ECLI:NL:RBMNE:2018:905

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
C/16/428032 / HL ZA 16-341
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ingetrokken vergunning voor standplaats frietkraam en gevolgen voor huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een snackwagen exploiteerde, en de Gemeente Dronten. De Gemeente had de vergunning voor de standplaats van de snackwagen onterecht ingetrokken, omdat de huurovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd. De eiser had in 2012 een vergunning gekregen voor de standplaats, maar door betalingsachterstanden had de Gemeente de overeenkomst opgezegd. De eiser vorderde onder andere schadevergoeding en de vernietiging van de opzegging van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat de opzegging van de overeenkomst rechtsgeldig was, omdat de eiser niet voldeed aan de betalingsverplichtingen. De Gemeente had het recht om de overeenkomst op te zeggen en was niet verplicht om een nieuwe overeenkomst aan te bieden. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente niet onrechtmatig had gehandeld door de vergunning in te trekken, aangezien de eiser niet aan zijn verplichtingen had voldaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/428032 / HL ZA 16-341
Vonnis van 14 februari 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A. Stoel te Dronten,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE DRONTEN,
zetelend te Dronten,
gedaagde,
advocaat mr. W.E.M. Klostermann te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 februari 2018, met de daarin vermelde stukken,
  • de akte van [eiser] van 7 december 2016,
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 juni 2017,
  • de brief van [eiser] van 21 juni 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een snackwagen aan de [adres] in [woonplaats] gehad. Voor het exploiteren van deze snackwagen heeft [eiser] in 2012 een vergunning gekregen van de Gemeente.
2.2.
Tussen [eiser] en de Gemeente is een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de exploitatie van de standplaats (hierna te noemen: de Overeenkomst). De Overeenkomst is vastgelegd in een brief van 14 december 2011. Omdat [eiser] een schuld had aan de Gemeente in verband met een eerdere standplaats, is in de overeenkomst een bepaling opgenomen over de inlossing van deze achterstand. Daarnaast is in de Overeenkomst een bepaling opgenomen over de beëindiging daarvan:
- de standplaatsvergoeding bedraagt € 193,60 per maand, te voldoen voorafgaande aan de maand waarover deze is verschuldigd;
- per 1 januari 2012 wordt de vergoeding verhoogd met de jaarlijkse indexering;
- de vergoeding wordt verhoogd met een bedrag van € 50,00 per maand ter aflossing van de schuld die bij de gemeente openstaat;
-de eerste keer dat u niet aan uw betalingsverplichting voldoet vervallen alle afspraken tussen u en de gemeente en wordt de standplaatsvergunning ingetrokken.
2.3.
Op 5 april 2013 heeft de Gemeente aan [eiser] meegedeeld naar aanleiding van een betalingsachterstand de Overeenkomst op te zeggen. De Gemeente heeft daarbij een beroep gedaan op het hiervoor geciteerde beding in de Overeenkomst. Verder is in de brief opgenomen:
Op 11 februari 2013 hebben wij u ook al aangeschreven, omdat de vergoeding voor de maanden januari en februari 2013 à € 266,60 per maand (totaal € 533,20) door u niet was voldaan. Wij hebben u, hoewel geheel onverplicht, in de gelegenheid gesteld om dit bedrag binnen twee weken na verzenddatum te voldoen. U hebt uiteindelijk op maandag 25 februari aan uw betalingsverplichting voor de maanden januari en februari 2013 voldaan. De vergoeding voor de maand maart à € 266,60 per maand is door u tot op heden nog niet voldaan.
2.4.
[eiser] heeft tegen de beslissing van de Gemeente bezwaar gemaakt. In de bezwaarprocedure is op 6 november 2013 een uitspraak gedaan door de Commissie Bezwaarschriften van de Gemeente. Deze uitspraak vermeldt onder meer:
Gelet op de omstandigheden van bezwaarmaker[lees: [eiser] ]
, o.a. de financiële moeilijkheden vanwege de slechte wintermaanden, het gegeven dat er desondanks deelbetalingen zijn verricht, de verzoeken van bezwaarmaker om zijn standplaats op de zondagen te mogen exploiteren en om kerstbomen en oliebollen/appelflappen te mogen verkopen, en het feit dat er op 5 april 2013 slechts een zeer kleine betalingsachterstand was, had het college in redelijkheid niet tot intrekking van de standplaatsvergunning kunnen overgaan.
[…]
De commissie begrijpt dat het college belang hecht aan het feit dat dient te worden gehandeld conform de vergunningvoorschriften en de gemaakte afspraken. Het is de commissie echter niet gebleken dat het college in dit geval het algemeen belang in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het persoonlijke en financiële belang van bezwaarmaker. Het college had naar het oordeel van de commissie kunnen kiezen voor een minder verstrekkende/zwaarwegende sanctie. Er is echter direct overgegaan tot het intrekken van de standplaatsvergunning ten gevolge waarvan bezwaarmaker alle mogelijkheden om zijn snackwagen te exploiteren en aldus inkomen te genereren, zijn ontnomen.
2.5.
De bezwaarprocedure heeft geleid tot een uitspraak van de Raad van State. De Raad van State heeft op 28 januari 2015 het besluit van de Gemeente vernietigd en daarmee vastgesteld dat [eiser] tot 1 februari 2017 een vergunning heeft voor de exploitatie van de snackwagen. De Raad van State heeft onder meer het volgende overwogen:
6.1.
De brief van 14 december 2011 bevat afspraken over de betaling van de standplaatsvergoeding en het gebruik van de grond van de standplaats op de [adres] door [eiser] . De afspraken zijn door het college en [eiser] ondertekend en vormen een privaatrechtelijke overeenkomst tussen het college en [eiser] . Het vermelden van de afspraak over de betalingsverplichting in de vergunning is aan te merken als een herinnering aan deze privaatrechtelijke overeenkomst en niet als een aan de vergunning verbonden voorschrift. Hiermee is in overeenstemming dat de afspraak onder de betalingsverplichting niet is vermeld onder het kopje “voorschriften”, maar onder het kopje “afspraken”. Dat wordt vermeld dat de vergunning wordt ingetrokken indien de betalingsverplichting niet wordt nagekomen, maakt vorenstaande niet anders, nu hierbij expliciet naar de in de brief van 14 december 2011 overeengekomen afspraken wordt verwezen.
2.6.
Op 11 februari 2015 heeft de Gemeente aan [eiser] een voorstel gedaan voor de voorwaarden waaronder zij aan [eiser] een standplaats wil geven. Tussen de Gemeente en [eiser] is tot 25 januari 2016 over de voorwaarden van een nieuwe overeenkomst onderhandeld, maar zij hebben geen overeenstemming bereikt. De Gemeente heeft een nieuwe overeenkomst aangeboden onder de voorwaarde dat [eiser] de vergoeding voor de standplaats bij vooruitbetaling zou voldoen. [eiser] heeft dit aanbod niet willen aanvaarden.
2.7.
Op 4 april 2016 heeft [eiser] aan de Gemeente bericht dat hij niet kan instemmen met de opzegging van de Overeenkomst en maakt hij aanspraak op de nakoming daarvan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat -:
primair
te verklaren voor recht dat de opzegging van de Overeenkomst buitengerechtelijk is vernietigd, of de opzegging van de Overeenkomst te vernietigen,
de Overeenkomst met terugwerkende kracht te wijzigen in verband met onvoorziene omstandigheden,
de Gemeente te veroordelen tot nakoming van de al dan niet gewijzigde overeenkomst op straffe van een dwangsom,
subsidiair
de Gemeente te veroordelen met [eiser] door te onderhandelen over een nieuwe overeenkomst betreffende de standplaats, op straffe van een dwangsom,
primair en subsidiair
te verklaren voor recht dat de Gemeente jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en daarom jegens [eiser] gehouden is tot betaling van een schadevergoeding,
de Gemeente te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met rente en nakosten.
3.2.
[eiser] heeft zijn standpunt als volgt onderbouwd.
3.2.1.
De opzegging van de Overeenkomst is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Op 5 april 2013 was er slechts een kleine achterstand in de betaingen. Hierdoor had [eiser] een schuld van ongeveer € 2.000 tot € 3.500. [eiser] wijst verder op de hiervoor geciteerde overwegingen van de Commissie Bezwaarschriften van de Gemeente. De opzegging van de Overeenkomst moet daarnaast worden gezien als misbruik van omstandigheden.
3.2.2.
Het probleem met de Overeenkomst in zijn huidige vorm is dat [eiser] de vergoeding moet betalen voorafgaande aan de maand waarover deze verschuldigd is. [eiser] heeft een aanlooptijd van ongeveer zes maanden nodig om dit te kunnen realiseren. De Overeenkomst moet worden gewijzigd in die zin dat betaling achteraf mogelijk is, of de Gemeente aan [eiser] bijzondere bijstand toekent.
3.2.3.
Voor als moet worden aangenomen dat er nu geen overeenkomst is, geldt dat de Gemeente gehouden is daarover door te onderhandelen met [eiser] . Een nieuwe overeenkomst was bijna tot stand gekomen en [eiser] heeft erop vertrouwd dat de overeenkost tot stand zou komen.
3.2.4.
Doordat [eiser] vanaf 5 april 2013 geen gebruik meer mocht maken van de standplaats, heeft de Gemeente onrechtmatig gehandeld. [eiser] had immers steeds een vergunning voor de standplaats. Als gevolg hiervan heeft [eiser] schade geleden, bestaande uit de waarde van de door de Gemeente afgevoerde zaken, door [eiser] aangelegd straatwerk, omzetderving en immateriële schade.
3.3.
Gemeente voert verweer als volgt.
3.3.1.
De Gemeente heeft de overeenkomst opgezegd in verband met stelselmatige wanbetaling door [eiser] . Er was een schuld ontstaan van ongeveer € 5.000. De opzegging van de Overeenkomst was dus redelijk. Andere gronden voor vernietiging van de opzegging zijn niet aangevoerd. Het is niet duidelijk welke onvoorziene omstandigheden [eiser] aan de vordering ten grondslag legt. Omdat de Overeenkomst geldig werd opgezegd, is er geen verplichting tot nakoming meer.
3.3.2.
[eiser] heeft het aanbod van de Gemeente om een nieuwe overeenkomst aan te gaan, niet aanvaard. [eiser] heeft na vele jaren zelfs geen egin gemaakt met de afbetaling van zijn schuld aan de Gemeente. Onder die omstandigheden mocht de Gemeente aanspraak maken op vooruitbetaling. Van de Gemeente kan niet worden gevergd dat zij feitelijk om niet de standplaats aan [eiser] ter beschikking stelt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiser] veronderstellen dat hij het recht heeft van de standplaats gebruik te maken. Dit recht vloeit voort uit de Overeenkomst of een nog te sluiten overeenkomst. De vorderingen die [eiser] heeft gegrond op een onrechtmatig handelen van de Gemeente gaan ook uit van het bestaan van een recht op het gebruik van de standplaats en dus het bestaan van de Overeenkomst. Deze laatste vordering ziet immers op het ten onrechte afvoeren van eigendommen van [eiser] van de standplaats. Voor een beoordeling van de vorderingen van [eiser] moet dus eerst worden bekeken of de Overeenkomst nog bestaat. Bestaat de Overeenkomst niet meer, dan is vervolgens de vraag of de Gemeente gehouden was een nieuwe overeenkomst met [eiser] te sluiten of daarover verder te onderhandelen.
4.2.
Tussen partijen heeft een bestuursrechtelijke procedure plaatsgevonden. In deze procedure is uitspraak gedaan door de Raad van State over de vraag of de Gemeente de standplaatsvergunning van [eiser] mocht intrekken. De uitspraak van de Raad van State, die in dit geding als uitgangspunt moet worden genomen, houdt in dat de Overeenkomst een zuiver privaatrechtelijke overeenkomst is met betrekking tot het gebruik van de standplaats. Op basis van de uitspraak heeft dus te gelden dat [eiser] steeds een publiekrechtelijke vergunning voor de standplaats heeft gehad, maar de uitspraak zegt op zichzelf niets over de privaatrechtelijke opzegging van de Overeenkomst.
Is de Overeenkomst rechtsgeldig opgezegd?
4.3.
De opzegging van de Overeenkomst is gegrond op de daarin opgenomen bepaling dat [eiser] tijdig en bij vooruitbetaling de vergoeding voor de standplaats moet voldoen. Omdat [eiser] niet aan deze regel voldeed, heeft de Gemeente de Overeenkomst opgezegd. Voor beantwoording van de vraag of de opzegging rechtsgeldig is, is in beginsel bepalend hetgeen in de Overeenkomst staat. Dit kan anders zijn als de opzegging in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (6:248 lid 2 BW) of de Gemeente haar bevoegdheid tot opzegging van de Overeenkomst heeft misbruik (artikel 3:13 BW). De eisen die de redelijkheid en billijkheid aan de opzegging stellen, vallen in dit geval samen met de eisen van artikel 3:13 BW, zodat deze gronden gezamenlijk worden beoordeeld.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] een schuld had op het moment dat de Gemeente de Overeenkomst heeft opgezegd. De bepaling in de Overeenkomst, dat de Gemeente in dat geval zonder opzegtermijn de Overeenkomst mocht beëindigen, was daarin opgenomen omdat [eiser] bij een andere standplaats al een schuld had opgebouwd. De Overeenkomst had niet alleen betrekking op het gebruik van de standplaats, maar ook op de inlossing van de schuld van [eiser] . De Gemeente heeft gesteld, welke stelling [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, dat van structurele wanbetaling sprake is. [eiser] had de verplichting zijn schuld in te lossen met een bedrag van € 50,00 per maand. [eiser] had de maanden januari en februari 2013 te laat voldaan en heeft de maand maart 2013 niet voldaan. Tussen partijen is niet in geschil dat de schuld van [eiser] ten minste € 2.000,00 beliep. [eiser] heeft door de opzegging van de Overeenkomst zijn bron van inkomsten verloren. Hiermee is [eiser] weliswaar in zijn belangen geschaad, maar in de gegeven omstandigheden maakt dit de opzegging niet disproportioneel. Bij de totstandkoming van de Overeenkomst was voldoende duidelijk dat [eiser] ondanks eerdere wanbetaling een kans kreeg van de Gemeente. [eiser] wist dat een voorwaarde was dat hij zijn schuld zou inlossen en stipt bij vooruitbetaling de vergoeding voor de standplaats zou voldoen. [eiser] heeft met de voorwaarden in de Overeenkomst ingestemd. Van een onredelijke opzegging van de Overeenkomst of misbruik van bevoegdheid, is geen sprake.
4.5.
[eiser] heeft zich erop beroepen dat de Gemeente niet tot opzegging van de overeenkomst mocht overgaan omdat de opzegging is totstandgekomen door misbruik van omstandigheden. Dit beroep op artikel 3:44 BW faalt. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Uit de stellingen van [eiser] volgt niet dat van een dergelijke situatie sprake is geweest. De Gemeente is eenzijdig tot opzegging overgegaan.
4.6.
De Overeenkomst is dus geëindigd. [eiser] kan daarom geen nakoming van de Overeenkomst vorderen. De vordering van [eiser] tot wijziging van de Overeenkomst stuit hierop eveneens af.
Had de Gemeente de verplichting een nieuwe overeenkomst met [eiser] te sluiten?
4.7.
Uitgangspunt is dat [eiser] en Gemeente vrij zijn wel of niet met elkaar een nieuwe overeenkomst te sluiten. Op grond van artikel 3:14 BW wordt de uitoefening van een privaatrechtelijke bevoegdheid, zoals de bevoegdheid van de Gemeente een aanbod van [eiser] te verwerpen, ontoelaatbaar verklaart voor zover deze in strijd komt met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht. Omdat [eiser] een vergunning voor de standplaats heeft gekregen van de Gemeente, geldt als uitgangspunt dat [eiser] gerechtigd is tot het gebruik van de locatie overeenkomstig de vergunning. Daarom levert een weigering door de Gemeente tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst misbruik van bevoegdheid op, tenzij sprake is van zo zwaarwegende belangen die zich verzetten tegen dat gebruik, dat niet gezegd kan worden dat de Gemeente wegens onevenredigheid tussen haar belang bij weigering en het belang van [eiser] , niet tot die weigering heeft kunnen komen.
4.8.
De vraag is nu of de Gemeente gehouden is met [eiser] een nieuwe overeenkomst te sluiten en hem tot de standplaats toe te laten. Bij het beantwoorden van deze vraag moet worden vooropgesteld dat de Gemeente aan [eiser] een nieuwe overeenkomst heeft aangeboden. Deze overeenkomst hield net als de oorspronkelijke overeenkomst in dat de vergoeding bij vooruitbetaling moest worden voldaan. [eiser] heeft het aanbod van de Gemeente verworpen. [eiser] heeft op zijn beurt aangeboden een overeenkomst te sluiten onder voorwaarden die er -kort gezegd- op neerkomen dat de vergoeding voor de standplaats niet bij vooruitbetaling wordt voldaan. Dit aanbod heeft de Gemeente verworpen, waarop de onderhandelingen zijn gestaakt. Door dit te doen, heeft de Gemeente geen misbruik gemaakt van haar bevoegdheid. Daarbij is het volgende van belang.
4.9.
De oorspronkelijke overeenkomst tussen [eiser] en Gemeente hield in dat [eiser] bij vooruitbetaling de vergoeding voor de standplaats zou voldoen. Deze voorwaarde mocht de Gemeente stellen en (zoals hiervoor al is beslist) de schending van deze voorwaarde heeft de Gemeente het recht gegeven de Overeenkomst op te zeggen. Nadat bleek dat de vergunning niet op dezelfde grond kon worden ingetrokken, had de Gemeente mogelijk een verplichting aan [eiser] eenzelfde overeenkomst aan te bieden, maar zeker niet een verplichting om een gunstigere overeenkomst met hem te sluiten. De Gemeente mocht dus de voorwaarde van vooruitbetaling stellen. Daar komt bij dat op het moment dat partijen onderhandelden over een nieuwe overeenkomst nog niets was afgelost op de schuld van [eiser] . Er dreigt daarnaast een nieuwe schuld te ontstaan in verband met een ten onrechte door [eiser] genoten bijstandsuitkering. Verder is [eiser] in de tussentijd strafrechtelijk veroordeeld in verband met het houden van een wietplantage. Onder deze omstandigheden zijn er geen regels van publiekrecht die de Gemeente dwingen tot het sluiten van de door [eiser] voorgestelde overeenkomst.
4.10.
Voor het antwoord op de vraag of de Gemeente met [eiser] moet dooronderhandelen over een nieuwe overeenkomst is van belang dat ieder van de onderhandelende partijen -die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen- vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. [eiser] heeft, mede gelet op het verweer van de Gemeente, onvoldoende feiten gesteld waaruit volgt dat hij er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat een overeenkomst tot stand zou komen. Daarbij is mede van belang dat de Gemeente onbetwist heeft gesteld dat de vergunning al was vervallen voordat zij in deze procedure haar conclusie van antwoord had genomen, namelijk per 1 februari 2017. Er is geen nieuwe vergunning gevraagd of verleend. Een verplichting tot dooronderhandelen over een nieuwe overeenkomst bestaat dus niet.
4.11.
Omdat de Overeenkomst niet meer bestaat en er geen verplichting is tot het sluiten van een nieuwe overeenkomst of daarover te onderhandelen, bestaat er geen verplichting van de Gemeente om [eiser] toe te staan van de standplaats gebruik te maken. Het door [eiser] gestelde onrechtmatige handelen van de Gemeente was hierop gebaseerd. Van een onrechtmatige daad van de Gemeente dus ook geen sprake.
Conclusie
4.12.
De vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.523,00
4.14.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente tot op heden begroot op € 1.523,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Neijt en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: PN (4256)