4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en 2
[verbalisant 1] , brigadier van politie, deed op 16 juni 2018 dienst als schipper op een politieboot. Terwijl hij op de Oudegracht te Utrecht voer zag hij ineens een blik bier rakelings langs zijn hoofd komen en op 30 centimeter afstand op de rand van de boot uiteenspatten. Hij zag dat het een halve liter blik betrof.Op de Oudegracht zag hij een man staan met een soortgelijk bierblik in zijn handen als het blik waarmee gegooid was. Hij kreeg oogcontact met de man en zag dat de man één hand uitstak en naar hem wees. De man bracht zijn andere hand naar zijn wang, kantelde zijn hoofd een beetje en kneep een oog dicht. Het was een gebaar waarbij het er op lijkt alsof je een fictief wapen hebt en daarmee richt. Hij vond dit een zeer bedreigend gebaar en voelde zich op dat moment ook bedreigd.De man die het blik gooide stond op ongeveer 15 meter afstand van de politieboot en ongeveer 5 meter hoger op de kade. Het bierblik waarmee gegooid was, was vol.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de beelden van de camera’s van het politie cameratoezicht waargenomen dat op het tijdstip 17:30.42 de politieboot P129 onder de brug doorvaart en uit beeld verdwijnt.Als bijschrift bij de bijgevoegde foto’s staat op hetzelfde tijdstip dat de boot met politiecollega’s de locatie van de verdachte passeert. Op de foto is te zien dat drie personen in het achterste gedeelte van de boot staan.Op het tijdstip 17:30.47 wordt waargenomen dat de verdachte een cilindervormig voorwerp in de richting gooit van de locatie waar de P129 uit beeld verdwenen is.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 16 juni 2018 in Utrecht een vol blikje bier naar een politieboot had gegooid. Op het moment dat de agent (de rechtbank begrijpt: verbalisant [verbalisant 1] ) naar hem keek, had hij met zijn handen een schietgebaar naar die verbalisant gemaakt.
Bewijsoverwegingen
Voorwaardelijk opzet
Op het moment dat verdachte het blik gooide was de boot hem al gepasseerd en bevonden de opvarenden van de, relatief kleine, boot zich tussen verdachte en de voorkant van de boot. Om, zoals verdachte heeft verklaard, naar de voorkant van de boot te gooien, moest verdachte daarom over of langs de hoofden van de opvarenden van de boot gooien. De afstand tussen de boot en verdachte bedroeg ongeveer 15 meter en verdachte stond op de kade van de Oudegracht en bevond zich ongeveer 5 meter hoger dan de boot. Verdachte had voorafgaand aan het incident 8 halve liters bier gedronken en verkeerde onder invloed van alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol de reactie en het inschattingsvermogen negatief beïnvloedt.
Door, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, van een hoger gelegen positie en over een aanzienlijke afstand een voorwerp te gooien naar een lager gelegen object, waarbij zich tussen verdachte en het beoogde doel personen bevonden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een van deze personen tegen het hoofd zou kunnen raken.
Als een zwaar voorwerp, zoals een vol halve liter blik, met kracht van een hoogte en over een aanzienlijke afstand tegen een hoofd wordt gegooid, is het aannemelijk dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel kan oplopen.
Verdachte heeft door zo te handelen willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij één van de opvarenden van de boot zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen.
Bedreiging
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de context van het incident waarbij [verbalisant 1] in eerste instantie bijna door een bierblik tegen zijn hoofd werd geraakt en dat verdachte vervolgens, terwijl hij [verbalisant 1] aankeek, een schietgebaar richting [verbalisant 1] maakte, sprake is geweest van een situatie waarin [verbalisant 1] zich bedreigd voelde.
[verbalisant 1] heeft daarnaast zelf in zijn proces-verbaal aangegeven dat hij de gehele situatie als bedreigend heeft ervaren.
De rechtbank acht gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 primair
op 16 juni 2018 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] , brigadier van politie, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vol blik bier in de richting van het hoofd, van die [verbalisant 1] heeft gegooid, terwijl hij, verdachte, hoger stond dan die [verbalisant 1] - en hij, verdachte, aldus naar beneden gooide;
2.
op 16 juni 2018 te Utrecht, [verbalisant 1] (brigadier van politie eenheid Midden-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte terwijl hij daarbij die [verbalisant 1] aankeek en naar die [verbalisant 1] wees) opzettelijk dreigend een gebaar met (een van) zijn handen gemaakt alsof hij een pistool tegen zijn hoofd zette en de trekker overhaalde;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.