ECLI:NL:RBMNE:2018:6370

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
24 december 2018
Zaaknummer
C/16/470647 / KG ZA 18-726
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot patiënt- en dossiergegevens van vertrekkende fysiotherapeut in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een fysiotherapeut, eiser, en een maatschap, gedaagde. Eiser vorderde dat gedaagde de patiënt- en dossiergegevens van hem ter beschikking zou stellen, omdat hij deze nodig had om zijn werkzaamheden als zelfstandig fysiotherapeut voort te zetten. De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 21 november 2018, waarbij partijen de gelegenheid kregen om tot een oplossing te komen, maar dit bleek niet mogelijk. Eiser stelde dat gedaagde hem de toegang tot zijn gegevens had ontzegd, wat hem belemmerde in zijn werk en in strijd was met de wettelijke verplichtingen uit de artikelen 7:454 en 7:456 van het Burgerlijk Wetboek. Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiser misbruik zou kunnen maken van de toegang tot de gegevens.

De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde, ondanks de zorgen over mogelijk misbruik, eiser toegang moest geven tot zijn dossiers en patiëntgegevens. Dit was noodzakelijk voor eiser om zijn verplichtingen tegenover zijn patiënten na te komen. De rechter wees de vordering van eiser toe en legde gedaagde een dwangsom op van € 500,00 per dag bij niet-naleving, met een maximum van € 10.000,00. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.005,00 werden vastgesteld. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/470647 / KG ZA 18-726
Vonnis in kort geding van 26 november 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.R. Voorhorst te Utrecht,
tegen
maatschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. van Esseveldt te Utrecht .
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de mondelinge behandeling op 21 november 2018, waarvan aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ter zitting is met partijen afgesproken dat zij tot vrijdagmiddag 23 november 2018 de gelegenheid krijgen om onderling tot een oplossing van het geschil te komen. Op 23 november 2018 heeft mr. Voorhorst namens beide partijen bericht dat zij er niet in zijn geslaagd om gezamenlijk tot een oplossing te komen en hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd uitspraak te doen in deze zaak.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De vordering

2.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde] :
om uiterlijk binnen 24 uur na betekening van het vonnis de patiënt- en dossiergegevens van [eiser] aan [eiser] ter beschikking te stellen en beschikbaar te houden;
tot betaling van een dwangsom van € 500,00 althans een dor de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet voldoet aan het gevorderde onder 1.;
tot betaling van € 1.086,00 bij wijze van voorschot voor de buitengerechtelijke kosten;
in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 199,00, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de wettelijke termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
2.2.
[gedaagde] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nadere in gegaan.

3.Het geschil en de beoordeling daarvan

3.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of en hoe [gedaagde] de patiënt- en dossiergegevens van de patiënten van [eiser] aan hem ter beschikking moet stellen.
3.2.
[eiser] is op basis van een overeenkomst als zelfstandig werkend fysiotherapeut werkzaam geweest bij de maatschap [gedaagde] . Hij heeft daar gebruik gemaakt van de faciliteiten van [gedaagde] . Hij heeft via [gedaagde] gedeclareerd en voor het voeren van zijn patiëntenadministratie en zijn behandeldossiers gebruik gemaakt van de bij [gedaagde] aanwezige softwareprogrammatuur. In de softwareprogrammatuur wordt geen onderscheid gemaakt tussen cliënten van [gedaagde] en [eiser] . In de praktijk betekent dit dat de werkzame fysiotherapeuten over en weer kennis kunnen nemen van elkaars dossiers en van de daarin opgenomen patiëntengegevens.
3.3.
De overeenkomst tussen partijen eindigt per 31 december 2018. Vooruitlopend daarop heeft [eiser] zijn activiteiten verplaatst naar [vestigingsplaats] . [gedaagde] heeft het [eiser] na zijn vertrek naar [vestigingsplaats] onmogelijk gemaakt gebruik te maken van de faciliteiten van [gedaagde] waardoor [eiser] niet langer zelfstandig zijn patiënt- en dossiergegevens kan raadplegen. Deze gegevens worden namelijk digitaal bewaard in de systemen van [gedaagde] .
3.4.
[gedaagde] heeft met recht aangevoerd dat het gebruik van de faciliteiten van [gedaagde] niet geheel los gezien kan worden van de plaats waar de werkzaamheden verricht worden. De gedachte bij de overeenkomst tussen partijen is dat [eiser] zijn patiënten ziet bij [gedaagde] en dat hij daar ook gebruik kan maken van alle faciliteiten. [eiser] mag contractueel ook andere werkzaamheden verrichten. Dat betekent nog niet dat in de overeenkomst ook gelezen kan worden dat bij een volledige verplaatsing van de werkzaamheden door [eiser] , [gedaagde] nog steeds alle faciliteiten moet bieden.
3.5.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat van [gedaagde] in elk geval niet gevraagd kan worden dat hij tot in lengte van dagen toegang tot zijn systeem aan [eiser] moet bieden.
3.6.
Art. 7:454 BW legt op iedere hulpverlener de verplichting om een dossier in te richten en te bewaren. Op grond van art. 7:456 BW dient de hulpverlener aan de patiënt op verzoek zo spoedig mogelijk inzage in of afschrift van het dossier te verstrekken. Uit deze bepalingen vloeit voort dat iedere hulpverlener dient te beschikken over de dossiers van patiënten voor zover deze door hem als hulpverlener zijn behandeld. Dit betekent dat hij in zoverre (in beginsel) recht heeft op in ieder geval een kopie van die dossiers. Voor deze zaak en voor de beoordeling geldt dan dat [eiser] , ook al heeft hij zijn werkzaamheden verplaatst, bij zijn dossiers en patiëntgegevens moet kunnen.
3.7.
[gedaagde] is bereid op verzoek pdf bestanden te leveren zodat [eiser] daarmee alsnog over de benodigde gegevens kan beschikken. [eiser] moet dan voor iedere patiënt die hij in behandeling krijgt een specifiek verzoek doen. De voorzieningenrechter vindt dit onvoldoende. [eiser] heeft eigen verplichtingen tegenover zijn patiënten. Dan past het niet als hij voor het kunnen voldoen aan die verplichting afhankelijk wordt van de medewerking van derden, in dit geval [gedaagde] . Dat is zeker in dit geval een factor van grote betekenis, omdat de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] verstoord is. Denkbaar is dat van alle patiënten van [eiser] de gegevens in pdf bestanden worden aangeleverd. Het probleem van die oplossing is dat partijen het niet eens zijn over de verdeling van de patiënten. Dat is op dit moment daarom geen begaanbare weg, omdat de kans blijft bestaan dat dossiers ten onrechte ontbreken en niet voor [eiser] toegankelijk zijn. Overigens heeft [gedaagde] dit voorstel ook niet gedaan.
3.8.
Bij deze stand van zaken moet [gedaagde] , in afwachting van definitieve afspraken tussen partijen, [eiser] toegang tot de dossiers en patiëntgegevens bieden. En dat betekent dat [eiser] voorlopig nog toegang tot het digitale systeem van [gedaagde] geboden moet worden.
3.9.
[gedaagde] heeft daartegen nog aangevoerd dat [eiser] misbruik van de situatie kan maken door de gegevens van alle patiënten, ook de patiënten van [gedaagde] , te kopiëren en voor zijn eigen zaak te gaan gebruiken. Dit argument overtuigt niet. Weliswaar kan [eiser] als hem toegang tot het systeem van [gedaagde] wordt verleend bij de gegevens van alle patiënten, dat betekent nog niet dat hij dat straffeloos mag doen. Dat lijkt in strijd met de rechten van de patiënten en hun privacy. Contractueel is het verder verboden patiënten te benaderen met het doel deze te laten overstappen van de ene praktijk naar de andere praktijk. In elk geval is het zo dat het enkele vermoeden van mogelijk misbruik onvoldoende reden is om een beperking aan te brengen in de mogelijkheid van [eiser] om over zijn gegevens te kunnen beschikken. Het gaat niet alleen om [eiser] maar om het belang van de patiënten en om te kunnen voldoen aan de wettelijke verplichtingen die hulpverleners tegenover hun patiënten hebben.
3.10.
De vordering wordt daarom toegewezen. Hoewel [gedaagde] op de zitting heeft gezegd aan een eventuele veroordeling te zullen voldoen zal ook een dwangsom worden opgelegd. De gevorderde dwangsom van € 500,00 per dag komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor. Wel zal daaraan een maximum verbonden worden van € 10.000,00.
3.11.
Toewijzing van de vordering betekent ook dat de formele verweren verworpen worden.
3.12.
[gedaagde] heeft [eiser] zelf afgesloten van het digitale systeem waardoor hij geen toegang tot zijn gegevens heeft. [eiser] heeft patiënten in behandeling en ook eerdere patiënten kunnen terugkomen. Daarvoor moet hij zijn dossiers direct kunnen raadplegen. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
3.13.
In de overeenkomst tussen partijen is mediation aangewezen. [eiser] heeft daar op 2 november 2018 aanspraak op gemaakt, maar daarop is door [gedaagde] niet, althans niet adequaat gereageerd. Het verweer in deze procedure dat alsnog mediation plaats moet vinden is daarom te laat en ongepast.
3.14.
Dit kort geding is na aanvraag van een datum op zeer korte termijn gepland. Op 2 november 2018 is gewezen op de mogelijkheid van een procedure. [gedaagde] heeft daarna advies ingewonnen en zich in correspondentie laten vertegenwoordigen. In die correspondentie is het geschil inhoudelijk aan de orde geweest en zijn standpunten ingenomen. De vordering die nu beoordeeld is sluit daar volledig op aan. Het belang van een spoedige beslissing weegt in dit geval uiteindelijk zwaarder dan ruimere voorbereidingstijd voor [gedaagde] . Daarbij weegt sterk mee dat het overzichtelijke geschil voor partijen al langere tijd bekend is en [gedaagde] met de standpunten in deze procedure niet overvallen kan zijn.
3.15.
De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen. Er zijn weliswaar kosten gemaakt, maar dat zijn kosten die horen bij de normale voorbereiding van de zaak.
3.16.
[gedaagde] wordt in de kosten van de procedure veroordeeld, omdat [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld. Die kosten worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 81,00
- griffierecht € 291,00
- salaris gemachtigde €
633,00(1 punten x tarief € 633,00)
Totaal € 1.005,00
3.17.
De nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
gelast [gedaagde] om uiterlijk 24 uur na betekening van dit vonnis de patiënt- en dossiergegevens van de patiënten van [eiser] aan [eiser] ter beschikking te stellen en beschikbaar te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet aan dit vonnis voldoet, tot een maximum van € 10.000,00,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.005,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijk rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, te vermeerderen met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en met de explootkosten van betekening van het vonnis,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2018. [1]

Voetnoten

1.type: GD (4243)