6.2De voorzieningenrechter is van oordeel dat een belanghebbende die wordt geconfronteerd met een afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden, een spoedeisend belang moet worden geacht te hebben dat een voorlopig oordeel over die afwijzing, in afwachting van de beslissing op het bezwaar, rechtvaardigt.
7. Gelet op het voorgaande bestaat geen beletsel voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. In dit verband stelt de voorzieningenrechter vast dat, zoals ter zitting ook is besproken met partijen, het verzoek zich beperkt tot de afwijzing van het handhavingsverzoek voor zover dat ziet op het zonder omgevingsvergunning wijzigen van de inrichting door vervanging van de oude menger. De voorzieningenrechter zal dus niet ingaan op de afwijzing van het handhavingsverzoek ten aanzien van de energievoorschriften uit de revisievergunning.
8. Verzoeker betoogt dat het vervangen van de menger vergunningplichtig is, omdat daarmee de productiecapaciteit is vergroot, waardoor sprake is van een verandering van (de werking van) de inrichting. Ter zitting heeft hij toegelicht dat aan hem geen gegevens over nieuwe menger bekend zijn gemaakt.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het vervangen van een gedateerd onderdeel van het productieproces een wijziging is waarvoor geen vergunning is vereist, omdat de inrichting of de werking daarvan niet wijzigt. Volgens verweerder is geen sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
10. Op grond van artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder e, onder 2°, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting of mijnbouwwerk.
11. In artikel 2.4, lid 1, van het Bor is bepaald dat in afwijking van art. 2.1, lid 1, aanhef en onder e, onder 2°, van de Wabo geen omgevingsvergunning is vereist met betrekking tot veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden voorschriften.
12. Bij besluit van 20 juni 2011 is aan [derde-partij] een revisievergunning verleend. Bij besluit van 6 februari 2017 is aan [derde-partij] een omgevingsvergunning verleend voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting. Tussen partijen is niet in geschil dat de oude menger, een zogenoemde lintmenger, in de revisievergunning is vergund.
13. Ter zitting hebben verweerder en [derde-partij] gesteld dat het vervangen van de menger onder de revisievergunning valt. Door [derde-partij] is uiteengezet dat de nieuwe menger een andere capaciteit heeft, maar dat dit niet tot een wijziging van het productieproces of de productiecapaciteit heeft geleid. Dit is volgens [derde-partij] ook niet mogelijk omdat zowel het proces naar de menger (een lopende band) als de afvoer vanaf de menger een grotere capaciteit niet aan kunnen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het handhavingsverzoek is afgewezen op basis van telefonische inlichtingen van [derde-partij] . In bezwaar is informatie over de oude en de nieuwe menger opgevraagd en deze informatie zal, zo stelt verweerder, in de heroverweging worden betrokken.
14. De voorzieningenrechter overweegt dat het, zeker gelet op alle reeds gevoerde procedures en het terugkerende, en bij verweerder bekend zijnde, aspect dat verzoeker zich door verweerder niet gehoord en serieus genomen voelt, op de weg van verweerder had gelegen om naar aanleiding van het handhavingsverzoek op basis van voldoende onderzoek en aan de hand van verifieerbare gegevens te beoordelen of de verandering van de inrichting vergunningplichtig is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat dit gebeurd is. Het primaire besluit vermeldt wel dat er door de nieuwe menger geen wijziging van het productieproces plaatsvindt, maar dit standpunt is op geen enkele wijze met gegevens onderbouwd. Het afgaan op telefonische mededelingen van [derde-partij] , zoals verweerder heeft gedaan, acht de voorzieningenrechter onvoldoende, omdat verweerder een eigen onderzoeksplicht heeft. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het primaire besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Dit gebrek kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter in de heroverweging in bezwaar worden hersteld. Verweerder heeft met het opvragen van de informatie over de oude en de nieuwe menger hiermee ook al een begin gemaakt. Voor de duidelijkheid merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder in bezwaar moet onderzoeken en inzichtelijk moet maken of het vervangen van de menger gevolgen heeft voor de productiecapaciteit en/of het productieproces en dus aan te merken valt als het veranderen (van de werking) van de inrichting. De uitkomst hiervan geeft het antwoord op de vraag of het primaire besluit in stand kan blijven.