ECLI:NL:RBMNE:2018:840

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
UTR 17/3332
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget voor hulp bij huishouden onder de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht over de toekenning van een persoonsgebonden budget (PGB) voor hulp bij het huishouden. Eiseres had een PGB aangevraagd voor de periode van 2 maart 2017 tot en met 1 maart 2019, waarbij verweerder in eerste instantie 105 uur per twaalf maanden toekende. Na bezwaar heeft verweerder het besluit herzien en extra uren toegekend voor schoonmaak en verzorging, maar eiseres was van mening dat het aantal toegekende uren ontoereikend was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zich bij de toekenning van het PGB heeft gebaseerd op het KPMG-rapport, dat een objectief onderzoek naar de benodigde uren voor huishoudelijke hulp heeft uitgevoerd. Eiseres voerde aan dat de normen in het KPMG-rapport verouderd waren en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar individuele situatie. De rechtbank oordeelde echter dat het KPMG-rapport zorgvuldig was en dat de extra uren die aan eiseres waren toegekend, voldoende waren. Eiseres voerde ook aan dat er geen extra uren waren toegekend voor het bereiden van warme maaltijden, maar de rechtbank oordeelde dat de beschikbare maaltijdservice een adequate voorliggende voorziening was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3332

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: drs. E.H. Siemeling).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een persoonsgebonden budget (PGB) vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend voor hulp bij het huishouden, bestaande uit 105 uur per twaalf maanden voor de periode van 2 maart 2017 tot en met 1 maart 2019.
Bij besluit van 4 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het primaire besluit herzien, in die zin dat aan eiseres ook een PGB wordt toegekend over de periode van 2 maart 2017 tot en met 1 maart 2019, bestaande uit:
  • 30 minuten per week (= 26 uur per jaar) extra voor schoonmaak in verband met de medische beperkingen en klachten van de partner van eiseres;
  • 45 minuten per week (= 39 uur per jaar) extra voor verzorging kleding/kleding linnengoed (waaronder lichte en zware was);
  • 30 minuten per week (= 26 uur per jaar) extra voor wasverzorging in verband met de medische klachten van de partner van eiseres.
Verweerder heeft hierbij een proceskostenvergoeding in bezwaar van € 495,- toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2017. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft op 22 februari 2017 bij verweerder ondersteuning op grond van de Wmo aangevraagd. Daarop heeft [A] , werkzaam bij het buurtteam, op 2 maart 2017 een gesprek met eiseres gehad. Hiervan is een motivatie- en onderzoeksverslag gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft eiseres op 18 maart 2017 een plan voor de besteding van het PGB opgesteld. Vervolgens is verweerder overgegaan tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiseres een PGB vanuit de Wmo toegekend, bestaande uit een basisvoorziening van 105 uur per twaalf maanden voor hulp bij het huishouden vermeerderd met de volgende maatwerkvoorziening: 30 minuten per week (= 26 uur per jaar) voor de schoonmaak in verband met de medische klachten van de partner van eiseres, 45 minuten per week (= 39 uur per jaar) voor de lichte en zware was en 30 minuten per week (= 26 uur per jaar) voor de wasverzorging in verband met de medische klachten van de partner van eiseres. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het rapport ‘Normering van de basisvoorziening ‘Schoon huis’ van KPMG Plexus en Bureau HHM (hierna: het KPMG-rapport) alsmede de beleidsregels Wmo 2017 gemeente Utrecht (de beleidsregels).
3. Eiseres voert in beroep aan dat het toegekende aantal uren voor hulp bij het huishouden ontoereikend is. Verweerder heeft zich hierbij ten onrechte gebaseerd op het KPMG-rapport. In de uitspraken van 18 mei 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) namelijk aansluiting gezocht bij de CIZ-normen. Hieruit kan worden afgeleid dat deze CIZ-normen nog correct en actueel zijn. In het KPMG-rapport wordt, zonder nadere onderbouwing, gesteld dat deze CIZ-normen verouderd zijn. Voorts wordt betwijfeld of KPMG en Bureau HHM wel als onafhankelijke derden zijn aan te merken. Deze bureaus zijn namelijk ingeschakeld door verweerder. Ten slotte is in het aan het rapport ten grondslag liggende onderzoek geen rekening gehouden met de individuele situatie van eiseres.
4. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat er voor de basisvoorziening van 105 uur per jaar is uitgegaan van de op grond van het KPMG-rapport vastgestelde basisnorm. De extra toegekende uren zijn gebaseerd op de maatwerkmodules in de beleidsregels en gelet daarop het maximaal haalbare voor eiseres.
5. De rechtbank overweegt dat de CRvB in zijn uitspraken van 18 mei 2016 (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:1402) niet heeft geoordeeld dat de normen van het CIZ-protocol nog correct zijn, maar dat de CRvB daarbij aansluiting heeft gezocht bij ontbreken van ander onderzoek. Naar aanleiding van deze uitspraken heeft verweerder opdracht gegeven aan KPMG en Bureau HHM om objectief onderzoek te verrichten naar de tijd die nodig is voor de ondersteuning bij het schoonmaken. Dit onderzoek heeft geleid tot het KPMG-rapport. Uit het KPMG-rapport blijkt dat onderzocht is hoeveel uren ondersteuning jaarlijks gemiddeld nodig zijn om in de basisvoorziening ‘Schoon huis’ een basishygiëne te waarborgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Hiertoe is een expertgroep van onafhankelijke experts gevormd, die heeft vastgesteld welke activiteiten nodig zijn om het resultaat te bereiken van een schoon en leefbaar huis. Vervolgens is een praktijkonderzoek gedaan, om de tijdsduur en frequentie van elke benodigde activiteit te toetsen. Daartoe zijn in de gemeenten Utrecht, Haarlem en Emmen bezoeken van huishoudelijke hulpen geobserveerd, is de tijdsbesteding van verschillende activiteiten gemeten en zijn interviews gevoerd met cliënten die de basisvoorziening huishoudelijke hulp ontvangen. Op basis van de uitkomsten van het praktijkonderzoek is de basisnorm van 104,9 (afgerond 105) uur per jaar vastgesteld.
6. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres geen grond voor het oordeel dat het aan haar toegekende aantal uren voor hulp in de huishouding ontoereikend is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten aanzien van de basisvoorziening kunnen baseren op het KPMG-rapport. Aan het KPMG-rapport ligt een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek ten grondslag, waarbij alle relevante aspecten zijn betrokken. Voor het oordeel dat KPMG dan wel Bureau HHM niet objectief zou zijn, bieden de stellingen van eiseres geen aanknopingspunten. Het enkele feit dat verweerder hen heeft ingeschakeld, is daartoe onvoldoende. Voorts is in het KPMG-rapport naar het oordeel van de rechtbank op eenduidige en inzichtelijke wijze beargumenteerd hoe tot de basisnorm van 105 uur per jaar is gekomen. Dit betreft een basisnorm en is dus per definitie niet toegesneden op de individuele situatie van eiseres. Vanwege de individuele situatie van eiseres, te weten de medische beperkingen en klachten van haar en haar partner, heeft verweerder op grond van de beleidsregels aanvullende maatwerkmodules toegekend. Niet gesteld of gebleken is dat deze extra toegekende uren in het geval van eiseres ontoereikend zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres voert voorts aan dat ten onrechte geen extra uren zijn toegekend ten behoeve van de ondersteuning bij het klaarzetten en/of bereiden van de warme maaltijd. Iedere dag een kant-en-klare maaltijd is hiervoor geen goede vervanging. Kant-en-klare maaltijden zijn meestal veel duurder, wat een forse inbreuk op het budget van eiseres zou betekenen. Daarnaast zijn kant-en-klare maaltijden ook ongezonder, wat niet goed is gezien de gezondheidsproblematiek van eiseres en haar partner.
8. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat er een maaltijdservice beschikbaar is, waarbij voor een aantrekkelijke prijs maaltijden worden aangeboden die toegesneden zijn op de gezondheidssituatie van eiseres en haar partner.
9. De rechtbank overweegt dat naar vaste rechtspraak van de CRvB kant- en klare (magnetron)maaltijden of bezorgmaaltijden aangemerkt kunnen worden als voorliggende voorziening die aan het verstrekken van voorzieningen voor het bereiden van warme maaltijden in de weg staat. Dat uitgangspunt is niet in strijd met de Wmo, mits deze voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar is, door de aanvrager financieel gedragen kan worden en adequate compensatie biedt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2147). Gelet op de verklaring van verweerder ter zitting en bij gebrek aan een onderbouwing van de zijde van eiseres, ziet de rechtbank in de stellingen van eiseres geen grond voor het oordeel dat deze voorziening voor eiseres niet voorliggend is. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Braaksma, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.