22.2.1Algemeen
a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. op de gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen steigers, golfbrekers, oeverbeschoeiing en botenhuizen zijnde, worden gebouwd;
c. op de gronden met de 'specifieke bouwaanduiding - 2' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt in deze bijlage verstaan onder bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
In genoemd artikel is tevens bepaald dat onder hoofdgebouw dient te worden verstaan gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
In artikel 2, aanhef en derde lid, van Bijlage II bij het Bor is bepaald: een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de onder a t/m g gestelde eisen.
Op grond van artikel 3, aanhef en zesde lid, van Bijlage II bij het Bor is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering, voor zover het betreft: a. een silo, of b. een ander bouwwerk niet hoger dan twee meter.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van Bijlage II bij het Bor zijn de artikelen 2 en 3 niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de Wabo is gebouwd of wordt gebruikt.
4. Eiseres heeft in beroep, zeer kort samengevat, de volgende gronden aangevoerd.
a. De opgelegde last onder dwangsom is in strijd met de Richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PB 2006, L 376/36; Dienstenrichtlijn).
b. De schuilstal is geen bouwwerk en de hooiruif is geen gebouw.
c. Voor zover wel sprake is van bouwwerken, zijn deze bouwwerken vergunningvrij.
d. Er is sprake van concreet zicht op legalisatie.
e. Er is sprake van bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien.
f. Eiseres beroept zich op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel.
5. Eiseres stelt dat zij een dienst verricht (met nevenactiviteiten zoals paardrij-activiteiten). In dezelfde planologische ruimte zijn al een aantal maneges gevestigd (overigens wil eiseres thans geen manege vestigen). Nu deze maneges wel zijn toegestaan met een vergunning voor onbepaalde tijd, kan niet door verweerder worden betoogd dat er een maximaal aantal bedrijven mogelijk is met paardrij-activiteiten. Eiseres verwijst naar het arrest van het Europees Hof van Justitie van 30 januari 2018 (ECLI:EU:C:2018:44). Er zijn geen tijdelijke vergunningen aan die maneges verleend, zodat er van moet worden uitgegaan dat er een maximalisering is van het aantal bedrijven dat paarden kan houden.