ECLI:NL:RBMNE:2019:1507

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
16/659049-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op een pasgeborene en mishandeling van de levensgezel

Op 12 april 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op zijn 29 dagen oude zoon en mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn zoon krachtig te schudden, opzettelijk de aanmerkelijke kans op de dood van het kind heeft aanvaard. De rechtbank benadrukte de kwetsbaarheid van een pasgeborene en de verantwoordelijkheid van ouders om zorg te dragen voor hun kinderen. De verdachte heeft nagelaten om hulp in te roepen toen zijn zoon in een kritieke toestand verkeerde. De rechtbank vond het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet opportuun, gezien de ernst van de feiten en de mogelijke gevolgen voor het kind. In plaats daarvan werd een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 15 maanden opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder zijn zoon en zijn ex-partner, voor de geleden immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659049-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 november 2018 en 29 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L. Linssen en van hetgeen de verdachte en mr. R.A.L.F. Frijns, advocaat te Rotterdam, alsmede de benadeelde partij [benadeelde] en haar advocaat mr. M. Veldman (mede namens benadeelde partij [slachtoffer] ), naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1: in de periode van 16 januari 2016 tot en met 17 januari 2016 te Utrecht
primair:heeft geprobeerd zijn zoon [slachtoffer] (geboren op [2015] ) van het leven te beroven;
subsidiair:deze [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair:grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig jegens deze [slachtoffer] heeft gehandeld waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen;
feit 2: op 23 maart 2016 te IJsselstein en/of Utrecht (zijn levensgezel) [benadeelde] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft aangevoerd dat de verdachte, door meermalen krachtig te schudden met zijn pasgeboren zoon [slachtoffer] , in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op diens dood. Er is geen sprake van een schulduitsluitingsgrond.
De officier van justitie heeft betoogd dat, indien de rechtbank niet komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde feiten kan volgen omdat een causaal verband bestaat tussen de handelingen van de verdachte en het ontstane letsel bij het slachtoffer. Uit het dossier, noch uit het verhandelde ter zitting, blijkt van een andere aannemelijke oorzaak voor het letsel van [slachtoffer] dan het handelen van de verdachte.
Het onder feit 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie eveneens bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij ten eerste aangevoerd dat de verdachte zijn zoon niet heeft geschud op de wijze zoals hem ten laste is gelegd, althans dat het handelen van de verdachte niet de in de tenlastelegging omschreven gevolgen heeft kunnen hebben. Het schudden waarover de verdachte bij de politie heeft verklaard, moet worden geïnterpreteerd als ‘gentle shaking’; een manier van schudden waardoor bij het slachtoffer niet het ten laste gelegde letsel heeft kunnen ontstaan.
Onder verwijzing naar jurisprudentie heeft de raadsman daarnaast ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde nog betoogd dat het vereiste opzet op de dood van [slachtoffer] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt, ook in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft [slachtoffer] in een paniekreactie geschud omdat [slachtoffer] geen teken van leven meer vertoonde en hij wilde zorgen dat [slachtoffer] weer bijkwam. Ook om die reden dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1, primair
Namens [slachtoffer] , geboren op [2015] (hierna: [slachtoffer] ), is door mevrouw [aangeefster] , vertrouwensarts bij Veilig Thuis, aangifte gedaan. [2] De vader van [slachtoffer] is [verdachte] , geboren op [1996] te [geboorteplaats] .
Aangeefster heeft verklaard dat zij werd gebeld door [kinderarts] , kinderarts in het Wilhelmina Kinder ziekenhuis (WKZ) te Utrecht, die melding deed van het vermoeden van kindermishandeling van een baby van vier weken met een hersenbloeding. Het betrof [slachtoffer] , die in het WKZ was opgenomen. De kinderarts heeft gemeld dat in de nacht van 16 op 17 januari met spoed een hersen CT-scan gemaakt is waarop een bloeding was te zien (subduraal hematoom). Aan het einde van deze dag vond de oogarts retinabloedingen. [3]
Aangeefster heeft verder verklaard dat de vader op 17 januari 2016 in een gesprek met kinderneuroloog [kinderneuroloog] heeft gezegd dat hij [slachtoffer] door elkaar heeft geschud. [4]
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij in de nacht van 17 januari 2016 [slachtoffer] heeft vastgepakt met zijn handen om hem heen, en [slachtoffer] heeft geschud. Dit was stevig. Hij hield [slachtoffer] onder zijn oksels vast en schudde hem met enige kracht door elkaar. [5]
Deskundige Kortmann heeft namens de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) een forensisch-medische rapportage opgesteld naar aanleiding van het letsel dat bij [slachtoffer] is geconstateerd. [6] Zij beschrijft dat op 17 januari 2016 een bloeding onder het harde hersenvlies van [slachtoffer] werd vastgesteld. Een dergelijke bloeding (subduraal hematoom) ontstaat wanneer de bloedvaten die tussen de hersenen en het harde hersenvlies verlopen (ankervenen) beschadigd raken. Bij afwezigheid van een plausibele verklaring is het (af)scheuren van ankervenen in het bijzonder kenmerkend voor een acceleratie-deceleratietrauma, als gevolg van schudden, impact door of tegen een voorwerp of een combinatie van beide. Kortmann concludeert over dit letsel dat de door vader gemelde toedracht – schudden van [slachtoffer] – een passende toedracht is voor de aanwezigheid van een bloeding onder het harde hersenvlies bij [slachtoffer] . Op de MRI-scan van het hoofd van 20 januari 2016 waren gebieden van zuurstoftekort (
ischemie) zichtbaar. Op de MRI-scan van het hoofd d.d. 14 april 2016 werd verlies van hersenweefsel bij [slachtoffer] geconstateerd. [7]
Op 17 januari 2016 werden door een oogarts in beide ogen massale netvliesbloedingen gezien in alle kwadranten. [8] Bij [slachtoffer] waren geen aanwijzingen voor een eventueel onderliggende medische oorzaak die de aanwezigheid van netvliesbloedingen bij hem zou kunnen verklaren. Kortmann concludeert dat ten aanzien van de netvliesbloedingen bij [slachtoffer] de door vader gemelde toedracht – schudden van [slachtoffer] – een passende toedracht is. [9]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat zowel deskundige Kortmann als deskundige Van Driessche concluderen dat de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels kunnen passen bij een Abusive Head Trauma, oftewel het met kracht schudden van [slachtoffer] . Ter zitting verklaarden beide deskundigen desgevraagd dat zij, gelet op de omstandigheden van [slachtoffer] , geen andere verklaring voor het ontstane letsel kunnen geven dan krachtig schudden.
Verdachte heeft aangevoerd dat iemand anders mogelijk in de nacht van 15 op 16 januari 2016 met [slachtoffer] heeft geschud, wat de letsels heeft veroorzaakt.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet aannemelijk is geworden dat in de nacht van 15 op 16 januari 2016 al door iemand anders hard is geschud met [slachtoffer] . Hoewel deskundige Van Driessche deze mogelijkheid open houdt, biedt het dossier geen enkele aanleiding dit scenario aan te nemen, terwijl Kortmann ter zitting heeft betoogd dat de bij [slachtoffer] geconstateerde hersenschade in de nacht van 16 op 17 januari moet zijn ontstaan, gelet op de toen waargenomen klinische achteruitgang. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het letsel zoals dit is ontstaan bij [slachtoffer] , is veroorzaakt doordat verdachte hem heeft geschud in de nacht van (16 op) 17 januari 2016.
De kracht waarmee is geschud
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de verdachte dat hij niet zodanig hard heeft geschud dat het letsel van [slachtoffer] daardoor heeft kunnen ontstaan. In dat oordeel betrekt de rechtbank ten eerste de verklaring van de deskundige Kortmann ter terechtzitting dat, gelet op de letsels zoals deze bij [slachtoffer] zijn geconstateerd, er flink met hem moet zijn geschud. Verder heeft zij verklaard dat dergelijke letsels niet kunnen worden veroorzaakt door niet-krachtdadig schudden, zogenoemd ‘gentle shaking’. De rechtbank concludeert op basis daarvan dat de verdachte met kracht moet hebben geschud. Ten tweede betrekt de rechtbank in haar oordeel dat de verdachte kort na het gebeurde zelf heeft verklaard dat hij [slachtoffer] stevig door elkaar heeft geschud. Aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, gedaan veel later na het gebeurde, in strijd met zijn eerdere verklaringen en in strijd met de bevindingen van de deskundige zoals hiervoor genoemd, hecht de rechtbank dan ook geen bewijswaarde.
Het verweer van de verdachte op dit punt kan dus niet slagen. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn zoon [slachtoffer] , die op dat moment 29 dagen oud was, met kracht door elkaar heeft geschud.
Opzet
Om tot een bewezenverklaring van dit bestanddeel van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag te komen, dient de rechtbank vast te stellen dat het opzet van de verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – gericht was op de dood van [slachtoffer] . De verdachte heeft ontkend dat dit opzet, in welke zin dan ook, bestond toen hij [slachtoffer] schudde.
De rechtbank overweegt dat niet is bewezen dat de verdachte met zijn handelen zogenoemd boos opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Met betrekking tot de vraag of verdachte het voorwaardelijke opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een baby bijzonder kwetsbaar is en dat de kwetsbaarheid groter is naarmate de baby jonger is. Bij een baby zijn in de eerste levensmaanden spieren, weefsels en botten nog zo weinig ontwikkeld en draagkrachtig, dat bij het oppakken van en in de omgang met een baby grote voorzichtigheid is geboden. Een babylichaam, en in het bijzonder het relatief grote en zware hoofd, dient zoveel mogelijk te worden ondersteund. Er bestaat een aanmerkelijke kans dat het krachtig schudden van het hoofd (met als gevolg schade aan de nek of in de hersenen), kan leiden tot de dood van een baby. Dit volgt ook uit het rapport van deskundige Kortmann.
Uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat verdachte zich hiervan bewust is geweest. Hij heeft verklaard dat hij weet hoe een baby moet worden vastgehouden en ook dat het schudden van een baby van een maand oud, gevaarlijk is. Uit de aard van de gedraging, namelijk het met kracht heen en weer schudden van [slachtoffer] zonder zijn hoofdje te ondersteunen, leidt de rechtbank af dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] heeft aanvaard.
Dit is slechts anders indien sprake is van zogenoemde contra-indicaties waaruit zou volgen dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood desondanks niet heeft aanvaard. In dat verband heeft verdachte aangevoerd dat hij [slachtoffer] heeft geschud vanuit een paniekreactie, omdat hij dacht dat [slachtoffer] in levensgevaar was.
Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. In het dossier is geen ondersteuning te vinden voor de verklaring van de verdachte dat hij heeft gehandeld vanwege een panieksituatie en de rechtbank acht die verklaring ook niet aannemelijk. In dat oordeel betrekt de rechtbank allereerst dat de verdachte niet consistent heeft verklaard. Zo heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat hij [slachtoffer] heeft geschud omdat [slachtoffer] maar bleef overgeven, terwijl hij in een latere verklaring heeft aangegeven dat hij heeft geschud omdat [slachtoffer] als een speenvarken huilde en het leek alsof [slachtoffer] stikte. Op de terechtzitting van 29 maart 2019 heeft de verdachte echter verklaard dat hij heeft geschud omdat [slachtoffer] geen enkel teken van leven meer zou vertonen. Uit de verklaring van verpleegkundige [getuige] – die volgens de verdachte zeer kort na het schudden bij de verdachte en [slachtoffer] kwam – blijkt bovendien dat zij de verdachte in rustige toestand aantrof en de verdachte met geen woord heeft gesproken over de door hem gestelde panieksituatie en/of toestand van [slachtoffer] . Tot slot acht de rechtbank van belang dat zich in het dossier geen medische ondersteuning voor de verklaring van verdachte bevindt, terwijl uit het dossier wel blijkt dat [slachtoffer] die bewuste nacht aan een monitor en saturatiemeter heeft gelegen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, door [slachtoffer] met kracht te schudden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank komt aldus tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2
De verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Gelet daarop en op basis van de inhoud van het dossier acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het feit heeft begaan en volstaat zij met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 29 maart 2019;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 24 maart 2016, genummerd PL0900-2016089535-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van de aangeefster, doorgenummerde pagina 539 e.v.
Voor zover de tenlastelegging spreekt over mishandeling van zijn levensgezel, zal de rechtbank de verdachte van dat onderdeel vrijspreken. Uit het dossier blijkt dat zowel de aangeefster als de verdachte hebben verklaard dat ten tijde van het ten laste gelegde, de relatie tussen hen reeds was beëindigd.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
1.
Primair
op 17 januari 2016 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn zoon [slachtoffer] (geboren op [2015] ) van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] heeft vastgepakt en vastgehouden en (vervolgens) krachtig door elkaar heeft geschud, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
op 23 maart 2016 te IJsselstein, opzettelijk mishandelend [benadeelde] , (met kracht) heeft vastgehouden bij de (linker)arm en de schouder(s).
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair: poging tot doodslag;
Feit 2: mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte gevorderd een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de door hem betoogde vrijspraak voor feit 1, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat daarvoor geen straf kan worden opgelegd. De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn zoon [slachtoffer] , die op dat moment 29 dagen oud was en dus weerloos. Een kind van een dergelijk jonge leeftijd is volledig afhankelijk van zijn verzorgers. Het dient door die verzorgers naar beste kunnen te worden verzorgd en beschermd. Verdachte heeft dit nagelaten. Verdachte heeft ook niet - op het moment dat hij kennelijk onmachtig was [slachtoffer] deze zorg en bescherming te bieden - de hulp ingeroepen van de zorgverleners die zich op dat moment op enkele meters afstand van de verdachte in het ziekenhuis bevonden. Hij heeft [slachtoffer] geschud, waardoor bij [slachtoffer] bloedingen in zijn hoofd zijn ontstaan. [slachtoffer] is geboren als een gezonde baby, maar heeft hierdoor hersenletsel opgelopen. De gevolgen zijn mogelijk blijvend. Het schudden had [slachtoffer] net zo goed fataal kunnen zijn geweest; dat dit uiteindelijk niet heeft geleid tot zijn dood, is niet aan de verdachte te danken. De rechtbank neemt het verdachte voorts kwalijk dat hij een paar uur heeft gewacht met het melden van de oorzaak van de plotselinge achteruitgang in de medische conditie van zijn zoon.
De verdachte heeft een poging gedaan tot één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent. Door misdrijven als de onderhavige wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt.
Daarnaast heeft de verdachte zich enige tijd na het gebeurde met [slachtoffer] , schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin en de moeder van [slachtoffer] , door haar in een hoogopgelopen ruzie bij haar arm vast te pakken en vast te houden.
Gelet op de ernst van deze feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychiatrisch onderzoek van 2 november 2016 van deskundige K.G.M. Schiphorst, (kinder- en jeugd)psychiater. Daaruit blijkt dat bij de verdachte sprake is van ADHD, een hechtingsstoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de tenlastelegging en hebben zijn gedrag beïnvloed. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, acht de deskundige de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Geadviseerd wordt ten eerste om bij bewezenverklaring het adolescentenstrafrecht toe te passen, met name omdat hij hoog scoort op het - voor de beoordeling belangrijke - cluster handelingsvaardigheden. Met betrekking tot de straf heeft de deskundige geadviseerd om een zo groot mogelijke voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden verplichte reclasseringscontacten en intensieve ambulante behandeling MBT (Mentalization Based Treatment). Ambulante behandeling en inspanningen gericht op het welslagen van dit traject heeft de sterke voorkeur. Daarnaast geeft de deskundige in overweging om de genoemde bijzondere voorwaarden binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, zodat in geval van detentie behandeling geborgd is.
In het aanvullend psychiatrisch rapport van 25 februari 2019, heeft de deskundige gerapporteerd dat er geen aanleiding is het advies van 2 november 2016 te wijzigen.
D.W.M. Kragt, gz-psycholoog, heeft zich in de kern aangesloten bij de bevindingen en adviezen van deskundige Schiphorst. Ook deze deskundige heeft op 25 februari 2019 aanvullend gerapporteerd bij de eerdere conclusies te blijven. Daarbij heeft hij opgemerkt dat, nu betrokkene meer lijdensdruk ervaart en meer intrinsiek gemotiveerd is voor verandering, ambulante behandeling meer kans van slagen heeft dan voorheen. De wachttijd voor behandeling in de vorm van MBT is echter lang, te weten 1,5 jaar.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een adviesrapportage van de Reclassering Nederland ten behoeve van de terechtzitting op 29 maart 2019, opgesteld door J. van Wely. Daarin wordt geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen en om in het geval van bewezenverklaring, oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • contactverbod
  • meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank neemt de voormelde conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Strafmaat
De verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 19 jaar oud. De rechtbank ziet mede gelet op de rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht). Daarbij is gelet op de persoon van de verdachte en op de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan, zoals hierboven is uiteengezet.
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de toepassing van het jeugdstrafrecht, de maximaal op te leggen straf een jeugddetentie is voor de duur van 2 jaren. Daarnaast (of in plaats daarvan) is het mogelijk om aan verdachte een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank doet de gevorderde voorwaardelijke PIJ-maatregel geen recht aan zowel het feit als aan verdachte. In dat geval zou verdachte immers, indien hij zich houdt aan de voorwaarden, geen (directe) consequenties ondervinden van zijn handelen, te meer nu de voorgestelde intensieve behandeling een wachttijd heeft van ongeveer anderhalf jaar. Anderzijds zou het opleggen van een dergelijke maatregel betekenen dat verdachte, indien hij zich niet aan (één van) de voorwaarden zou houden, mogelijk een onvoorwaardelijke PIJ maatregel krijgt die, gelet op zijn leeftijd, zou kunnen worden omgezet in een TBS maatregel. Beide (onvoorwaardelijke) maatregelen acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet opportuun.
Gelet daarop vindt de rechtbank een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie een passende straf.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van deze straf rekening mee dat de verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 1 juni 2018 is veroordeeld tot een geldboete, op 13 maart 2018 tot een voorwaardelijke rijontzegging en op 16 mei 2017 tot een (deels voorwaardelijke) taakstraf. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin aan de verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Daarnaast houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de persoon van de verdachte. Het feit heeft ook voor hem grote gevolgen gehad; hij ziet zijn zoon [slachtoffer] niet meer en hij heeft aangegeven dat hij met name hiervan erg veel verdriet heeft. Uit de rapportages van de deskundigen blijkt voorts dat het feit in verminderde mate aan de verdachte moet worden toegerekend, hetgeen ook een strafmatigend effect zal hebben.
De rechtbank stelt verder vast dat bij de afhandeling van deze zaak de redelijke termijn is overschreden. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op 17 januari 2016, zijnde de datum van de inverzekeringstelling van de verdachte. Nu het vonnis op de datum van 12 april 2019 is gewezen, is de redelijke termijn geschonden; te weten met ruim een jaar.
Gelet op de voorgaande factoren ziet de rechtbank aanleiding om, naast een onvoorwaardelijk deel omdat er directe en voelbare consequenties moeten zijn, ook een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel aan de verdachte op te leggen. Hierbij ziet de rechtbank groot belang in oplegging van de voorwaarden zoals de reclassering deze heeft geadviseerd en zoals hierna zullen worden geformuleerd, met als doel stabilisering van de verdachte. Onder deze voorwaarden valt ook de zeer intensieve MBT-behandeling. Gelet op de wachttijd die staat voor de voormelde behandeling, zal de rechtbank een proeftijd voor de duur van 3 jaren opleggen, zodat de behandeling binnen de proeftijd kan plaatsvinden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten [slachtoffer] en [benadeelde] , zoals hiervoor bewezen is verklaard.
Gelet op de inhoud van en de adviezen in voornoemde rapportages, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zal worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJEN

9.1
Benadeelde partij [slachtoffer]
Namens [slachtoffer] heeft zijn wettelijk vertegenwoordiger zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 40.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, voortkomend uit het aan de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde feit.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank gebruik zal moeten maken van haar schattingsbevoegdheid.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem betoogde vrijspraak van feit 1, primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Indien de rechtbank dit feit wel bewezen acht, heeft de raadsman betoogd dat de vordering een onevenredige belasting is van het strafgeding omdat deze onvoldoende duidelijk is. Eén en ander zorgt ervoor dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke toewijzing
De gevorderde immateriële schade is in beginsel voor toewijzing vatbaar, nu is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit ook rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Uit het dossier blijkt immers dat [slachtoffer] medische gevolgen heeft ondervonden naar aanleiding van het gebeurde; in ieder geval is er verlies van hersencapaciteit bij hem vastgesteld, ten gevolge waarvan hij epilepsie heeft gekregen. Voor dit gedeelte van de vordering zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank waardeert dit deel van de schade op € 10.000,-.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de immateriële schade tot het bedrag van € 10.000,-- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 januari 2016 tot de dag van volledige betaling.
Niet-ontvankelijkheid
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daartoe overweegt de rechtbank dat de huidige medische toestand van [slachtoffer] onvoldoende duidelijk is onderbouwd, waardoor niet duidelijk is wat zijn medische situatie is geweest en nu is. Ook is niet duidelijk hoe zijn medische situatie er in de toekomst uit zal zien. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering (te weten een bedrag van € 30.000,-) niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat dat gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 januari 2016 tot de dag van volledige betaling. Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 1 dag jeugddetentie, waarbij toepassing van de jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.2
Benadeelde partij [benadeelde]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 36.526,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 26.526,- materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde feit.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten aanzien van de immateriële schade gebruik zal moeten maken van haar schattingsbevoegdheid.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem betoogde vrijspraak van feit 1, primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Indien de rechtbank dit feit wel bewezen acht, heeft de raadsman betoogd dat de vordering een onevenredige belasting is van het strafgeding omdat deze onvoldoende duidelijk is. De onderbouwing klopt op verschillende punten niet, althans is onvoldoende. Eén en ander zorgt ervoor dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Niet-ontvankelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat de vordering niet kan worden toegewezen. Gedeeltelijk is deze wel onderbouwd, maar de onderbouwing is onvoldoende duidelijk om vast te kunnen stellen dat het gaat om rechtstreekse schade ten gevolge van het handelen door de verdachte. Hoewel uit de stukken duidelijk wordt dat de benadeelde partij behandeld wordt en een uitkering ontvangt, wordt niet duidelijk in hoeverre dit verband houdt met het strafbare feit.
Gelet op het voorgaande levert de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting op voor het strafgeding. De vordering wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Kosten
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart de verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een
gedeelte van 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast;
- als
algemene voorwaardengelden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- de rechtbank stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
* zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding, binnen drie dagen na dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland, op het adres van Regio Kantoor ’s-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG ’s-Hertogenbosch, telefoonnummer 088 - 8041504, en zich daarna gedurende een door de Reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de Reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
* zich gedurende de proeftijd onder behandeling (waaronder een MBT-behandeling) zal stellen van De Viersprong te ’s-Hertogenbosch of een soortgelijke ambulante zorgverlener, zulks te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. De verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* indien geïndiceerd, zal verblijven in beschermde dan wel begeleide woonvorm of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Deze voorwaarde is van toepassing, indien zal blijken dat betrokkene niet zelfstandig kan wonen en/of anderszins zijn huisvesting verliest;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt met zijn zoon [slachtoffer] en zijn ex-partner [benadeelde] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en komt zijn afspraken na met de begeleider van ONS Welzijn.
Dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijstde vordering van [slachtoffer]
    gedeeltelijk toe, te weten tot een bedrag van
    € 10.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2016 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Benadeelde partij [benadeelde]
  • verklaart [benadeelde]
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, voorzitter, mrs. H. Koenis en C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.S.A. Honing, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 april 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 januari 2016 tot en met 17 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn zoon [slachtoffer] (geboren op [2015] ) van het leven te beroven, (telkens) met dat opzet voornoemde [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal krachtig en/of gewelddadig en/of heftig door elkaar heeft geschud en/of heen en weer heeft geschud en/of anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] en/althans (in elk geval) (een) (gewelddadige) (andere) handeling(en) heeft verricht en/of heeft aangewend tegen die [slachtoffer] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 januari 2016 tot en met 17 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan zijn zoon [slachtoffer] (geboren op [2015] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer bloedingen in de hersenen en/of hersen(vlies)letsel en/of oogletsel en/of bloedingen achter (in) de ogen en/of oogletsel en/of acceleratie-deceleratietrauma, heeft toegebracht door (telkens) met dat opzet voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) krachtig en/of gewelddadig en/of heftig door elkaar te schudden en/of heen en weer te schudden en/of anderszins geweld uit te oefenen op het hoofd en/of het lichaam, van die [slachtoffer] en/althans (in elk geval) (een) (gewelddadige) andere handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer] ;
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 januari 2016 tot en met 17 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en / of onachtzaam en / of nalatig [slachtoffer] (geboren op [2015] ) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, krachtig en/of gewelddadig en/of heftig door elkaar heeft geschud en/of heen en weer heeft geschud en/of anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd en/of het lichaam, van die [slachtoffer] en/althans (in elk geval) (een) (gewelddadige) (andere) handeling(en) heeft verricht en/of heeft aangewend tegen die [slachtoffer] , waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer bloedingen in de hersenen en/of hersen(vlies)letsel en/of oogletsel en/of bloedingen achter (in) de ogen en/of acceleratie-deceleratietrauma, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en / of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan;
art 308 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2016 te IJsselstein en/of Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [benadeelde] , (met kracht) heeft vastgepakt/vastgehouden bij de (linker)arm en/of de bovenarm(en) en/of de schouder(s) en/of (vervolgens) voornoemde [benadeelde] (heen en weer) heeft geschud;
(16/700067-16)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 december 2016, genummerd PL0900-2016396158 Z, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 551. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.een proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] d.d. 18 januari 2016, pagina 36.
3.een proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] d.d. 18 januari 2016, pagina 37.
4.een proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] d.d. 18 januari 2016, pagina 38.
5.een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 januari 2016, pagina 505.
6.een geschrift, inhoudende een forensisch-medische rapportage d.d. 31 oktober 2016, opgesteld door J.A. Kortmann, pagina 436.
7.een geschrift, inhoudende een forensisch-medische rapportage d.d. 31 oktober 2016, opgesteld door J.A. Kortmann, pagina 464.
8.een geschrift, inhoudende een forensisch-medische rapportage d.d. 31 oktober 2016, opgesteld door J.A. Kortmann, pagina 465.
9.een geschrift, inhoudende een forensisch-medische rapportage d.d. 31 oktober 2016, opgesteld door J.A. Kortmann, pagina 466.