ECLI:NL:RBMNE:2018:616

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
16/652084-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging door minderjarige verdachte

Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 januari 2017 in Schoonhoven het slachtoffer tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder gebroken oogkassen. Daarnaast heeft de verdachte op 27 augustus 2017 samen met een medeverdachte openlijk geweld gepleegd tegen een taxi, waarbij hij tegen de auto heeft geschopt.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die lijdt aan een autisme spectrum stoornis en ADHD. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een alcoholverbod en een contactverbod met het slachtoffer.

De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding gevorderd van € 5.336,80, waarvan de rechtbank een bedrag van € 3.307,40 heeft toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de bijzondere omstandigheden van de verdachte en de impact van de feiten op het slachtoffer zijn meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/652084-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 februari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 6 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie en van hetgeen verdachte en mr. R.A. Kamphuis, advocaat te Leiden, alsmede de advocaat van de benadeelde partij, mr. B.J. de Deugd, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich op 14 januari 2017 te Schoonhoven heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag (primair), een zware mishandeling (subsidiair), dan wel een poging tot zware mishandeling (meer subsidiair) door [slachtoffer ] tegen het hoofd te slaan en te schoppen;
feit 2: zich op 27 augustus 2017 te Schoonhoven heeft schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging door tegen een taxi te slaan of schoppen (primair), dan wel dat hij deze taxi, samen met een ander, heeft vernield of beschadigd (subsidiair).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft dat het enkele schoppen met sportschoenen niet zonder meer voorwaardelijk opzet op de dood oplevert en dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd.
Ook het onder 2 primair kan volgens de raadsman niet bewezen worden, nu er geen sprake is van enige vorm van samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Hoewel de schade aan de taxi wordt omschreven, is dit op de bijgevoegde foto’s niet te zien, zodat ook de vernieling (2 subsidiair) niet bewezen verklaard kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 [1]
[slachtoffer ] verklaart dat hij op 14 januari 2017 in Schoonhoven was. [2] Hij stond tegen de muur van een winkel en kreeg ineens een harde duw, waardoor hij op de grond viel. Vervolgens kreeg hij een heel harde trap tegen zijn hoofd. [slachtoffer ] voelde pijn vlak onder zijn rechteroog. Door de trap raakte zijn achterhoofd het raam van de winkel. [slachtoffer ] keek omhoog en zag dat het [verdachte] was. Hij zag dat [verdachte] hard uithaalde met zijn voet; ook deze schop kwam tegen zijn gezicht. [slachtoffer ] zag dat [verdachte] doorging en hij nog diverse trappen in zijn gezicht kreeg. [slachtoffer ] voelde enorme pijn overal in zijn gezicht. [3]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat er sprake is van een fractuur in de orbitabodem (links) en een fractuur in de mediane wand van de orbita (links) (de rechtbank begrijpt: twee breuken in de linkeroogkas). [4]
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij zag dat [verdachte] [slachtoffer ] een flinke duw gaf en [slachtoffer ] daardoor op de grond viel. [slachtoffer ] stond weer op waarna [verdachte] [slachtoffer ] een aantal vuistslagen in het gezicht gaf. [getuige 1] zag dat [slachtoffer ] weer op de grond viel. Hij zag dat [verdachte] een enorm harde trap gaf en vervolgens nog een enorm harde trap gaf in het gezicht van [slachtoffer ] ; geen voetbaltrap, maar een rugbytrap, zo hard ging het. [5]
[getuige 2] heeft in zijn getuigenverklaring aangegeven dat hij zag dat [verdachte] twee of drie keer op het hoofd van [slachtoffer ] trapte. Hij zag dat [slachtoffer ] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) tegen het hoofd van [slachtoffer ] trapte alsof dat hij een penalty nam bij het voetballen. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer ] een duw gaf, waardoor [slachtoffer ] viel. Verdachte zag dat [slachtoffer ] weer opstond en gaf hem met zijn vuist een stomp op zijn oog. [slachtoffer ] kwam daardoor weer ten val. Verdachte gaf hem vervolgens een trap tegen zijn achterhoofd en een hardere trap in zijn gezicht. Verdachte heeft verklaard dat hij bij de trap misschien een aanloop van een paar passen heeft genomen. [7]
Bewijsoverweging feit 1
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij heeft gepoogd [slachtoffer ] opzettelijk van het leven te beroven. De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig bewijs is dat verdachte opzet
in onvoorwaardelijke zinheeft gehad op de dood van [slachtoffer ] .
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van
voorwaardelijkopzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer ] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt het volgende. Verdachte heeft [slachtoffer ] in zijn gezicht gestompt, waardoor [slachtoffer ] op de (verharde) grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte, terwijl [slachtoffer ] nog op de grond lag, in ieder geval twee keer, hard met een geschoeide voet tegen het hoofd/gezicht van [slachtoffer ] geschopt. Bij één van deze trappen is [slachtoffer ] ook met zijn hoofd tegen een winkelruit aangekomen. Over de trappen die verdachte heeft gegeven, wordt het volgende verklaard: “hij haalde hard uit met zijn voet”, het was een “enorm harde trap”, “een rugbytrap”, “alsof hij een penalty nam bij het voetballen”. Verdachte heeft zelf ook nog verklaard dat hij misschien een aanloop heeft genomen bij het trappen van [slachtoffer ] . De rechtbank leidt uit al deze verklaringen en het bij [slachtoffer ] geconstateerde letsel af dat er door verdachte meerdere keren met grote kracht is geschopt tegen het hoofd van [slachtoffer ] . Dit gebeurde terwijl [slachtoffer ] op een harde ondergrond lag, vlakbij de ruit van een winkelpand.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat van voorwaardelijk opzet geen sprake kan zijn nu verdachte heeft geschopt met sportschoenen. Ook bij schoenen van zachter materiaal kan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, sprake zijn van een aanmerkelijk kans op een dodelijke afloop.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder het met geschoeide voet meermalen hard trappen tegen het hoofd (een kwetsbaar deel van het lichaam) van [slachtoffer ] , terwijl die [slachtoffer ] op een harde ondergrond lag, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 2 [8]
Op 27 augustus 2017 doet [benadeelde] aangifte van openlijke geweldpleging. [benadeelde] verklaart dat hij chauffeur is bij taxibedrijf [taxibedrijf] en op 27 augustus 2017 aan de Tol in Schoonhoven stond te wachten op een klant. [benadeelde] zag dat er een manspersoon aan kwam lopen (dader 1) [9] , die afval via zijn geopende portierraam in de auto gooide. [benadeelde] zei daarop: “Vind je dit normaal?”, waarop hij dader 1 hoorde antwoorden: ”Wat moet je nou?”.
[benadeelde] hoorde dat dader 2 aan hem vroeg wat hij met zijn maat had gedaan. Vervolgens stapte [benadeelde] in zijn auto en wilde wegrijden, maar zag dat dader 1 voor zijn auto was gaan staan en met zijn beide handen op de motorkap van zijn auto sloeg. Terwijl [benadeelde] wegreed zag en hoorde hij dat zowel dader 1 als dader 2 tegen de linkerzijde van zijn auto trapte. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ), op het moment dat de taxi ging rijden, tegen de auto hebben geschopt. [11]
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat er tussen verdachte en [medeverdachte] geen enkele vorm van samenwerking is geweest en daarom het primair ten laste gelegde niet bewezen verklaard kan worden. De rechtbank stelt vast dat tussen de taxichauffeur, [benadeelde] , en verdachte een conflict is ontstaan. Vervolgens is er een tweede persoon, [medeverdachte] , bijgekomen die [benadeelde] vroeg wat hij met zijn maat had gedaan. Nadat [benadeelde] is ingestapt, wordt door verdachte op de motorkap van de auto geslagen en trappen verdachte en [medeverdachte] op het moment dat [benadeelde] wegrijdt allebei tegen de auto aan. Gelet op het feit dat [medeverdachte] zich aanvankelijk met de ruzie bemoeit en vervolgens gelijktijdig met verdachte tegen de auto schopt, acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met [medeverdachte] , heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, zoals dit primair is ten laste gelegd.
Partiële vrijspraak feit 2
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het strafverzwarende onderdeel “terwijl hij, verdachte, deze goederen/dit goed opzettelijk heeft vernield”. Hoewel de rechtbank bewezen acht dat door de trap van verdachte tegen de auto een deuk is ontstaan, kan dit niet worden gekwalificeerd als ‘vernieling’. Nu het Wetboek van Strafrecht onderscheid maakt tussen ‘vernieling’ (zodanig beschadigen dat herstel in de oude toestand niet meer mogelijk is) en ‘beschadiging’ en in de delictsomschrijving van artikel 141 Wetboek van Strafrecht expliciet wordt gesproken van ‘vernieling’, is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
primair
op 14 januari 2017 te Schoonhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer ] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer ] heeft geslagen in/tegen het gezicht/hoofd en
- die [slachtoffer ] meermalen heeft geschopt/getrapt in/tegen/op het gezicht/hoofd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primair
op 27 augustus 2017 te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard, openlijk, te weten aan de Tol, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een taxi/personenauto van [benadeelde] door
- het meermalen slaan op de motorkap van die taxi/personenauto van voornoemde [benadeelde] en
- het meermalen schoppen/trappen tegen die taxi/personenauto van voornoemde [benadeelde] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair: poging tot doodslag;
feit 2 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een ambulante behandeling bij De Waag, een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer ] en een alcoholverbod;
- een taakstraf van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij het opleggen van een straf rekening te houden met het feit dat verdachte open staat voor en goed meewerkt aan hulpverlening. Aan verdachte dient volgens de raadsman een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf te worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan een openlijke geweldpleging. Met name het eerste feit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Verdachte heeft, zonder noemenswaardige aanleiding, [slachtoffer ] , terwijl deze op de grond lag, meerdere keren hard tegen zijn hoofd geschopt. Dat dit geweld niet veel ernstiger gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer ] is niet aan verdachte te danken.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de vordering benadeelde partij blijkt dat dit incident ingrijpende gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer ] . Zo heeft hij wekenlang geen vast voedsel kunnen eten, kon hij een tijd niet naar school en heeft hij een behandeling moeten volgen om zijn angst onder controle te krijgen. [slachtoffer ] heeft nog steeds met de gevolgen van dit misdrijf te kampen.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij de confrontatie heeft opgezocht en zijn frustratie op zo’n disproportionele manier heeft geuit.
Daarnaast neemt de rechtbank verdachte kwalijk dat hij in augustus 2017, tijdens zijn schorsing, het alcoholverbod heeft overtreden en zich opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Dit heeft echter, gelet op de ernst van het feit, geen invloed op het bepalen van de strafmaat.
Deskundige De Zwart concludeert in het psychologisch rapport dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een Autismespectrumstoornis en ADHD. Passend bij de psychopathologie wordt een beperkt inlevings- en empathisch vermogen gezien, een gebrekkige impulscontrole en emotieregulatie en een gebrekkige gewetensontwikkeling. De deskundige adviseert het ten laste gelegde aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies van de deskundige over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Artikel 77ma Wetboek van Strafrecht bepaalt dat bij “een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad” niet (uitsluitend) een taakstraf mag worden opgelegd. De rechtbank kan daarom niet volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke jeugddetentie. Daarbij overweegt de rechtbank dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke jeugddetentie, gezien de ernst van de feiten, in beginsel ook gerechtvaardigd is.
De rechtbank zal aan verdachte echter geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die de duur van zijn voorlopige hechtenis te boven gaat. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 30 januari 2018. Uit dit rapport blijkt dat het, ter voorkoming van recidive, van groot belang is dat de reeds ingezette behandeling bij De Waag wordt voortgezet. Deze behandeling richt zich onder meer op de versterking van verdachtes vaardigheden, het verminderen van zijn impulsiviteit en het hanteren van zijn boosheid. De rechtbank acht het onwenselijk dat een jeugddetentie van langere duur deze behandeling zal doorkruisen. Daarbij komt dat verdachte op dit moment zijn leven op orde heeft, in de vorm van school, stage en werk. Ook om die reden acht de rechtbank een langere jeugddetentie niet wenselijk.
De rechtbank volgt het advies van de Raad voor de Kinderbescherming wat betreft het opleggen van bijzondere voorwaarden. Als bijzondere voorwaarden zullen aan verdachte worden opgelegd dat hij zal meewerken aan de behandeling bij De Waag en geen contact zal opnemen met het slachtoffer [slachtoffer ] (met uitzondering van herstelbemiddeling). Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat aan verdachte een alcoholverbod wordt opgelegd, voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Bij tenminste één van de bewezenverklaarde feiten speelde alcohol een rol. Ook volgens het rapport blijft het alcoholgebruik van verdachte een aandachtspunt en is het van invloed op het recidiverisico van verdachte.
De rechtbank zal aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden. Gelet op de problematiek van verdachte en de omstandigheid dat hij zich tijdens zijn schorsing (opnieuw) heeft schuldig aan een ‘agressiedelict’, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de opgelegde bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank acht naast het opleggen van voornoemde jeugddetentie oplegging van een taakstraf van 180 uren passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer ] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.336,80. Dit bedrag bestaat uit € 1.836,80 materiële schade en € 3.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele vordering toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de posten stagevergoeding, reiskosten/parkeerkosten, kleding en extra voedingskosten onvoldoende zijn onderbouwd. Wat betreft de stagevergoeding is volgens de raadsman onvoldoende duidelijk dat de stage de gehele periode van zes weken betrof dat [slachtoffer ] ook niet naar school kon. Ten aanzien van de reiskosten is onvoldoende onderbouwd dat [slachtoffer ] niet in staat was zelfstandig naar school te gaan. Er is geen bewijs overgelegd dat de kleding van [slachtoffer ] beschadigd zou zijn geraakt. Met betrekking tot de voedingskosten is niet aangetoond dat sprake is van meerkosten als gevolg van het aangepaste voedsel.
Daarnaast dient het bedrag dat wordt gevorderd aan smartengeld volgens de raadsman fors te worden gematigd.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [slachtoffer ] gedurende de periode van zes weken dat hij niet naar school kon ook zijn stage niet heeft kunnen volgen. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat tijdens het misdrijf de kleding van [slachtoffer ] is beschadigd. De reis- en parkeerkosten zal de rechtbank schatten op de helft van het gevorderde bedrag, nu onduidelijk is welke kosten [slachtoffer ] anders zou hebben gemaakt in verband met zijn vervoer naar school.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten stagevergoeding (€ 918,-), kleding (€ 60,-) en (gedeeltelijk) reis- en parkeerkosten (€ 329,40) ter hoogte van in totaal € 1.307,40 komen voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast zal de rechtbank een bedrag ter hoogte van € 2.000,- aan smartengeld toewijzen. De vordering wordt toegewezen tot het totaalbedrag van € 3.307,40, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer ] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.307,40, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer ] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 183 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* binnen drie (werk)dagen na dit vonnis meldt bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (telefoonnummer: 088-5260000), en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal (blijven) stellen bij De Waag of soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
* geen contact zal leggen of zal laten leggen met het slachtoffer, [slachtoffer ] , tenzij sprake zal zijn van herstelbemiddeling;
* geen alcohol zal gebruiken, tenzij dat in overleg met de jeugdreclasseerder en ouders is toegestaan en zolang de reclassering deze voorwaarde noodzakelijk acht;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
- waarbij aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij [slachtoffer ] (feit 1 primair)
- wijst de vordering van [slachtoffer ] toe tot een bedrag van € 3.307,40;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer ] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer ] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer ] aan de Staat € 3.307,40 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag jeugddetentie;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mrs. C.E.M. Nootenboom-Lock en E.J. van Rijssen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
primair
Hij op of omstreeks 14 januari 2017 te Schoonhoven,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer ] opzettelijk
van het leven te beroven,
-die [slachtoffer ] heeft geslagen in/tegen het gezicht/hoofd en/of
-die [slachtoffer ] meermalen heeft geschopt/getrapt in/tegen/op het gezicht/hoofd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
hij op of omstreeks 14 januari te Schoonhoven aan [slachtoffer ] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten twee gebroken oogkassen en/of een gebroken
kaak en/of een scheur in het neusbot, heeft toegebracht door
-die [slachtoffer ] (meermalen) te slaan/stompen in/tegen het gezicht/hoofd en/of
-die [slachtoffer ] (meermalen) te trappen/schoppen in/tegen/op het gezicht/hoofd;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair
hij op of omstreeks 14 januari te Schoonhoven, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer ] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
-die [slachtoffer ] heeft geslagen in/tegen het gezicht/hoofd en/of
-die [slachtoffer ] meermalen heeft geschopt/getrapt in/tegen/op het gezicht/hoofd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
primair
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard,
in ieder geval in Nederland,
openlijk, te weten op of aan de Tol, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een taxi/(personen)auto van [benadeelde]
door
- het meermalen, althans eenmaal, slaan op/tegen de motorkap van die
taxi/(personen)auto van voornoemde [benadeelde] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, schoppen/trappen tegen die
taxi/(personen)auto van voornoemde [benadeelde] ,
terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard,,
in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een taxi/een
(personen)auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn
mededader(s), heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 januari 2017, genummerd PL1500 2017013208, opgemaakt door politie Den Haag, doorgenummerd 1 tot en met 45. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer ] , van 14 januari 2017, pagina 19.
3.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer ] , van 14 januari 2017, pagina 20.
4.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, van 29 januari 2017, pagina 26.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 14 januari 2017, pagina 33.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 18 januari 2017, pagina 40.
7.Het proces-verbaal van
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 augustus 2017, genummerd PL1500 2017244539, opgemaakt door politie Den Haag, doorgenummerd 1 tot en met 61. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
9.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [benadeelde] , mede namens Taxibedrijf [taxibedrijf] , van 27 augustus 2017, pagina 9.
10.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [benadeelde] , mede namens Taxibedrijf [taxibedrijf] , van 27 augustus 2017, pagina 10.
11.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 februari 2018.