ECLI:NL:RBMNE:2019:101

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
7273539
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en terugbetaling in reconventie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen. De eiseres, een B.V. die fiscaal advies verleent, vorderde betaling van een factuur van € 3.937,34 van de gedaagde B.V. voor verleende diensten. De gedaagde B.V. betwistte de vordering en stelde dat zij al eerder voor dezelfde werkzaamheden had betaald. Tijdens de comparitie van partijen op 10 januari 2019 is de eiseres niet verschenen, waardoor zij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres afgewezen.

In reconventie heeft de gedaagde B.V. een vordering ingediend tegen de eiseres, waarbij zij terugbetaling van € 6.102,44 eiste wegens fouten in de jaarrekeningen die door de eiseres waren opgesteld. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres niet had gereageerd op de stellingen van de gedaagde B.V. en dat zij haar standpunt onvoldoende had onderbouwd. De kantonrechter heeft de gedaagde B.V. in het gelijk gesteld en de eiseres veroordeeld tot terugbetaling van € 3.000,- en € 3.102,44, evenals de proceskosten van de gedaagde B.V. De proceskosten in conventie werden begroot op € 956,- en in reconventie op € 450,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7273539 UC EXPL 18-11481 HA/1035
Vonnis van 6 februari 2019
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V., handelend onder de naam [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. I.R.M. Goedings,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G.G. Compagner.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 12 december 2018, waarin is bepaald dat er een comparitie van partijen zou plaatsvinden, en de conclusie van antwoord in reconventie. Op 10 januari 2019 heeft de genoemde comparitie plaatsgevonden, waarbij alleen [gedaagde] met haar gemachtigde is verschenen.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zou worden gewezen.

2.Het geschil en de beoordeling in conventie en reconventie

2.1.
[eiseres] houdt zich onder meer bezig met het geven van fiscaal advies en het verzorgen van de administratie en belastingaangiftes van bedrijven. Zij heeft met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht gesloten en in dat verband werkzaamheden voor [gedaagde] verricht. Volgens [eiseres] moet [gedaagde] voor die werkzaamheden nog een bedrag van € 3.937,34 aan haar betalen, omdat zij een factuur van 27 december 2017 niet heeft voldaan. Daarnaast vindt [eiseres] dat [gedaagde] de wettelijke rente hierover moet vergoeden (tot en met 17 oktober 2018 gaat het om een bedrag van € 242,50) en de buitengerechtelijke incassokosten van € 518,73. [eiseres] vordert daarom dat de kantonrechter [gedaagde] tot betaling van het totale bedrag van € 4.698,57 veroordeelt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2018 over € 3.937,34, en tot betaling van de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] is het hiermee niet eens. Zij vindt dat zij niets meer aan [eiseres] hoeft te betalen. Zij heeft aangevoerd dat uit de factuur van 27 december 2017 blijkt dat het om werkzaamheden gaat die [eiseres] voor het vierde kwartaal van het boekjaar 2015 en het hele boekjaar 2016 heeft verricht. Volgens [gedaagde] had [eiseres] haar voor deze werkzaamheden al eerder facturen gestuurd, die [gedaagde] als productie 7 heeft overgelegd. Deze facturen heeft zij volgens haar betaald en zij heeft in dit verband gewezen op haar bankafschriften, die zij als productie 8 in het geding heeft gebracht.
2.3.
Zoals hiervoor vermeld, is [eiseres] tijdens de comparitie van partijen niet verschenen. Hiermee heeft zij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op deze gemotiveerde betwisting van haar vordering te reageren. Dit betekent dat zij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter zal deze vordering daarom afwijzen.
2.4.
[gedaagde] heeft zelf ook een vordering ingediend. Zij vordert in reconventie dat de kantonrechter [eiseres] veroordeelt om € 6.102,44 aan haar te betalen. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] fouten gemaakt in de jaarrekeningen, doordat zij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met gewijzigde omstandigheden van de directeur-grootaandeelhouder van [gedaagde] , de heer [A] , en zijn echtgenote. Doordat zij dit niet had gedaan, zijn de heer en mevrouw [achternaam van A] in de problemen gekomen. Zij hadden een geldlening nodig voor de bouw van een nieuwe woning, maar omdat de bank zich bij de beoordeling van hun financieringsaanvraag baseerde op de jaarrekeningen van [gedaagde] , weigerde de bank deze geldlening te verstrekken. [gedaagde] heeft vervolgens een registeraccountant benaderd, die na onderzoek concludeerde dat de jaarrekeningen op fiscaal onvriendelijke wijze waren opgesteld. [eiseres] heeft deze fout erkend doordat zij na overleg met de registeraccountant de jaarrekeningen vanaf 2013 heeft aangepast. [eiseres] heeft voor deze herstelwerkzaamheden een factuur aan [gedaagde] gestuurd, die na protest van [gedaagde] is verlaagd tot € 3.000,-. Hoewel [gedaagde] het er nog steeds mee oneens was dat zij voor deze herstelwerkzaamheden moest betalen, heeft zij deze factuur toch voldaan. Omdat het bedrag onverschuldigd is betaald, moet [eiseres] dit volgens [gedaagde] aan haar terugbetalen. [gedaagde] meent daarnaast dat zij ook de facturen voor de werkzaamheden betreffende het boekjaar 2017 ten onrechte aan [eiseres] heeft betaald. Het gaat om een bedrag van in totaal € 3.102,44. Die werkzaamheden zou [eiseres] in 2018 uitvoeren. Op 15 januari 2018 heeft [gedaagde] echter een e-mail gestuurd waarin zij [eiseres] liet weten dat een andere partij haar administratie zou verzorgen. Volgens haar is de overeenkomst van opdracht hiermee beëindigd.
2.5.
[eiseres] heeft in haar (niet meer dan tien regels tellende) conclusie van antwoord in reconventie aangevoerd dat zij geen fouten heeft gemaakt, dat deze ook niet zijn aangetoond en dat voor zover er (wel) omissies zouden hebben bestaan, deze in overleg met [gedaagde] zijn hersteld. Volgens [eiseres] zijn de betalingen niet onverplicht geweest omdat de werkzaamheden allemaal zijn verricht. De vorderingen in reconventie moeten wat haar betreft daarom worden afgewezen.
2.6.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] in haar conclusie van antwoord en van eis in reconventie weliswaar heeft gesteld dat [eiseres] ten onrechte geen rekening heeft gehouden met gewijzigde omstandigheden van de heer en mevrouw [achternaam van A] , maar dat zij niet heeft aangevoerd wat deze wijziging van omstandigheden inhield. Ook heeft zij niet naar voren gebracht waaruit blijkt dat [eiseres] van deze wijziging op de hoogte was en waarom zij hiermee bij het opstellen van de jaarrekening(en) rekening had moeten houden. Tijdens de comparitie van partijen heeft de heer [A] namens [gedaagde] echter verklaard dat [gedaagde] om een fiscale reden (het compenseren van bepaalde verliezen) eerst eigenaar was van een vof (de kantonrechter begrijpt: vennoot was van een vof). Toen deze fiscale noodzaak niet langer bestond, was het voor [gedaagde] fiscaal aantrekkelijker om haar aandeel in de vof over te dragen aan de (de kantonrechter begrijpt: een) andere vennoot, de echtgenote van de heer [A] , en [gedaagde] en de vof in die zin te ontvlechten. Volgens [gedaagde] heeft de genoemde registeraccountant vastgesteld dat [eiseres] dit vanwege het wegvallen van de genoemde fiscale reden (waarvan zij volgens [gedaagde] op de hoogte was) had moeten adviseren en in de jaarrekeningen van [gedaagde] niet langer had moeten uitgaan van het verband tussen beide vennootschappen. [gedaagde] heeft daarnaast verklaard dat zij de factuur van (na verlaging) € 3.000,- wel heeft betaald, maar dat zij dit alleen heeft gedaan omdat [eiseres] anders weigerde om de jaarrekeningen aan te passen en dat snelle aanpassing vanwege de benodigde geldlening noodzakelijk was.
2.7.
Doordat [eiseres] tijdens de comparitie van partijen niet is verschenen, heeft zij de mogelijkheid om ook op deze stellingen te reageren onbenut gelaten. Met haar (blote) stelling in de conclusie van antwoord in reconventie dat zij geen fouten heeft gemaakt, heeft zij de vordering van [gedaagde] wat de betaling van de factuur van € 3.000,- betreft onvoldoende betwist. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat [eiseres] op de hoogte moet zijn geweest van dat wat [gedaagde] tijdens de comparitie over de hiervoor genoemde wijziging van omstandigheden en de noodzaak tot aanpassing van de jaarrekeningen heeft verteld. [eiseres] had haar standpunt hierover in de conclusie van antwoord in reconventie dus (alvast) kunnen vermelden, maar zij heeft dit niet gedaan. [eiseres] zal worden veroordeeld om het bedrag van € 3.000,- aan [gedaagde] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 juni 2017, zoals [gedaagde] heeft gevorderd. Ook de vordering om [eiseres] te veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 3.012,44 zal worden toegewezen. Tijdens de comparitie heeft de heer [A] namens [gedaagde] verklaard dat hij de administratie in januari 2018 bij [eiseres] heeft opgehaald en dat [eiseres] daarna geen werkzaamheden meer heeft verricht. [eiseres] zal over dit bedrag van € 3.012,44 de wettelijke rente vanaf 14 november 2018 moeten vergoeden, de datum van de conclusie van antwoord en van eis in reconventie. [gedaagde] heeft wat betreft beide betalingen vergoeding van de wettelijke handelsrente gevorderd, maar deze is [eiseres] niet verschuldigd. Het gaat hier namelijk niet om betaling van een bedrag dat op grond van de overeenkomst die partijen hebben gesloten verschuldigd is, maar om een betalingsverplichting van [eiseres] vanwege een ongedaanmakingsverbintenis.
2.8.
Omdat [eiseres] ongelijk heeft gekregen, zal zij de proceskosten van [gedaagde] moeten vergoeden. Deze worden in conventie begroot op: € 956,- (bestaande uit € 476,- aan griffierecht en € 480,- aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 240,-)). In reconventie worden deze begroot op € 450,- aan salaris gemachtigde (1,5 punt x tarief € 300,-). [eiseres] zal ook de nakosten moeten vergoeden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] om de proceskosten van [gedaagde] aan haar te vergoeden, tot de datum van dit vonnis begroot op € 956,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis als [eiseres] dit bedrag dan niet heeft betaald;
3.3.
verklaart de beslissing onder 3.2. uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
3.4.
veroordeelt [eiseres] om een bedrag van € 3.000,- aan [gedaagde] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2017;
3.5.
veroordeelt [eiseres] om een bedrag van € 3.102,44 aan [gedaagde] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2018;
3.6.
veroordeelt [eiseres] om de proceskosten van [gedaagde] aan haar te vergoeden, tot de datum van dit vonnis begroot op € 450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis als [eiseres] dit bedrag dan niet heeft betaald;
3.7.
verklaart deze beslissing in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
3.9.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving;
3.10.
verklaart de beslissing onder 3.9 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2019.
Type: AFH/1035
Coll: FB/4723