In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [onderbewindgestelde], vertegenwoordigd door haar bewindvoerder. De eiser, [achternaam van eiser], vorderde terugbetaling van een bedrag van € 36.215,17 dat hij aan [onderbewindgestelde] had overgemaakt, onder de stelling dat dit geld was geleend en dat er sprake was van oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat [onderbewindgestelde] het geld niet heeft terugbetaald en dat zij niet heeft aangetoond dat zij het geld niet had geleend of dat zij niet opzettelijk was opgelicht. De rechtbank concludeert dat er sprake is van onrechtmatige daad en dat [onderbewindgestelde] het bedrag aan [achternaam van eiser] moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 december 2017. Daarnaast is [onderbewindgestelde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten, evenals de proceskosten van de eiser. De rechtbank heeft de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] veroordeeld om in totaal € 37.352,32 aan [achternaam van eiser] te betalen, inclusief rente en kosten.