ECLI:NL:RBMNE:2018:6213

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
16/659409-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met landbouwtrekker waarbij fietser om het leven komt en echtgenote ernstig gewond raakt

Op 14 december 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 58-jarige man uit IJsselmuiden, die betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op 7 juli 2016 in Lelystad. De verdachte bestuurde een landbouwtrekker met een maai-arm en reed tegen twee fietsers aan, waarbij een 73-jarige fietser om het leven kwam en zijn vrouw ernstig gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet onder invloed was van verdovende middelen en dat de trekker geen gebreken vertoonde. Het zicht van de bestuurder werd echter belemmerd door de maai-arm van de trekker. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de fietsers niet tijdig had gezien, maar dat dit op zichzelf niet voldoende was voor een veroordeling voor dood door schuld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde misdrijf, maar oordeelde dat hij wel een verkeersovertreding had begaan door gevaar op de weg te veroorzaken. De rechtbank legde een boete op van 500 euro, rekening houdend met de ernst van de gevolgen van het ongeval en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659409-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 december 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1960] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Starrenburg en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Noordanus, advocaat te Lelystad, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 7 juli 2016 te Lelystad als bestuurder van een landbouwtrekker met maai-arm zich zodanig heeft gedragen dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
subsidiair:
op 7 juli 2016 te Lelystad als bestuurder van een landbouwtrekker met maai-arm gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of verkeer op de weg heeft gehinderd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de VerkeersOngevalsAnalyse (hierna: VOA) is gebleken dat verdachte de slachtoffers al vanaf 533 meter afstand had kunnen zien en opmerken. Het moet vervolgens nog tientallen seconden hebben geduurd voordat de trekker met de slachtoffers in botsing kwam. Er waren – uitgaande van de verklaring van getuige [getuige] – geen tegenliggers. Het kan daarom niet anders zijn dan dat verdachte gedurende geruime tijd niet heeft opgelet, want hij heeft immers zelf gezegd dat hij de fietsers pas opmerkte toen hij in botsing met hen kwam. Daarbij komt dat op grond van de verklaringen van verdachte en getuige [getuige] kan worden vastgesteld dat verdachte te hard reed, namelijk ongeveer 30 kilometer per uur. Het is niet gebleken dat verdachte aan het bellen was, kort voor of tijdens de aanrijding. Daarnaast heeft de officier van justitie aangevoerd dat van verdachte, als beroepschauffeur van een landbouwtrekker met maai-arm, meer oplettendheid mag worden verwacht dan in het geval van een normale verkeersdeelnemer (
Garantenstellung). Hij moet zich bewust zijn geweest van de gevaren en beperkingen die kleven aan het gebruik van zo’n voertuig in het verkeer, zeker ten opzichte van zwakke verkeersdeelnemers, zoals fietsers. Verdachte treft daarom het verwijt van aanmerkelijke schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het geheel van de gedragingen van verdachte en de overige omstandigheden van het geval niet kan worden afgeleid dat verdachte aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gehandeld. Zij heeft daartoe onder meer naar voren gebracht dat in het onderhavige geval geen sprake is van het niet-zien van de latere slachtoffers als gevolg van een gebrek aan voorzorg of het bewust nemen van een risico door verdachte. Voorts zijn bij de beantwoording van de bewijsvraag nog de volgende factoren van belang. Verdachte heeft niet gebeld vlak voor of tijdens het ongeluk. Niet is gebleken dat verdachte een middel heeft gebruikt dat de rijvaardigheid nadelig kon beïnvloeden. Evenmin kan onomstotelijk worden vastgesteld dat verdachte toen en daar met zijn trekker te hard heeft gereden en dat een ongeluk bij de maximale toegestane snelheid wel of niet te vermijden was geweest. Een bijzondere oplettendheid die voortvloeit uit weersomstandigheden of het moment van de dag is niet aan de orde. In het voor verdachte slechtste scenario dat hij de fietsers wel in de verte waargenomen zou hebben, is in het verkeersrecht geen steun te vinden voor de stelling dat een bestuurder die een ander ziet naderen, snelheid zou moeten minderen.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde overtreding heeft de raadsvrouw in het bijzonder aangevoerd dat sprake moet zijn van een verkeersfout aan de zijde van verdachte. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden kan niet worden vastgesteld dat sprake is van overtreding van artikel 5 WVW, aldus – samengevat – de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleidend
Aan de rechtbank ligt de strafrechtelijke juridisering van een noodlottig ongeval ter beoordeling voor. Op een klaarlichte zomerdag is de verdachte met de door hem bestuurde landbouwtrekker betrokken geraakt bij een zeer ernstig ongeval. Daarbij is de heer [slachtoffer 1] om het leven gekomen en heeft zijn echtgenote mevrouw [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk en blijvend letsel bekomen. Dat deze gevolgen van het ongeval zeer ernstig zijn, en diep (blijven) ingrijpen, ook in het leven van de kinderen van dit echtpaar is evident. De inhoud van de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring getuigt daarvan. In het besef dat het de ernst van deze gevolgen is die deze strafzaak kleurt, heeft de rechtbank eerst de vraag te beantwoorden of aan de verdachte het schuldverwijt van het misdrijf van artikel 6 WVW kan worden gemaakt. De beantwoording van die juridische bewijsvraag wordt niet bepaald door de ernst van de gevolgen van het ongeval. Ten aanzien van het te hanteren beoordelingskader heeft het volgende te gelden.
Het beoordelingskader
Voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde misdrijf moet worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in dat voor strafbaarheid ten minste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen.
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld in de zin van artikel 6 WVW is derhalve meer nodig dan het enkele veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan – het zij op deze plaats herhaald – niet reeds uit de ernst van de gevolgen worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Wat is er gebeurd op 7 juli 2016?
Verdachte reed op 7 juli 2016 met zijn landbouwtrekker met maai-arm op de Praamweg, buiten de bebouwde kom van Lelystad. [1] Eveneens op de Praamweg reden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , ieder op een fiets, in dezelfde richting als verdachte. Verdachte reed hoogst waarschijnlijk met de maai-arm tegen de achterzijde van [slachtoffer 1] aan. Hierdoor kwamen beide fietsers ten val. [slachtoffer 1] overleed ter plaatse aan zijn verwondingen. Zijn echtgenote [slachtoffer 2] is met ernstige verwondingen naar het ziekenhuis gebracht. [2]
Getuige [getuige] heeft als bestuurder van een auto verdachte ingehaald. Op het moment dat hij de trekker inhaalde zag hij de twee fietsers fietsen. [getuige] zag geen vreemd weggedrag bij de trekker. [3]
Uit het onderzoek van de VOA van 26 december 2016 volgt dat de arm van de maaibalk het zicht van de bestuurder schuin naar rechts toe belemmerde, waardoor de bestuurder onvoldoende zicht naar voren en opzij had door de voorruit en de voorste zijruiten. Ook is gebleken dat de rechterzijde van de rijbaan, in combinatie met de bocht in de weg rechts, over geruime afstand voor de bestuurder van de trekker belemmerd werd. Dit was tot mogelijk ongeveer 250 meter voor de trekker. Daarnaast is gebleken dat verdachte het alarmnummer 112 heeft gebeld om de aanrijding te melden en dat hij 24 seconden voordat zijn telefoongesprek bij de 112 centrale werd opgenomen zijn vrouw had gebeld. Uit het onderzoek is niet gebleken of hij na de aanrijding per abuis zijn vrouw belde en daarna 112, of dat hij zijn vrouw belde, de aanrijding kreeg en daarna 112 belde. Doordat verdachte zeer waarschijnlijk langere tijd geen zicht had op de voor hem rijdende fietsers door de constructie van zijn landbouwtrekker en de daaraan bevestigde werktuigen, reed hij op het moment dat de fietsers voor hem zichtbaar werden, tegen [slachtoffer 1] aan. [4]
In het aanvullend onderzoek van het VOA van 26 maart 2018 is aan de hand van verschillende scenario’s onderzocht of verdachte, in de bocht naar links, zicht had op de slachtoffers en of de slachtoffers zichtbaar zouden zijn geweest. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte in alle onderzochte scenario’s in ieder geval op een afstand van 333 meter van de plaats van de aanrijding had kunnen zien dat er zich voor hem mensen op de weg bevonden die, door het wegverloop en de constructie van de trekker en opbouw, zich uiteindelijk in het door de maai-arm belemmerde zichtveld zouden gaan bevinden. [5]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij die dag, net als anders, tijdens het rijden voortdurend in beweging was, omdat hij probeerde om de maai-arm heen te kijken en zo zijn beperkte zicht te vergroten. Ook heeft hij verklaard dat hij de fietsers pas heeft gezien toen hij één fietser raakte en hij twee fietsers zag vallen.
Wat betekent dit voor de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Vast staat dat verdachte de door hem bestuurde landbouwtrekker niet tijdig tot stilstand heeft gebracht waardoor hij tegen de fietser(s) is aangereden. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de fietsers pas zag op het moment dat hij (één van) hen raakte. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte niet onder invloed was van alcohol, drugs of medicijnen, dat de trekker geen gebreken had, dat verdachte met deze trekker mocht rijden, dat de trekker en de fietsers mochten rijden waar zij reden, en dat het zicht op dat moment goed was.
Vast staat dat de trekker was voorzien van een maai-arm en dat het zicht vanaf de plaats van de bestuurder daardoor werd belemmerd. Verdachte heeft verklaard dat hij die belemmering zoveel mogelijk probeerde weg te nemen door tijdens het rijden voortdurend te bewegen en om de arm heen te kijken.
Van veronderstelde afleiding als gevolg van zijn feitelijk gebruik van een mobiele telefoon is niet gebleken. Dat de snelheid waarmee de verdachte toen en daar heeft gereden de maximaal toegelaten snelheid van 30 km per uur heeft overschreden is niet objectief vastgesteld kunnen worden. Ook is niet vastgesteld kunnen worden of de fietsers al enige tijd voor de landbouwtrekker reden of op of kort voor het moment van de aanrijding net waren opgestapt en begonnen met fietsen.
Gelet op het voorgaande ligt aan de rechtbank de vraag voor of het enkele gegeven dat verdachte de fietsers niet tijdig heeft opgemerkt, hoewel het ervoor kan worden gehouden dat ieder van hen voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en verdachte derhalve daarop zijn rijgedrag had kunnen aanpassen, toereikend is voor het bewijs van ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW.
Voor de rechtbank staat niet ter discussie dat het noodlottige ongeval is ontstaan doordat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet heeft gezien, terwijl het ervoor moet worden gehouden dat hij hen wel had moeten zien. In normaal spraakgebruik heeft verdachte dus schuld aan het ongeval. Echter, dit enkele niet-zien levert in het licht van het hierboven weergegeven toetsingskader in juridische zin geen grond voor een ernstig strafrechtelijk schuldverwijt op. Dit heeft tot gevolg dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verkeersongeval is te wijten aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair ten laste gelegde verkeersmisdrijf.
Wat betekent dit voor de vraag of sprake is van een overtreding van artikel 5 WVW?
De officier van justitie heeft ervoor gekozen verdachte subsidiair te verwijten dat hij een verkeersovertreding heeft begaan, te weten de overtreding van artikel 5 WVW. Dit gekozen juridische “vangnet” staat wat betreft de aard en ernst van dat verwijt en de wettelijke strafbedreiging in een zeer ver verwijderd verband van de ernst van de gevolgen van het verkeersongeval. Nu deze verkeersovertreding subsidiair ten laste is gelegd en de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het aan hem primair verweten verkeersmisdrijf, zal de rechtbank het – in de regel al snel voorhanden – bewijs daarvan beoordelen.
Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is vast komen te staan dat verdachte als bestuurder zijn landbouwtrekker niet tijdig tot stilstand heeft gebracht over de afstand waarover de weg vrij was. Door deze gedragingen is gevaar op die weg veroorzaakt. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair:
op 7 juli 2016 te Lelystad, als bestuurder van een motorrijtuig (een landbouwtrekker met maai-arm), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Praamweg, op zijn trekker met een door de maai-arm verminderd zicht, waarbij hij zijn, verdachtes, trekker niet tijdig tot stilstand heeft gebracht over de afstand waarover de weg vrij was, door welke gedraging gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het primair ten laste gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De officier van justitie houdt hierbij rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, de ontzegging van de rijbevoegdheid in voorwaardelijke zin op te leggen en rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft door niet tijdig te stoppen als bestuurder van een landbouwtrekker met maai-arm, gevaar veroorzaakt op de weg. Dit heeft geresulteerd in een ernstig ongeval waarbij naast verdachte twee fietsers waren betrokken, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] is bij deze aanrijding overleden en [slachtoffer 2] heeft ernstig en blijvend letsel opgelopen waardoor zij nu permanent in een verzorgingshuis verblijft. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van dochter [dochter] is gebleken dat de kwaliteit van leven van haar moeder nihil is en de zorgen over haar welzijn groot zijn.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 19 oktober 2018 waaruit blijkt verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Er is immers niet voldaan aan het uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de zaak is aangevangen. Voor deze overschrijding is geen gerechtvaardigde reden.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen kan aan verdachte geen schuldverwijt in de zin van het misdrijf van artikel 6 WVW worden gemaakt. Nu de officier van justitie ervoor heeft gekozen verdachte ook subsidiair de overtreding van artikel 5 WVW ten laste te leggen en de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van dit subsidiaire feit, gaat het bij de straftoemeting daarom niet om het aan dat misdrijf maar wel aan de overtreding te relateren verwijt. De rechtbank markeert dit aspect met zoveel woorden, omdat het niet ondenkbaar is dat het slachtoffer en de nabestaanden de straftoemeting feitelijk rechtstreeks in verband zullen brengen met de al eerder in dit vonnis onderkende zeer ernstige gevolgen van het verkeersongeval, met aanzienlijk onbegrip als te voorzien gevolg daarvan.
Met inachtneming van uitspraken van andere rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken, zal de rechtbank aan verdachte een geldboete opleggen ter hoogte van € 500,-.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, mrs. V.M.A. Sinnige en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 december 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 07 juli 2016 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een landbouwtrekker met maai-arm), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Praamweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend,
- op voornoemde Praamweg te rijden op zijn trekker met een door de maai-arm verminderd zicht, vanwege welk verminderd zicht van hem als bestuurder verhoogde oplettendheid mocht worden verwacht en/of
- terwijl hij, verdachte gedurende grotere afstand, in elk geval 533 meter, onbelemmerd zicht had op het weggedeelte voor zich en zich daarop (eventueel) bevindende medeweggebruikers en/of
- terwijl, gelet op de aard van het gebied waarin de weg zich bevindt, het uur van de dag en de weersomstandigheden fietsers en/of (andere) recreanten verwacht konden worden en/of
- ( daarbij) te rijden met een hogere snelheid dan voor dit voertuig toegestaan is (te weten ca 30 km/u, terwijl de maximumsnelheid voor voornoemde trekker 25 km/u was) en/of
- ( daarbij) zijn aandacht op zijn telefoon te richten door deze te bedienen, althans te bekijken en/of
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] die op voornoemde weg reden op de juiste plek op de weg niet, althans te laat te zien/op te merken en/of
- zijn, verdachtes, trekker niet tijdig tot stilstand te brengen over de afstand waarover de weg vrij was,
waardoor hij, verdachte, met de maaibalk en/of maai-arm, althans (enig deel van) de trekker tegen de lichamen/het lichaam en/of de fiets(en) van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] is aangereden, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] ten val zijn gekomen,
als gevolg van welk ongeval die [slachtoffer 1] is overleden en/of die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel (te weten ribfracturen en/of klaplong en/of schedelbasisfractuur met blijvende hersenschade) werd toegebracht;
subsidiair:
hij op of omstreeks 07 juli 2016 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (een landbouwtrekker met maai-arm), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Praamweg,
- op zijn trekker met een door de maai-arm verminderd zicht, vanwege welk verminderd zicht van hem als bestuurder verhoogde oplettendheid mocht worden verwacht en/of
- terwijl hij, verdachte gedurende grotere afstand, in elk geval 533 meter, onbelemmerd zicht had op het weggedeelte voor zich en zich daarop (eventueel) bevindende medeweggebruikers en/of
- terwijl, gelet op de aard van het gebied waarin de weg zich bevindt, het uur van de dag en de weersomstandigheden fietsers en/of (andere) recreanten verwacht konden worden en/of
- met een hogere snelheid dan voor dit voertuig toegestaan is (te weten ca 30 km/u, terwijl de maximumsnelheid van voornoemde trekker 25 km/u was) en/of
- ( terwijl)(daarbij) zijn aandacht op zijn telefoon was gericht door deze te bedienen, althans te bekijken en/of
- ( waarbij) hij zijn, verdachtes, trekker niet tijdig tot stilstand heeft gebracht over de afstand waarover de weg vrij was,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voetnoten

1.Het onder 1 genoemde proces-verbaal, p. 5, paragraaf 2.2.2.
2.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, nr. 2016209757-VOA van 26 december 2016, doorgenummerd pagina 1 tot en met 40, p. 4, paragraaf 1.2.
3.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige] van 7 juli 2016, blad 1.
4.Het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, p. 36, paragraaf 5.2.
5.Het in de wettelijke vorm opgemaakte aanvullend proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, nr. 2016209757-Voa van 26 maart 2018, doorgenummerd pagina 1 tot en met 33, pagina 3, paragraaf 1.2 en pagina 32, paragraaf 5.1.