ECLI:NL:RBMNE:2018:6356

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
UTR 18/569
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017 met betrekking tot reclame-uitingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de handhaving van de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017 (Vnl). De eisers, waaronder [eiseres 1], [eiseres 2] B.V., [eiseres 3] B.V. en [eiseres 4] B.V., hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de Gedeputeerde Staten van Utrecht, waarin hen werd gelast om diverse reclame-uitingen, zoals borden en spandoeken, te verwijderen. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat het dwangsombesluit specifiek gericht was aan [eiseres 1] als overtreder. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie van de overtredingen, en dat de opgelegde lasten onder dwangsom rechtmatig zijn. De rechtbank wijst het beroep van [eiseres 1] af en verklaart de andere eisers niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de Vnl en de voorwaarden waaronder vrijstellingen kunnen worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/569

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres 1] , [eiseres 2] B.V., [eiseres 3] B.V. en [eiseres 4] B.V., te [woonplaats] en [vestigingsplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. J.H. Hartman),
en

Gedeputeerde Staten van Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. G. Bellomo, mr. M.J.C. Schouten en M.C.A. Tans).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. Y.M.G. van den Heerik.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder [naam locatie] (t.a.v. [eiseres 1] ) gelast om het in strijd met de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017 (verder: Vnl) op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] (verder: het perceel) aanwezige borden, vlaggen, spandoeken, informatiezuilen dan wel objecten te verwijderen en verwijderd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per week met een maximum van € 5.000,-.
Verweerder heeft [eiseres 1] bij dat besluit tevens een preventieve last opgelegd, inhoudende dat [eiseres 1] er voor zorg dient te dragen dat overtreding van artikel 5.2.1 van de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017 wordt voorkomen op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding, met een maximum van € 5.000,-.
Bij besluit van 19 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Eiseres [eiseres 1] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de overige eisers zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is eveneens verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Tijdens een controlebezoek op 27 mei 2017 heeft een toezichthouder van de RUD, de heer [A] , geconstateerd dat op het perceel bebording aanwezig is die niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 5.2.1 van de Vnl. Tijdens die controle is het volgende op het perceel waargenomen:
- voor het bedrijfspand staat een bord met tekst;
- aan de linkerzijde van de schuur staat een bord met tekst;
- aan de rechter voorzijde van de woning staat een bord met tekst;
- rechts van de inrit staat een bord met tekst;
- tegen het bedrijfspand staat een bord met tekst;
- aan het hek bij de inrit hangt een bord met tekst;
- voor de inrit staat een object met folders;
- op de muur van de schuur zit een bord met tekst;
- op de muur van de schuur zit een spandoek met tekst.
2. Naar aanleiding van deze constateringen heeft verweerder [eiseres 1] bij brief van 30 juni 2017 meegedeeld voornemens te zijn daartegen handhavend op te treden en haar een last onder dwangsom alsmede een preventieve last onder dwangsom op te leggen. Verweerder heeft daarbij [eiseres 1] tevens in de gelegenheid gesteld een zienswijze tegen dit voornemen in te dienen, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt.
Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit aan [eiseres 1] een last onder dwangsom alsmede een preventieve last onder dwangsom opgelegd, zoals hiervoor onder Procesverloop is weergegeven. Het door eisers tegen dat besluit ingediende bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Met betrekking tot het beroep van eisers [eiseres 2] B.V., [eiseres 3] B.V. en [eiseres 4] B.V.
3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.1
Uit de overgelegde stukken blijkt dat het dwangsombesluit is gericht aan [naam locatie] , ter attentie van mevrouw [eiseres 1] . Ter zitting is door verweerder bevestigd dat [eiseres 1] als overtreder is aangemerkt en uit dien hoofde is aangeschreven om de genoemde objecten te verwijderen en verwijderd te houden, dit onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per week met een maximum van € 5.000,-.
3.2
Nu het dwangsombesluit is gericht aan [eiseres 1] als overtreder, kunnen [eiseres 2] B.V., [eiseres 3] B.V. en [eiseres 4] B.V. niet worden aangemerkt als belanghebbende bij de dwangsombeschikking, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat deze vennootschappen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het door hen ingestelde beroep.
Met betrekking tot het beroep van eiseres [eiseres 1]
4. In haar bezwaarschrift van 2 september 2017, gericht tegen het primaire besluit, heeft [eiseres 1] , kort samengevat, aangevoerd dat zij niet als overtreder is aan te merken, dat er een mediationtraject loopt, dat er geen sprake is van een overtreding, dat er zicht is op legalisering vanwege nauw overleg tussen diverse betrokken overheden en dat er sprake is van een onredelijk korte begunstigingstermijn en een onredelijke hoge dwangsom.
4.1
In beroep heeft eiseres [eiseres 1] in de eerste plaats verwezen naar haar bezwaarschrift van 2 september 2017 en betoogd dat de inhoud daarvan als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
De rechtbank stelt vast dat de Awb-adviescommissie in haar advies van 1 december 2017, welk advies door verweerder in het bestreden besluit is overgenomen, uitvoerig is ingegaan op de door eiseres [eiseres 1] in bezwaar aangevoerde gronden. In dat advies zijn deze gronden gemotiveerd weerlegd. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres [eiseres 1] in beroep niet (gemotiveerd) heeft aangevoerd waarom de overwegingen van de Awb-adviescommissie (en daarmee van verweerder) in reactie op hetgeen in bezwaar is aangevoerd niet in stand kunnen blijven, zodat reeds hierom de herhaalde standpunten niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS; zie onder meer de uitspraak van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2240).
5. Ter zitting heeft eiseres [eiseres 1] nog aangevoerd dat zij zich ook niet kan verenigen met de opgelegde preventieve last onder dwangsom. Zij heeft daartoe verwezen naar de aanvullende argumenten, zoals die zijn neergelegd in het bezwaarschrift van 29 oktober 2017. De rechtbank stelt vast dat eiseres [eiseres 1] in het beroepschrift tegen het bestreden besluit geen enkel argument heeft aangevoerd dat ziet op de opgelegde preventieve last onder dwangsom.
Volgens vaste rechtspraak van de ABRS (zie onder meer de uitspraak van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1817) worden beroepsgronden die eerst op of kort voor de zitting worden aangevoerd niet besproken omdat dit zich niet verdraagt met een goede procesorde. Ter zitting heeft de rechtbank beslist dat het aanvoeren van deze nieuwe grond in strijd is met de goede procesorde en zij heeft de grond daarom niet besproken. De rechtbank zal om die reden dit betoog van eiseres [eiseres 1] niet in haar beoordeling betrekken. De preventieve last onder dwangsom is dus geen onderdeel van deze procedure.
6. In haar beroep heeft eiseres de volgende drie gronden naar voren gebracht: - verweerder geeft een onjuiste weergave van de Vnl; - het bord bij de inrit valt onder de vrijstelling van artikel 5.2.3, aanhef, onder 3 en onder a, van de Vnl en; - het spandoek valt onder de vrijstelling van artikel 5.2.3, aanhef en onder 1, van de Vnl. De rechtbank zal deze gronden bespreken.
6.1
Met betrekking tot de eerste beroepsgrond heeft eiseres [eiseres 1] aangevoerd dat van een absoluut verbod als bedoeld in artikel 5.2.1 van de Vnl geen sprake is, alleen al omdat verweerder stelt dat vrijstellingen van het verbod als uitzonderingen van het verbod zijn te beschouwen. Verweerder geeft om die reden een onjuiste betekenis aan het begrip ‘concreet zicht op legalisatie’.
6.2
Naar de rechtbank begrijpt is eiseres [eiseres 1] het niet eens met het standpunt van verweerder dat de regeling van de Vnl meebrengt dat er geen concreet zicht op legalisatie kan zijn. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder terecht dat standpunt heeft ingenomen en overweegt als volgt. Ingevolge artikel 5.2.1 van de Vnl is het verboden om borden, vlaggen, spandoeken, informatiezuilen en objecten, in welke vorm ook, te plaatsen, doen plaatsen, aan te brengen, of geplaatst, dan wel aangebracht te houden, of als eigenaar of andere zakelijke gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak plaatsing op, aan of tegen die onroerende zaak toe te staan of te gedogen. In artikel 5.6.2 van de Vnl staat dat verweerder geen ontheffing van dit verbod kan verlenen.
Artikel 5.2.2 van de Vnl geeft een algemene vrijstelling van het verbod als bedoeld in artikel 5.2.1, terwijl in artikel 5.2.3 van de Vnl specifieke vrijstellingen van het verbod worden vermeld. Deze vrijstellingen zijn pas van toepassing als aan bepaalde criteria wordt voldaan.
Gelet op deze, niet voor tweeërlei uitleg vatbare, bepalingen kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat artikel 5.2.1 van de Vnl een algemeen verbod inhoudt, van welk verbod geen ontheffing kan worden verleend, maar alleen in met name genoemde gevallen vrijstelling kan worden verleend. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van concreet zicht op legalisatie geen sprake kan zijn als het gaat om een (vermeende) overtreding van artikel 5.2.1 van de Vnl.
6.3
De rechtbank overweegt dat eiseres [eiseres 1] zich enkel met betrekking tot het bord bij de inrit en het spandoek op het standpunt heeft gesteld dat het aanbrengen daarvan is vrijgesteld in de Vnl. De rechtbank stelt dan ook vast dat niet in geschil is dat de overige aangebrachte en geconstateerde uitingen in strijd zijn met de verbodsbepaling van artikel 5.2.1 van de Vnl. Deze in de last opgenomen uitingen zijn ook niet vrijgesteld in artikel 5.2.2 en artikel 5.2.3 van de Vnl. Hieruit volgt dan ook dat ten aanzien van deze geconstateerde uitingen sprake is van een overtreding en dat verweerder in beginsel gehouden is handhavend op te treden.
7. Met betrekking tot het bord bij de inrit heeft eiseres [eiseres 1] aangevoerd dat de conclusie van verweerder dat [eiseres 1] daar niet zelf borden mag aanbrengen omdat zij nog met de gemeente Woerden in overleg is over bewegwijzering, feitelijk onjuist is. Eiseres [eiseres 1] heeft betoogd dat zij de gemeente Woerden heeft verzocht om zelf een bord aan te brengen en dat de gemeente dat heeft toegestaan. Nu de gemeente Woerden zelf geen modelbord heeft aangeboden is, anders dan verweerder meent, het aanbrengen van borden vrijgesteld, aldus eiseres [eiseres 1] . De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Op grond van artikel 5.2.3, aanhef, onder 3 en onder a, van de Vnl geldt, voor zover hier van belang, het verbod van artikel 5.2.1 van de Vnl niet voor één enkel-, tweezijdig of sandwichbord, mits de reguliere bewegwijzering als bedoeld in lid 7 van dat artikel door de betrokken wegbeheerder, zijnde in dit geval de gemeente Woerden, is uitgesloten. Het gaat hierbij onder meer om verwijsborden voor toeristisch-recreatieve voorzieningen.
Door eiseres [eiseres 1] is niet gesteld, en de rechtbank is ook niet gebleken, dat de gemeente Woerden heeft uitgesloten dat zo’n regulier bewegwijzeringsbord wordt geplaatst op de toegangswegen richting [naam locatie] . Reeds om die reden moet worden geoordeeld dat het bord bij de inrit niet is vrijgesteld in artikel 5.2.3 van de Vnl. Het betoog van eiseres [eiseres 1] slaagt dan ook niet.
8. Met betrekking tot het spandoek heeft eiseres [eiseres 1] - naar de rechtbank begrijpt - aangevoerd dat het spandoek is vrijgesteld op grond van de Vnl. De tekst op het spandoek heeft, anders dan verweerder meent, betrekking op haar bedrijf in het daartoe bestemde gebouw. Zowel het gebruik van het gebouw als het terras aan het water maken onderdeel uit van het gebruik ‘recreatie’ zoals opgenomen in het bestemmingsplan [adres] , aldus eiseres [eiseres 1] . De rechtbank overweegt als volgt.
8.1
Artikel 5.2.3, aanhef en onder 1, van de Vnl bepaalt, voor zover hier van belang, dat het in artikel 5.2.1 bedoelde verbod niet geldt voor één of meer plat tegen de gevel geplaatste borden en spandoeken, dan wel één direct voor een gebouw geplaatst bord, die uitsluitend betrekking hebben op een beroep, bedrijf of dienst, niet zijnde de levering van motorbrandstoffen, uitgeoefend of verleend in het daarvoor als zodanig bestemde gebouw.
Uit deze vrijstellingsbepaling volgt dat de tekst op het spandoek moet gaan over het beroep, het bedrijf of de dienst in het gebouw waarop het is aangebracht. Op het spandoek staat de tekst “ [naam locatie] : terras aan het water, 7 dagen open”. Het spreekt voor zich dat de tekst “terras aan het water” geen betrekking heeft op de dienst die wordt aangeboden in het gebouw waarop het spandoek is aangebracht: het terras aan het water waar naar verwezen wordt bevindt zich niet in het gebouw. De rechtbank concludeert dat dit spandoek niet is vrijgesteld in artikel 5.2.3, aanhef en onder 1, van de Vnl. Ook dit betoog van eiseres slaagt dus niet.
9. Het beroep van eiseres [eiseres 1] is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep van eiseres [eiseres 1] ongegrond.
- verklaart het beroep van eisers [eiseres 2] B.V., [eiseres 3] B.V. en [eiseres 4] B.V. niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.