ECLI:NL:RBMNE:2018:650

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
16/660396-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de strafbaarheid en sanctie van een coffeeshopeigenaar met overtreding van de Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een coffeeshopeigenaar die op 16 november 2016 in Hilversum meer hasj en hennep op voorraad had dan toegestaan. De rechtbank oordeelt dat de verdachte, ondanks het bezit van een hoeveelheid die de gedoogde grens van 500 gram overschreed, niet strafbaar is voor het bezit van hasj, omdat hij al genoeg gestraft is door zijn voorlopige hechtenis en de sluiting van zijn bedrijf. De rechtbank legt wel een geldboete op voor het in bezit hebben van een stroomstootwapen. De verdachte had een behoorlijke boekhouding, betaalde belasting en veroorzaakte geen overlast, wat meeweegt in de beslissing. De rechtbank oordeelt dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, ondanks de verdediging die aanvoert dat er gerechtvaardigd vertrouwen was dat er geen vervolging zou plaatsvinden. De rechtbank wijst dit verweer af en stelt vast dat de verdachte de gedoogvoorwaarden heeft overtreden. De rechtbank legt geen straf op voor het bezit van hasj, maar wel een geldboete van €495 voor het stroomstootwapen. Tevens wordt de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van €17.375,51 gelast.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/660396-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 februari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M. Veldman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
op 16 november 2016 in Hilversum opzettelijk aanwezig heeft gehad:
  • ongeveer 46,75 kilogram hennep;
  • ongeveer 20,64 kilogram hasjiesj;
  • ongeveer 17.647 voorgedraaide joints;
2.
op 16 november 2016 in Hilversum een stroomstootwapen (voorzien van het opschrift “POLICE 3000W”) voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder overlegging van een pleitnota, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. De Hilversumse driehoek heeft verdachte een tweede kans gegeven door het opnieuw verstrekken van een verlof om zijn coffeeshop te exploiteren. Nu het openbaar ministerie tevens deel uitmaakt van deze driehoek, mocht verdachte ervan uitgaan dat er expliciete instemming is door het lokale bestuur en dat het oordeel van de driehoek is dat de exploitatie geen gevaar oplevert voor de openbare orde en geen inbreuk vormt op het woon- en leefklimaat. Dit staat aan vervolging in de weg en moet ertoe leiden dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging wordt verklaard, aldus de raadsman.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het verstrekte verlof ziet op de huidige situatie, waarin verdachte voldoet aan de eisen van het coffeeshopbeleid. De vervolging ziet op de oude situatie, waarin verdachte niet aan de gedoogcriteria voldeed. Er zijn door het openbaar ministerie jegens verdachte geen toezeggingen gedaan die bij hem een gerechtvaardigde verwachting opgewekt zouden kunnen hebben dat er geen vervolging zou plaats vinden.
3.2.1
Het oordeel van de rechtbankUit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich met name voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij verdachte het
gerechtvaardigde vertrouwenhebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak niet is gebleken van gedragingen van de bevoegde autoriteiten op grond waarvan verdachte er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat tegen het houden van een bedrijfsvoorraad groter dan de gedoogde 500 gram niet strafrechtelijk zou worden opgetreden. Het (opnieuw) verstrekken van het verlof had betrekking op de nieuwe situatie, waarin verdachte voldoet aan het lokale coffeeshopbeleid en de gedoogcriteria. Gebleken is dat verdachte in de ten laste gelegde periode meer voorraad aanwezig heeft gehad dan de gedoogde voorraad van 500 gram, waardoor verdachte de gedoogvoorwaarden op dat moment heeft overtreden. Daardoor was geen sprake meer van een situatie zoals die, bestuursrechtelijk en strafrechtelijk, wordt gedoogd, zodat het de officier van justitie vrijstond om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging en verdachte er nimmer op heeft mogen vertrouwen dat hij hiervoor niet zou worden vervolgd.
Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 februari 2018;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 november 2016, genummerd 2016114613-11, opgemaakt door de politie
Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 85-86;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
7 december 2016, genummerd 2016114613-40, opgemaakt door de politie
Midden-Nederland (niet doorgenummerd).

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 16 november 2016 te Hilversum opzettelijk aanwezig heeft gehad
41,43 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30
gram hennep;
en
18,78 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd;
en
17.647 voorgedraaide joints, bevattende hennep en/of hasjiesj;
zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
op 16 november 2016 te Hilversum een wapen van categorie II onder 5°, te weten een handwapen (voorzien van het opschrift "POLICE 3000W") waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad
;
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
2.
opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerst lid van de Wet wapens en munitie

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 80 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis en een geldboete van € 15.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 110 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft in dit verband onder meer het volgende naar voren gebracht. Een voorraad die ongeveer 110 maal de gedoogde hoeveelheid omvat, zoals in de onderhavige zaak, valt naar het oordeel van het openbaar ministerie buiten de lijn van de jurisprudentie waarin rechtbanken en gerechtshoven het rechterlijk pardon hebben toegepast. Verdachte wist dat de toegestane handelsvoorraad 500 gram bedroeg. Het was dan ook een bewuste keuze van verdachte om een dergelijke grote handelsvoorraad aan te houden, die de gedooggrens fors overschreed. Deze keuze dient voor rekening van verdachte te komen. Artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is gelet op het voorgaande niet aan de orde. Bij het bepalen van de strafeis heeft het openbaar ministerie gekeken naar wat in vergelijkbare zaken is opgelegd. Aansluiting is gezocht bij enerzijds een zaak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2017:796) en anderzijds een zaak van het Gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:1999).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 bepleit toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de aangetroffen voorraad hennep geheel bestemd was voor verkoop in de coffeeshop en toereikend was voor de verkoop van enkele maanden. De voorraad was in november 2016 groter dan gebruikelijk, maar dit had te maken met verschillende omstandigheden, waaronder de recente oogst van buitenwiet, de feestdagen, de wietcrisis in de voorliggende periode en het grote aanbod van verschillende soorten hennep dat bij [coffeeshop] op de menukaart staat. Bovendien bestond een groot gedeelte van de hennep uit gruis, waarvan slechts een gedeelte bruikbaar was voor de verkoop.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit een voorwaardelijke geldboete van maximaal € 250,00 op te leggen, maar in ieder geval niet hoger dan € 495,00, zodat de verklaring omtrent gedrag van de verdachte niet in gevaar komt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf of maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank stelt vast dat het onder 1 bewezenverklaarde door verdachte is gepleegd in het kader van de exploitatie van zijn coffeeshop ‘ [coffeeshop] ’. De aangetroffen hennep diende ter bevoorrading van deze coffeeshop, waarvan verdachte eigenaar is.
Zoals eerder in uitspraken van andere rechterlijke instanties in vergelijkbare zaken is overwogen, doet hier zich de merkwaardige situatie voor dat de exploitatie van een coffeeshop die zich – blijkens het dossier en de ter terechtzitting overgelegde stukken – aan de zogenaamde AHOJG-criteria houdt, door de overheid gedoogd wordt, maar dat de bevoorrading c.q. het aanhouden van een handelsvoorraad van meer dan 500 gram, onverminderd verboden is en een strafbaar feit oplevert.
Dat de door verdachte gepleegde feiten het rechtstreekse uitvloeisel en tevens onlosmakelijk gevolg zijn van de exploitatie van de coffeeshop, terwijl het bij dat laatste om een in beginsel gedoogde activiteit gaat, speelt naar het oordeel van de rechtbank een belangrijke rol bij de strafmaatbepaling.
In de onderhavige zaak acht de rechtbank het van belang dat verdachte zijn bedrijfsvoering goed op orde had en heeft. Verdachte staat met betrekking tot zijn coffeeshop ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, voert een behoorlijke boekhouding, legt verantwoording af aan de Belastingdienst en draagt jaarlijks belasting af. Voorts geldt dat er een goede verstandhouding bestaat met de gemeente en dat geen sprake is geweest van overlast in de buurt. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat voor handel van hennep buiten de coffeeshop om. Weliswaar was de aangetroffen hoeveelheid hennep fors, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte voor de omvang van de handelsvoorraad een aannemelijke en onweersproken verklaring gegeven.
Voorts acht de rechtbank het van belang dat verdachte ter zake van dit feit reeds tweeënhalve week in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dat zijn bedrijf zes maanden gesloten is geweest en dat zijn destijds bestaande handelsvoorraad is vernietigd, hetgeen financiële gevolgen heeft gehad voor zijn bedrijf. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat verdachte in overleg met en met verlof van de gemeente zijn bedrijfsvoering heeft hervat, waarbij de bevoorrading dusdanig anders is georganiseerd dat er bij verdachte niet weer een dergelijk grote handelsvoorraad behoeft te worden aangelegd. Deze omstandigheden brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat met strafoplegging ter zake van het aanwezig hebben van een handelsvoorraad ter exploitatie van de coffeeshop geen redelijk doel meer is gediend.
In de rechtspraak is een reeks van uitspraken te vinden, waarbij rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht hebben toegepast en geen straf of maatregel hebben opgelegd. In de door het openbaar ministerie aangehaalde jurisprudentie is dit niet het geval. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de specifieke omstandigheden in deze twee uitspraken echter niet goed te vergelijken met de onderhavige zaak, nu het in de zaak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ging om een verdachte die reeds eerder veroordeeld was voor een dergelijk feit en in de zaak van de rechtbank Rotterdam ging het om een grotere hoeveelheid hennep, die bovendien was opgeslagen in een verborgen ruimte boven de coffeeshop.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met de constatering dat verdachte een strafbaar feit heeft begaan en verdachte daarvoor strafbaar is, kan worden volstaan. De rechtbank zal dus aan verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel opleggen.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen levert een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen op. Bij het bepalen van de straf ten aanzien van dit feit heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Deze oriëntatiepunten gaan uit van een geldboete van € 550,00. Gelet op hetgeen de raadsman heeft opgemerkt ten aanzien van de verklaring omtrent gedrag zal de rechtbank volstaan met een geldboete van € 495,00.

9.BESLAG

Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van het in beslag genomen geldbedrag, te weten € 17.375,51.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 23, 24c, 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet en
  • 26 en 54 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- bepaalt dat ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verdachte voor van het onder 2 bewezen verklaarde tot een geldboete van
€ 495,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 9 dagen;
- gelast de teruggave aan verdachte van het geldbedrag:
€ 17.375,51.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. H.J. Bos en J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van Klompenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 februari 2018.
Mr. J. Wiersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 november 2016 te Hilversum opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 46,75 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
en/of
- ongeveer 20,64 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd
en/of
- ongeveer 17.647 voorgedraaide joints, althans een grote hoeveelheid van een middel (telkens) bevattende hennep en/of hasjiesj
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 16 november 2016 te Hilversum (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een handwapen (voorzien van het opschrift "POLICE 3000W") waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.