8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte samen met zijn medeverdachte aangever [slachtoffer] , onder bedreiging van een boksbeugel, heeft beroofd van zijn telefoon en passen. Verdachte heeft daarbij een grotere rol gehad dan zijn medeverdachte. Hij was degene die aangever met een boksbeugel heeft bedreigd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij aangever, een jongen van 15 jaar, om hulp hadden gevraagd en deze, nadat hij behulpzaam zijn telefoon ter beschikking had gesteld, hebben beroofd. Dergelijke feiten zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de samenleving. Zoals ook blijkt uit de schriftelijke verklaring van [slachtoffer] waarin hij aangeeft dat de beroving voor hem intimiderend en bedreigend was en dat zij misbruik hebben gemaakt van zijn vertrouwen en hulpvaardigheid, waardoor niet alleen zijn gevoel van veiligheid is aangetast, maar ook dat van de mensen om hem heen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal. Dergelijke feiten zorgen voor financiële schade en overlast bij de slachtoffers.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht gaan, bij een first offender, uit van:
- een taakstraf van 60 uur, dan wel 1 maand jeugddetentie voor een straatroof.
- een taakstraf van 20 uur voor een diefstal.
Voor het voorhanden hebben van een boksbeugel zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een steekwapen/nepvuurwapen, te weten een taakstraf van 30 uur.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 19 juli 2018;
- een psychologisch rapport van 14 maart 2018, uitgebracht door P.M.A. van Oss en P.R. Bhagwandin, beiden GZ psycholoog;
- een uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 juli 2018, uitgebracht door C.M. van Steenderen, raadsonderzoeker.
Uit het strafblad van verdachte van 19 juli 2018 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat, in het voordeel van verdachte, rekening gehouden met het vonnis van deze rechtbank van heden, waarbij verdachte in een andere zaak is veroordeeld tot een werkstraf.
Uit het psychologisch rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van PTSS, ADHD, een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde (diefstal met geweld en bedreiging) en beïnvloedde verdachtes keuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Risicofactoren die bij verdachte van belang zijn voor de kans op herhaling zijn de zwakke impulsregulatie, zijn verhoogde spanningsbehoefte en neiging tot bravouregedrag, zijn vermijdende copingmechanisme, de moeite met omgaan met autoriteit en zijn alcoholgebruik.
Verdachte is gebaat bij een beschermende en gestructureerde behandelklimaat waarbij in eerste instantie aandacht dient te zijn voor stabilisatie. Op langere termijn zal aandacht besteed moeten worden aan het verbeteren van zijn emotieregulatie en traumaverwerking. Verder lijkt verdachte gebaat te zijn bij medicatie voor zijn ADHD. Daarnaast dient er aandacht te zijn in de behandeling voor het middelengebruik van verdachte. Middels urinecontroles kan hier zicht op gehouden worden.
De mogelijkheden voor behandeling zijn vanuit het strafkader beperkt. Wel wordt de meerwaarde van toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering met bijzondere voorwaarden in een voorwaardelijke strafdeel, gezien. Aangezien detentie - gezien de problematiek van betrokken - niet in zijn belang wordt geacht zou dan gedacht kunnen worden aan een (deels) voorwaardelijke taakstraf. Een bijzondere voorwaarde kan zijn dat verdachte meewerkt aan controles op het middelengebruik. Om behandeling te waarborgen wordt geadviseerd om verdachte binnen het bestaande civiele kader gesloten te plaatsen in een gespecialiseerde behandelinstelling voor jeugdigen.
Het door de Raad van de Kinderbescherming uitgebrachte adviesrapport is ter terechtzitting toegelicht door C. van Steenderen, Raad voor de Kinderbescherming en K. Leenders, Samen Veilig Midden-Nederland.
De behandeling van de problematiek van verdachte dient voorop te staan. Deze is nog niet van de grond gekomen door een combinatie van omstandigheden. Verdachte zit op dit moment vanuit een civiel kader gesloten geplaatst. Verdachte doet het inmiddels goed, ondanks moeilijke momenten en heeft inmiddels een aantal vrijheden opgebouwd. Komende maand wordt bekeken of hij overgeplaatst kan worden naar Valkenheide . De jeugdreclassering is door de civiele plaatsing op dit moment minder bij verdachte betrokken, maar dat zal veranderen als verdachte meer vrijheden krijgt en naar buiten gaat.
Beide deskundigen adviseren verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte:
- zal meewerken aan de behandeling die de jeugdreclassering nodig acht en vanuit de setting waar hij op dat moment (civielrechtelijk) verblijft;
- zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering met betrekking tot urineonderzoek en/of behandeling gericht op middelengebruik;
- zal deelnemen aan scholing en het vinden en behouden van een dagbesteding.
Tegelijk met onderhavige zaak diende bij deze rechtbank nog een strafzaak tegen verdachte ter zake een straatroof gepleegd op 11 augustus 2017. De officier van justitie acht in die zaak een straatroof wettig en overtuigend bewezen en heeft een jeugddetentie van 2 dagen geëist en daarbij sterk rekening gehouden met zijn eis in de onderhavige zaak. Nu de rechtbank in de andere zaak tot een zelfde bewezenverklaring, maar tot een andere, te weten een hogere, straftoemeting is gekomen wijkt de rechtbank in onderhavige zaak bij de straftoemeting, in het voordeel van verdachte, af van de eis van de officier van justitie.
Een taakstraf, zoals door de verdediging bepleit, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst en aard van de bewezenverklaarde feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 6 weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Gelet op de persoon en problematiek van verdachte, acht de rechtbank behandeling van verdachte noodzakelijk en zal aan verdachte de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de deskundigen aan verdachte opleggen. De rechtbank zal voornoemde jeugddetentie geheel voorwaardelijk opleggen, nu verdachte in een civiel kader gesloten is geplaatst en behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.