ECLI:NL:RBMNE:2018:983

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 651
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loondoorbetalingsverplichting en re-integratie-inspanningen van de werkgever in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, werkzaam als secretaresse, had zich op 11 september 2014 ziek gemeld. De werkgever, Randstad Groep Nederland B.V., kreeg op 7 september 2016 een loondoorbetalingsverplichting opgelegd, die op 5 oktober 2016 werd verkort. Eiseres ging in beroep tegen het besluit van de verweerder, die het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de re-integratie-inspanningen van de werkgever beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de werkgever voldoende inspanningen had verricht om de belastbaarheid van eiseres in kaart te brengen en dat de loondoorbetalingsverplichting terecht was verkort. De rechtbank volgde de conclusie van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C], die stelde dat de werkgever aan zijn re-integratieverplichtingen had voldaan. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat de werkgever eerder de belastbaarheid had moeten vaststellen en meer onderzoek had moeten doen naar taken binnen het eigen bedrijf. De rechtbank oordeelde echter dat de werkgever voldoende had gekeken naar re-integratiemogelijkheden en dat de belastbaarheid van eiseres eerder in kaart was gebracht dan door eiseres werd gesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 maart 2018, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/651

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Faber-Speksnijder),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan werkgever Randstad Groep Nederland B.V. (de werkgever) opgelegde loondoorbetalingsverplichting verkort tot 5 oktober 2016.
Bij besluit van 5 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was via de werkgever voor 24 uur per week werkzaam als secretaresse bij het bedrijf [bedrijfsnaam] . Op 11 september 2014 heeft zij zich ziek gemeld. De werkgever heeft op 14 april 2016 een aanvraag om een deskundigenoordeel bij verweerder ingediend. In zijn rapport van 23 mei 2016 heeft arbeidsdeskundige [A] ( [A] ) vervolgens een deskundigenoordeel uitgebracht. Hij heeft in het deskundigenoordeel overwogen dat pas vanaf 9 november 2015 de belastbaarheid van eiseres duidelijk wordt omschreven en de werkgever met deze informatie de mogelijkheden binnen de eigen organisatie gaat onderzoeken. Een beeld krijgen van de mogelijkheden van eiseres had eerder moeten plaatsvinden en had kunnen voorkomen dat re-integratieplaatsen niet aansluiten bij de mogelijkheden van eiseres. Bovendien had de werkgever met een duidelijke omschrijving van de belastbaarheid onderzoek kunnen doen naar taken binnen het eigen bedrijf. [A] heeft geconcludeerd dat de door de werkgever uitgevoerde re-integratie-inspanningen niet voldoende zijn. Op 23 juni 2016 heeft eiseres een WIA-uitkering bij verweerder aangevraagd.
1.1
Bij brief van 1 augustus 2016 is door arbeidsdeskundige [B] aangegeven dat het voor haar nog niet mogelijk is om een weloverwogen oordeel te vellen over de re-integratie-inspanningen. Om alsnog tot een goede beoordeling te kunnen komen, heeft [B] gevraagd aan de werkgever om toe te lichten waarom de werkgever zowel in de interne organisatie als extern geen passend werk kan aanbieden aan eiseres. De werkgever heeft vervolgens niet gereageerd op deze brief.
1.2
Bij besluit van 12 augustus 2016 heeft verweerder vervolgens aan de werkgever een loonsanctie opgelegd, omdat de werkgever niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Daarom moet de werkgever het loon van eiseres doorbetalen tot 7 september 2017.
1.3
Op 18 augustus 2016 heeft de werkgever in een e-mail de vraag van arbeidsdeskundige [B] alsnog beantwoord. Door verweerder is dit opgevat als een verzoek om de loonsanctie te verkorten.
1.4
Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
1.5
Het primaire besluit is gebaseerd op het rapport van arbeidsdeskundige [B] van 6 september 2016.
2. Het bestreden besluit berust op de overweging dat de werkgever aan de re-integratieverplichtingen heeft voldaan en dat de periode van loondoorbetaling terecht is verkort. Verweerder verwijst voor de onderbouwing van zijn standpunt naar het rapport van 29 december 2016 van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] ( [C] ).
3. Ter zitting is met partijen gesproken over het verloop van de besluitvorming. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat de loonsanctie is opgelegd vanwege een administratieve tekortkoming. Gelet hierop is aan de orde geweest of het in deze zaak in de besluitvorming wel gaat om een verkorting van een loonsanctie. Met partijen is, uit praktische overwegingen, afgesproken dat het geschil moet gaan over de vraag of de re-integratie-inspanningen van de werkgever voldoende zijn geweest.
4. Eiseres betwist dat de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft geleverd. Eiseres voert aan dat haar belastbaarheid eerder in kaart had moeten worden gebracht. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar het deskundigenoordeel van 23 mei 2016 van arbeidsdeskundige [A] . Volgens eiseres had gemotiveerd moeten worden waarom arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] van oordeel is dat de werkgever op tijd de belastbaarheid heeft omschreven, terwijl [A] in zijn deskundigenoordeel stelt dat de werkgever dit eerder had moeten doen. Verder voert eiseres aan dat de werkgever te weinig gekeken heeft naar taken en zich te veel heeft gericht op vacatures en functies. Ook hier verwijst eiseres ter onderbouwing naar het deskundigenoordeel, waarin door [A] is aangegeven dat de werkgever met een duidelijke omschrijving van de belastbaarheid onderzoek had kunnen doen naar taken binnen het eigen bedrijf en zich niet enkel had dienen te richten op vacatures en functies. Eiseres stelt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] ook op dit punt niet is ingegaan.
5. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] gaat in haar rapporten van 29 december 2016 en 5 mei 2017 in op het deskundigenoordeel. Zij vermeldt dat uit de stukken blijkt dat er vanaf de datum van ziekmelding, 11 september 2014, in eerste instantie nog geen benutbare mogelijkheden zijn. In de bijstelling probleemanalyse van 30 oktober 2014 worden door de bedrijfsarts de beperkingen van eiseres aangegeven. Op basis van deze beperkingen is de werkgever gaan zoeken naar re-integratiemogelijkheden. Zij wijst op het overzicht van ondernomen acties, zoals opgenomen in het rapport van arbeidsdeskundige [B] . [C] geeft aan dat door arbeidsdeskundige [A] in het deskundigenoordeel te veel de nadruk is gelegd op het opstellen van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) om de belastbaarheid van eiseres te bepalen. Door de bedrijfsarts zijn in een eerder stadium de beperkingen aangegeven en de werkgever heeft hiermee rekening gehouden bij zijn acties. Dat sommige functies niet passend zijn gebleken, heeft ertoe geleid dat de beperkingen van eiseres steeds beter in kaart konden worden gebracht. Dit heeft uiteindelijk vanaf november 2015 geleid tot het opstellen van een FML. In januari 2016 wordt een arbeidsdeskundig re-integratie onderzoek door de werkgever afgerond, waaruit blijkt dat eiseres ongeschikt wordt geacht voor haar eigen werk. Omdat het onderzoek naar arbeidsmogelijkheden in het eigen bedrijf (spoor 1) na 1 jaar nog niet heeft geleid tot een werkhervatting, is vanaf 29 januari 2016 ook een traject ingezet door de werkgever bij [naam adviesbureau] in het kader van spoor 2. [C] geeft aan dat uit de stukken blijkt dat de werkgever vanaf januari 2016 nog steeds bezig is om intern en extern te zoeken naar geschikte re-integratiemogelijkheden. Zij concludeert dat de werkgever voldoende re-integratie inspanningen heeft verricht.
6. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] met voornoemde rapporten voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de belastbaarheid van eiseres, anders dan in het deskundigenoordeel van arbeidsdeskundige [A] is overwogen, eerder in kaart is gebracht dan vanaf november 2015. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] motiveert in haar rapport dat de beperkingen van eiseres al blijken uit de bijstelling probleemanalyse van 30 oktober 2014. De belastbaarheid van eiseres is uiteindelijk vastgelegd in de FML van 7 december 2015, maar was dus al eerder in beeld. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat de werkgever meer onderzoek had moeten doen naar taken binnen het eigen bedrijf. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] heeft in haar rapport van 29 december 2016 erop gewezen dat uit het overzicht van de acties van de werkgever, zoals opgenomen in het rapport van 6 september 2016 van arbeidsdeskundige [B] , blijkt dat er gezocht is naar passende werkzaamheden voor eiseres in spoor 1. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat uit dit overzicht blijkt dat de werkgever niet alleen gericht naar vacatures heeft gekeken, maar dat ook gekeken is of passende opdrachten gecreëerd konden worden voor eiseres, binnen of buiten de organisatie van werkgever. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook wel degelijk voldoende onderzoek gedaan naar taken binnen het eigen bedrijf. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Ter zitting is namens eiseres nog aangevoerd dat het overzicht, met daarop de door de werkgever verrichte re-integratie-inspanningen, niet klopt. De rechtbank ziet in wat is aangevoerd geen aanleiding om dit overzicht voor onjuist te houden. De enkele niet onderbouwde stelling van eiseres dat dit overzicht niet klopt, is onvoldoende voor de rechtbank om hieraan te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Ter zitting is namens eiseres daarnaast gesteld dat door de werkgever onvoldoende contact met haar is onderhouden. De rechtbank kan eiseres niet volgen op dit punt. De rechtbank overweegt daarbij dat uit de overgelegde gegevens in het dossier blijkt dat er voldoende contactmomenten zijn geweest tussen de werkgever en eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Tot slot is namens eiseres ter zitting aangevoerd dat zij mocht vertrouwen op het deskundigenoordeel. De rechtbank overweegt hiertoe dat het deskundigenoordeel van 23 mei 2016 van arbeidsdeskundige [A] een momentopname betreft. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] heeft in haar rapporten van 29 december 2016 en 5 mei 2017 inzichtelijk gemotiveerd waarom zij tot een andere conclusie is gekomen dan in het deskundigenoordeel. Zij heeft daarbij de verrichte re-integratie-inspanningen betrokken, die na het deskundigenoordeel zijn verricht. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verweerder niet kan worden gehouden aan het eerder gegeven deskundigenoordeel dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende waren. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Gelet op het voorgaande zijn de re-integratie-inspanningen van de werkgever voldoende geweest.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, en mr. N.M.H. van Ek en
mr. B. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. M. Knoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.
(de voorzitter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.