In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, alsook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort. De eiser had een verzoek ingediend om ontheffing voor het dempen van een ringsloot, wat door het college van GS werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de demping van de ringsloot een onaanvaardbare aantasting van de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden met zich meebracht, zoals vastgelegd in artikel 33 van de Landschapsverordening provincie Utrecht 2011. De rechtbank stelde vast dat het college van GS terecht had geoordeeld dat het agrarisch belang van de eiser niet meegewogen kon worden in deze afweging, aangezien de wetgeving geen ruimte biedt voor dergelijke belangenafwegingen.
Daarnaast werd de handhaving van het college van B&W ten aanzien van het verwijderen van een geriefbosje door de rechtbank als redelijk beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de last onder dwangsom, die de eiser had gekregen, onvoldoende duidelijk was geformuleerd, maar dat deze in een later stadium was verduidelijkt. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eiser ongegrond, maar kende wel een proceskostenvergoeding toe aan de eiser, omdat de last pas na beroep voldoende duidelijk was gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van cultuurhistorische waarden en de rol van bestuursorganen in de handhaving daarvan.