ECLI:NL:RBMNE:2019:1166

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
C/16/475269 / KG ZA 19-93
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van registratie van persoonsgegevens in het Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister bij verdenking van valsheid in geschrifte en poging tot oplichting

In deze zaak hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een kort geding aangespannen tegen De Volksbank N.V. naar aanleiding van de registratie van hun persoonsgegevens in het Incidentenregister (IR) en het Extern Verwijzingsregister (EVR). De registratie vond plaats na verdenking van valsheid in geschrifte en poging tot oplichting bij een hypotheekaanvraag. De eisers stelden dat de registratie onrechtmatig was en vroegen de rechtbank om deze te laten verwijderen, alsook om een voorschot op schadevergoeding te vergoeden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers op 2 januari 2017 een financieringsaanvraag hebben ingediend bij De Volksbank, waarbij zij een vervalste werkgeversverklaring hebben ingediend. De Volksbank heeft na onderzoek geconstateerd dat de werkgeversverklaring was vervalst en dat de opgegeven inkomensgegevens niet klopten. De rechtbank oordeelde dat de registratie van persoonsgegevens in het IR en EVR gerechtvaardigd was op basis van het Protocol Incidenten Waarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2013, dat dergelijke registraties toestaat bij incidenten die de integriteit van de financiële sector in gevaar kunnen brengen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de verdenking van valsheid in geschrifte en poging tot oplichting, en dat de registratie niet disproportioneel was. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van De Volksbank. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van de integriteit van de financiële sector en de noodzaak om onrechtmatige praktijken tegen te gaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/475269 / KG ZA 19-93
Vonnis in kort geding van 20 maart 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.A. Oudendijk te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
DE VOLKSBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.H. Berrevoets te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en De Volksbank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 februari 2019;
  • de producties van de zijde van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ;
  • de producties van de zijde van De Volksbank;
  • de mondelinge behandeling van 6 maart 2019;
  • de pleitnota van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ;
  • de pleitnota van De Volksbank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben op 2 januari 2017 via een tussenpersoon bij De Volksbank een financieringsaanvraag gedaan voor de koop van een woning. De Volksbank heeft op basis van deze aanvraag op 3 januari 2017 een zogenoemd Hypotheek uitgangspuntenplan (hierna: Hup) uitgebracht. Dit Hup geeft in hoofdlijnen de bedoeling van de aanvragers weer.
2.2.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben het Hup op 6 januari 2017 ondertekend en aan De Volksbank geretourneerd. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben met de ondertekening van het Hup verklaard dat de gegevens die De Volksbank van hen heeft en nog gaat krijgen, kloppen en volledig zijn.
2.3.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben nadien nog verschillende gegevens bij De Volksbank aangeleverd, waaronder een werkgeversverklaring van de werkgever van [eiseres sub 2] die was gedateerd op 2 januari 2017. Blijkens deze werkgeversverklaring ontving [eiseres sub 2] een jaarsalaris van € 15.941,12.
2.4.
Omdat het lettertype van de datum van ondertekening van de werkgeversverklaring afweek van het lettertype van de overige gegevens, heeft De Volksbank op 14 februari 2017 contact opgenomen met de werkgever van [eiseres sub 2] . De werkgever heeft verklaard dat de werkgeversverklaring die aan [eiseres sub 2] was gestuurd, was gedateerd en ondertekend op 29 december 2016 en niet op 2 januari 2017. Het jaarsalaris van [eiseres sub 2] bedraagt bovendien niet € 15.941,12 maar € 4.322,24. De werkgever heeft verder toegelicht dat op 26 augustus 2016 een werkgeversverklaring is opgesteld waarin een jaarsalaris van € 17.737,56 werd vermeld, maar dat dit was gebaseerd op de toenmalige loongegevens. Per 5 december 2016 heeft echter een vermindering van werkuren en loon plaatsgevonden.
2.5.
Naar aanleiding van deze informatie heeft De Volksbank bij [eiseres sub 2] navraag gedaan naar de door haar ingeleverde werkgeversverklaring. De Volksbank vond de reactie van [eiseres sub 2] niet bevredigend en heeft geconcludeerd dat bij de aanvraag sprake is geweest van vervalsing van het inkomen, verzwijging van het juiste inkomen en vervalsing van de datum van de werkgeversverklaring. De Volksbank is vervolgens op 16 februari 2017 overgegaan tot registratie van de persoonsgegevens van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in het Incidentenregister (IR) en het Extern Verwijzingsregister (EVR) voor de duur van 8 jaar. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben tegen deze registratie bezwaar gemaakt en hebben De Volksbank verzocht deze te verwijderen. De Volksbank heeft niet aan dit verzoek voldaan.
2.6.
De Volksbank heeft tegen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en tegen hun (schoon)vader, [A] (hierna: de (schoon)vader), aangifte gedaan van krediet-, hypotheek- en depotfraude. De Officier van Justitie heeft [eiseres sub 2] op 26 september 2017 geschreven dat de zaak tegen haar wordt geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de zaak tegen de schoonvader voorwaardelijk is geseponeerd en dat tegen [eiser sub 1] geen onderzoek is ingesteld.

3.Het geschil en de beoordeling daarvan

3.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen na vermindering van eis - kort samengevat - De Volksbank te gelasten de inschrijvingen in het IR en het EVR te verwijderen en De Volksbank te veroordelen tot betaling van € 23.865,-- als voorschot op schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten. Zij leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de registraties onterecht en daarom jegens hen onrechtmatig zijn.
3.2.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. De registraties in het IR en het EVR vormen een inbreuk op hun privacy en hun eer en goede naam. Indien hiervoor - zoals [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] betogen - geen rechtvaardigingsgrond is, hoeven zij deze inbreuk niet langer te dulden.
3.3.
De inschrijving van de persoonsgegevens van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in het IR en het EVR heeft plaatsgevonden met toepassing van het Protocol Incidenten Waarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2013 (hierna: het Protocol). In dit Protocol is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“2 Begripsbepalingen
In dit Protocol wordt verstaan onder:
(…)
Incident: een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of van de medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.
(…)
3. Algemeen
3.1
Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister
3.1.1
Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) incident. (…).
3.1.2
Aan het Incidentenregister is het Extern Verwijzingsregister gekoppeld. Dit Extern Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de Deelnemers, alsmede de Organisatie van de Deelnemers via een verwijzingsapplicatie en bevat uitsluitend Verwijzingsgegevens die onder strikte voorwaarden conform artikel 5.2 Protocol door de Deelnemers mogen worden opgenomen.
(…)
4 Incidentenregister
4.1
Doel Incidentenregister
4.1.1
Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het Incidentregister te hanteren:
“Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
● op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
● op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
● op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.”
(…)
5 Extern Verwijzingsregister
(…)
5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1.
De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a. a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijke nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.”
3.4.
Kern van het geschil betreft de vraag of De Volksbank de persoonsgegevens van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op grond van de criteria van het Protocol gerechtvaardigd in het IR en het EVR heeft opgenomen. Volgens vaste jurisprudentie moet daarbij worden beoordeeld of ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] sprake is van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring - in de zin van artikel 350 Wetboek van Strafvordering - kunnen dragen. Het moet daarbij gaan om vastgestelde gedragingen die een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren, in die zin dat de in de registers te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate vaststaan (vergelijk HR 29 mei 2009, ECLI:HR:2009:BH4720).
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het kader van de financieringsaanvraag van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een vervalste werkgeversverklaring van de werkgever van [eiseres sub 2] is ingediend. Het betrof een oude werkgeversverklaring van 26 augustus 2016 waarvan de datum was vervalst zodat de verklaring op 2 januari 2017 was gedateerd. Hierdoor leek het alsof [eiseres sub 2] per die datum € 15.941,12 per jaar verdiende, terwijl dit op basis van de laatst afgegeven werkgeversverklaring van 29 december 2016 slechts € 4.322,24 was. De Volksbank stelt dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] beseften dat zij op basis van het inkomen van € 4.322,24 geen hypothecaire geldlening zouden kunnen krijgen. Dit is door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet gemotiveerd betwist. De Volksbank verwijt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] verder dat zij bij hun financieringsaanvraag van 2 januari 2017 een jaarsalaris van [eiseres sub 2] hebben opgegeven van € 17.736,00 in plaats van € 4.322,24. Op basis van deze informatie is een Hup aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] verstrekt, dat zij op 6 januari 2017 hebben ondertekend en waarbij zij hebben verklaard dat de gegevens die De Volksbank van hen krijgt en nog gaan krijgen, kloppen en volledig zijn.
3.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het vervalsen van de werkgeversverklaring, het gebruik daarvan en het opgeven van een te hoog inkomen bij de aanvraag om op basis van niet correcte gegevens een financiering te verkrijgen die op basis van de juiste inkomensgegevens niet zou worden verstrekt, worden aangemerkt als valsheid in geschrifte en poging tot oplichting. Er is hier sprake van een incident in de zin van artikel 2 van het Protocol.
3.7.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] stellen dat hen geen verwijt kan worden gemaakt van de vervalsing van de werkgeversverklaring, omdat hun (schoon)vader dit heeft gedaan en hij ook degene is geweest die de werkgeversverklaring bij de makelaar heeft ingediend. Dit is buiten hun medeweten om gebeurd. Zij hebben verder toegelicht dat zij er op basis van toezeggingen van de werkgever van [eiseres sub 2] van uitgingen dat [eiseres sub 2] ook vanaf december 2016 een contract voor 32 uur per week zou houden en dat de werkgeversverklaring van 29 december 2016 waarin een jaarsalaris werd genoemd op basis van een contract van 8 uur per week een vergissing was. [eiser sub 1] heeft tijdens de zitting verklaard dat [eiseres sub 2] naar aanleiding van deze werkgeversverklaring contact heeft opgenomen met haar werkgever en dat die zei dat het goed zou komen en dat het zou worden geregeld. Volgens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] is dit de reden waarom zij de aanvraag een jaarsalaris van € 16.423,00 hebben opgegeven in plaats van € 4.322,24.
3.8.
De Volksbank stelt dat, ook als het waar is dat de (schoon)vader van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de werkgeversverklaring heeft vervalst, dit onder hun verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden en dat hen kan worden verweten dat zij van deze verklaring gebruik hebben gemaakt. De Volksbank stelt daarnaast dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] over de gang van zaken bij de vervalsing tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, waardoor kan worden betwijfeld of zij inderdaad niets van de vervalsing afwisten.
3.9.
De voorzieningenrechter overweegt dat niet kan worden uitgesloten dat de stelling van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dat de werkgeversverklaring door hun (schoon)vader is vervalst en ingediend, dat zij daarvan zelf niets afwisten en dat zij bij de aanvraag te goeder trouw een jaarsalaris van [eiseres sub 2] van € 16.423,-- hebben opgegeven omdat zij ervan uitgingen dat dat het juiste salaris was, waar is. Het probleem is echter dat deze stelling niet door enig ander bewijs wordt ondersteund dan door de verklaringen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zelf, hun (schoon)vader en de broer van [eiser sub 1] . Bovendien zijn op de zitting alleen [eiser sub 1] met zijn broer en zijn advocaat verschenen. [eiseres sub 2] en de (schoon)vader zijn niet meegekomen om een mondelinge toelichting te geven op de gang van zaken rond de aanvraag. Hierdoor is de voorzieningenrechter niet in staat geweest om de geloofwaardigheid van hun schriftelijke verklaringen op zitting te beoordelen. In het kader van deze kortgedingprocedure is geen ruimte voor verdere bewijslevering door bijvoorbeeld het oproepen van getuigen.
3.10.
Daarbij komt nog, dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] verklaringen hebben afgelegd over de vervalste werkgeversverklaring die tegenstrijdig lijken of in ieder geval de nodige vragen oproepen. Deze verklaringen doen afbreuk aan hun geloofwaardigheid.
3.11.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben bijvoorbeeld in hun e-mail van 28 februari 2017 aan De Volksbank het volgende geschreven: “Uit wanhoop is de werkgeversverklaring aangepast maar, besloten het niet te gebruiken. Het is terecht gekomen tussen de rest van de geldige documenten die door mijn schoonvader ( [A] ) naar [C] (makkelaar van de woning van [eiser sub 1] te [vestigingsplaats] ) gebracht die het vervolgens heeft overhandigd aan de financiele adviseur [D] .”
Hiermee wordt de indruk gewekt dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zelf bij de vervalsing betrokken zijn geweest en dat dit dus niet buiten hun medeweten om is gebeurd. Zij hebben later aan De Volksbank uitgelegd dat zij hiermee bedoeld hebben dat hun (schoon)vader uit wanhoop de werkgeversverklaring heeft aangepast, maar deze uitleg is gelet op de bewoordingen van de e-mail van 28 februari 2017 niet erg aannemelijk. Bovendien is het in dat geval vreemd dat in de e-mail wordt verklaard dat besloten is de werkgeversverklaring niet te gebruiken, terwijl dit wel is gebeurd.
3.12.
Verder heeft [eiseres sub 2] in e-mailcorrespondentie met de heer [B] (hierna: [B] ) van De Volksbank tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de ingediende werkgeversverklaring. [B] heeft bij e-mail van 15 februari 2017 het volgende geschreven:
“(…) Als bijlage treft u een werkgeversverklaring aan van uw dienstverband bij [bedrijfsnaam] BV. Deze heeft als ondertekeningsdatum 02-01-2017. Als totale jaarinkomen staat een bedrag ad E 17.737,56 vermeld. Is de bijgesloten werkgeversverklaring bij u bekend? (…)”
[eiseres sub 2] antwoordt dezelfde dag hierop:
“Ja het is mij bekend, het is mijn werkgeversverklaring.”
Pas als [B] haar op 15 februari 2017 schrijft dat de overgelegde werkgeversverklaring vals is, antwoordt [eiseres sub 2] op 17 februari 2017:
“Na uw laatste mail heb ik de bijlage van uw eerste mail grondig bekeken. Ik besef nu pas (aangezien ik in eerdere mails globaal ernaar had gekeken) dat de document inderdaad niet de juiste is die ik wilde opsturen. Ik gaf u antwoorden in eerdere gesprekken met de gedachte dat het om de werkgeversverklaring van 29 dec. ging. Heel stom natuurlijk van mijn kant dat ik niet meteen grondig heb gekeken naar uw vragen. In de bijlage vindt u de juiste werkgeververklaring die u in eerste instantie had moeten krijgen. Excuses voor het ongemak.”
3.13.
Zoals [B] bij e-mail van 20 februari 2017 ook al opmerkt, was het voor een goede beantwoording van zijn vraag echter niet nodig dat [eiseres sub 2] de bijgesloten werkgeversverklaring bestudeerde, omdat in de tekst van zijn e-mail van 15 februari 2017 al te lezen was dat zijn vraag zag op de werkgeversverklaring van 2 januari 2017 met een jaarinkomen van € 17.737,56. [eiseres sub 2] heeft later uitgelegd dat zij leed aan een burn-out en dat zij de e-mail van [B] daarom niet goed heeft gelezen. Deze verklaring is echter moeilijk controleerbaar.
3.14.
Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter met De Volksbank van oordeel dat sprake is van meer dan een redelijk vermoeden dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte en poging tot oplichting. Dit geldt voor hen allebei, omdat zij bij De Volksbank een gezamenlijke financieringsaanvraag hebben gedaan en de inkomsten van hen beiden van belang waren voor toekenning van de financiering. De omstandigheid dat het Openbaar Ministerie de aangifte jegens [eiseres sub 2] heeft geseponeerd wegens gebrek aan bewijs en [eiser sub 1] in het geheel niet als verdachte heeft aangemerkt, doet hier niet aan af. De Volksbank heeft toegelicht dat het sepot wat hen betreft niet tot een andere beoordeling leidt, omdat het Openbaar Ministerie alleen onderzoek heeft gedaan naar de vervalsing van de werkgeversverklaring en niet naar de onjuiste opgave van het inkomen van [eiseres sub 2] bij de aanvraag. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de brief van het Openbaar Ministerie van 26 september 2017 inderdaad niet duidelijk blijkt op welke gedragingen het sepot betrekking heeft en welke overwegingen tot het sepot hebben geleid. De voorzieningenrechter deelt om die reden het standpunt van De Volksbank het sepot onder deze omstandigheden onvoldoende grond vormt voor de conclusie dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zich niet schuldig hebben gemaakt aan de hen verweten strafbare feiten.
3.15.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben er nog over geklaagd dat De Volksbank voorafgaand aan het besluit tot registratie geen gedegen onderzoek heeft verricht en dat geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat De Volksbank voldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten die zij aan haar besluit tot registratie ten grondslag heeft gelegd. De Volksbank heeft immers navraag gedaan bij de werkgever van [eiseres sub 2] , de makelaar, de tussenpersoon en ook bij [eiseres sub 2] zelf. Op grond van het Protocol is niet vereist dat voorafgaand aan een besluit tot registratie hoor en wederhoor vereist plaatsvindt. Los daarvan heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate hoor en wederhoor plaatsgevonden doordat De Volksbank bij e-mail van 15 februari 2017 aan [eiseres sub 2] een toelichting heeft gevraagd op de ingediende werkgeversverklaring en doordat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in het kader van hun bezwaar tegen de registraties hun standpunt naar voren hebben kunnen brengen, welk standpunt door De Volksbank is meegewogen bij haar besluit tot handhaving van de registraties.
3.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat De Volksbank, gelet op de haar ter beschikking staande gegevens en met toepassing van het Protocol, op goede gronden heeft kunnen komen tot het besluit om de persoonsgegevens van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in het IR en het EVR op te nemen. Hoewel aannemelijk is dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van de registratie voor de duur van acht jaren zakelijk en privé hinder ondervinden, acht de voorzieningenrechter deze registratie in de gegeven omstandigheden niet disproportioneel.
De registratie is daarom niet onrechtmatig en de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen om die reden worden afgewezen.
3.17.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Volksbank worden begroot op:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 2.972,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van De Volksbank tot op heden begroot op € 2.972,00;
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MS (4185)