemoeit en vervolgens gelijktijdig met verdachte tegen de auto schopt, acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met [medeverdachte] , heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, zoals dit primair is ten laste gelegd.
Partiële vrijspraak feit 2
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het strafverzwarende onderdeel “terwijl hij, verdachte, deze goederen/dit goed opzettelijk heeft vernield”. Hoewel de rechtbank bewezen acht dat door de trap van verdachte tegen de auto een deuk is ontstaan, kan dit niet worden gekwalificeerd als ‘vernieling’. Nu het Wetboek van Strafrecht onderscheid maakt tussen ‘vernieling’ (zodanig beschadigen dat herstel in de oude toestand niet meer mogelijk is) en ‘beschadiging’ en in de delictsomschrijving van artikel 141 Wetboek van Strafrecht expliciet wordt gesproken van ‘vernieling’, is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.