Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 februari 2018, met de daarin vermelde stukken,
- de akte van [eiser] van 7 december 2016,
- het proces-verbaal van comparitie van 1 juni 2017,
- de brief van [eiser] van 21 juni 2017.
2.De feiten
, o.a. de financiële moeilijkheden vanwege de slechte wintermaanden, het gegeven dat er desondanks deelbetalingen zijn verricht, de verzoeken van bezwaarmaker om zijn standplaats op de zondagen te mogen exploiteren en om kerstbomen en oliebollen/appelflappen te mogen verkopen, en het feit dat er op 5 april 2013 slechts een zeer kleine betalingsachterstand was, had het college in redelijkheid niet tot intrekking van de standplaatsvergunning kunnen overgaan.
De commissie begrijpt dat het college belang hecht aan het feit dat dient te worden gehandeld conform de vergunningvoorschriften en de gemaakte afspraken. Het is de commissie echter niet gebleken dat het college in dit geval het algemeen belang in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het persoonlijke en financiële belang van bezwaarmaker. Het college had naar het oordeel van de commissie kunnen kiezen voor een minder verstrekkende/zwaarwegende sanctie. Er is echter direct overgegaan tot het intrekken van de standplaatsvergunning ten gevolge waarvan bezwaarmaker alle mogelijkheden om zijn snackwagen te exploiteren en aldus inkomen te genereren, zijn ontnomen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
904,00(2 punten × tarief € 452,00)