ECLI:NL:RBMNE:2019:1187

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
6743243
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van kinderen op vader inzake opgenomen spaarrekeningen en verjaring

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2019, hebben de minderjarige kinderen via hun wettelijke vertegenwoordiger, [eiseres], een vordering ingesteld tegen hun vader, [gedaagde]. De vordering betreft het onterecht opnemen van gelden van hun spaarrekeningen door de vader. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 7 november 2018 de eisende partij verzocht om een machtiging van de kantonrechter te overleggen, zodat zij de procedure kon voeren namens de minderjarige kinderen, zoals vereist op grond van de relevante artikelen in het Burgerlijk Wetboek.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het beroep van [gedaagde] op verjaring niet kan worden gehonoreerd. De verjaringstermijnen waren niet verstreken, aangezien de schade door [eiseres] niet eerder was ontdekt. De vader had aangevoerd dat hij het geld had besteed voor de kinderen, maar dit werd door de kantonrechter verworpen, omdat de aankopen pas een jaar later hadden plaatsgevonden. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door zonder toestemming van [eiseres] de gelden van de spaarrekeningen op te nemen.

De vorderingen van de kinderen zijn toegewezen, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van bedragen aan beide minderjarigen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6743243 UC EXPL 18-3087 nig/1449
Vonnis van 27 maart 2019
inzake
[eiseres] ,
in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M. Metin,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De verdere procedure

1.1.
Bij haar tussenvonnis van 7 november 2018 heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [eiseres] voor het overleggen van een machtiging van de kantonrechter om deze procedure te mogen voeren voor de minderjarige kinderen, zoals is vereist op grond van artikel 1:253k BW in samenhang met artikel 1:349 BW.
1.2.
[eiseres] heeft vervolgens de machtiging van de kantonrechter overgelegd.
1.3.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Het beroep van [gedaagde] op verjaring wordt afgewezen. Niet alleen is de verjaringstermijn van 5 jaar nadat het gezag van [gedaagde] over de kinderen is geëindigd, zoals bedoeld in artikel 1:377 BW, niet verstreken, ook de verjaringstermijn van 5 jaar, genoemd in artikel 3:310 BW, is niet verstreken. Op grond van laatstgenoemd artikel verjaart een vordering tot schadevergoeding door verloop van 5 jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Volgens [eiseres] heeft zij de schade niet meteen ontdekt, omdat zij geen bankafschriften van de spaarrekeningen meer kreeg. Dat is aannemelijk omdat de rekeningen op 17 januari 2013 waren opgeheven. De vorderingen waren dus nog niet verjaard toen [eiseres] deze procedure startte.
2.2.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij het geld heeft besteed voor de kinderen, met name voor de aankoop van een bed met bijbehorende zaken, zodat zij bij hem konden slapen. Op de zitting is echter gebleken dat hij dat bed en andere zaken pas een jaar later gekocht heeft. Zijn stelling gaat dus niet op. Daarom neemt de kantonrechter aan dat [gedaagde] het geld ten behoeve van zichzelf heeft aangewend.
2.3.
[gedaagde] heeft verder als verweer aangevoerd dat het geld op de spaarrekeningen alleen van hem afkomstig was. Dat is echter niet doorslaggevend, want het verandert niets aan het gegeven dat het opzij was gezet voor de kinderen. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat het de bedoeling was om in de toekomst met het geld iets leuks voor de kinderen te doen.
2.4.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door op 17 januari 2013 zonder medeweten en goedvinden van [eiseres] de gelden van de spaarrekeningen van de kinderen ten behoeve van zichzelf op te nemen. De schade bestaat uit de opgenomen bedragen. De vorderingen zullen daarom worden toegewezen: aan [voornaam van minderjarige 1] € 851,68 en aan [voornaam van minderjarige 2] € 851,23.
2.5.
Als onweersproken is ook de wettelijke rente over deze bedragen toewijsbaar. De gevorderde rente bedraagt voor [voornaam van minderjarige 1] € 109,44 tot en met 8 maart 2018 en voor [voornaam van minderjarige 2] € 109,38 tot en met 8 maart 2018.
2.6.
Gelet op de familierelatie van de kinderen en hun vader zullen de proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [minderjarige 1] een bedrag van € 961,12 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 851,68 vanaf 8 maart 2018 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [minderjarige 2] een bedrag van € 960,61 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 851,23 vanaf 8 maart 2018 tot de voldoening;
3.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019.