Uitspraak
Vonnis van 6 maart 2019in de zaak van
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die op 6 maart 2019 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de verdeling van een gezamenlijke woning na een echtscheiding. Partijen, een man en een vrouw, zijn in 2001 getrouwd en hebben in 2010 hun echtscheiding laten uitspreken. De vrouw woont sinds de echtscheiding in de gezamenlijke woning, terwijl de man de lasten van de hypotheek blijft betalen. De man verzoekt de rechtbank om de woning te verkopen en de opbrengst te verdelen, terwijl de vrouw wil dat de woning niet wordt verdeeld en zij met de kinderen in de woning kan blijven wonen.
De rechtbank oordeelt dat de woning moet worden verkocht. De wetgeving stelt dat niemand gedwongen kan worden om in onverdeeldheid te blijven, en alleen in uitzonderlijke gevallen kan de rechter besluiten dat een woning niet verdeeld hoeft te worden. De rechtbank concludeert dat de belangen van de man om zijn leven opnieuw in te richten zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw om in de woning te blijven wonen. De vrouw heeft al bijna negen jaar in de woning gewoond tegen lage lasten, en de man wordt belemmerd in zijn mogelijkheden om een nieuwe woning te kopen.
De rechtbank bepaalt dat de partijen binnen vier weken een makelaar moeten inschakelen voor de verkoop van de woning en dat zij zich moeten houden aan de door de makelaar vastgestelde vraag- en laatprijs. Ook wordt bepaald dat de kosten van de makelaar door beide partijen gedeeld moeten worden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de man niet langer hoeft te wachten met de verkoop van de woning. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.