ECLI:NL:RBMNE:2019:1652

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
7583957 UV EXPL 19-50
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van vakbondsbestuurder en gebod tot overleg

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een vakbondsbestuurder, en de vereniging [gedaagde]. [Eiser] vorderde zijn herplaatsing in zijn functie als bestuurder binnen de sector [sector 1] en eerste onderhandelaar voor de landelijke CAO [pakket 2]. Hij stelde dat hij zonder rechtsgrond en op onzorgvuldige wijze uit zijn functie was ontheven. De procedure begon met een dagvaarding op 7 maart 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 11 maart 2019. De kantonrechter oordeelde dat de beslissing van [gedaagde] om [eiser] uit zijn functie te ontheffen niet kon worden gerechtvaardigd door het reguliere instructierecht van de werkgever. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende basis was voor het gebrek aan vertrouwen dat [gedaagde] aanvoerde als reden voor de ontheffing. De rechter droeg [gedaagde] op om binnen zes maanden in overleg te treden met [eiser] en te onderzoeken hoe de samenwerking in de toekomst kan worden vormgegeven. Tevens werd [gedaagde] verboden om een andere bestuurder in de functie van [eiser] te benoemen. De proceskosten werden toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7583957 UV EXPL 19-50 HV/1316
Kort geding vonnis van 29 maart 2019
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. Hagenaars,
tegen:
de vereniging
[gedaagde] ( [gedaagde] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W.M. Engelsman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 maart 2019, met 20 producties
  • het verzoek van mr. Engelsman bij fax van 7 maart 2019 tot uitstel van de mondelinge behandeling, welk verzoek door de kantonrechter is geweigerd
  • de producties 1 tot en met 15 van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling op 11 maart 2019, waarvan door de griffier aantekening is gehouden
  • de pleitnota van [gedaagde]
  • de pleitnota van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een vereniging. Naast de organen van deze vereniging (ledenparlement en een algemeen en dagelijks bestuur) kent de vereniging een werkorganisatie met werknemers. Deze werkorganisatie kent de functie van ‘bestuurder’, waarmee niet is bedoeld een formele bestuurder van de vereniging als bedoeld in de wet (artikel 2:45 Burgerlijk Wetboek, BW). Deze functionele aanduiding van bestuurder heeft derhalve betrekking op een werknemer van [gedaagde] . [eiser] is in deze zin als werknemer met de functie van bestuurder werkzaam voor [gedaagde] .
2.2.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1955, is namelijk op 1 april 1988 in dienst getreden van (een rechtsvoorganger van) [gedaagde] in de functie van vakbondsbestuurder (pakket [pakket 1] ). Per 1 april 2001 is [eiser] benoemd in de functie van regiobestuurder [..] .
Sinds 15 oktober 2009 vervult [eiser] de functie van bestuurder [sector 1] zoals genoemd onder 2.1. Hij is in ieder geval in 2018 belast met de taak van eerste onderhandelaar bij het overleg over de landelijke CAO [pakket 2] ( [..] , [..] en [..] ). Het dienstverband geldt voor onbepaalde tijd.
2.3.
[sector 1] is een van de sectoren van (de werkorganisatie) [gedaagde] en bestaat uit team [team 1] ( [pakket 2] en [..] [afkorting 1] ), team [team 2] ( [..] [.] [..] , [..] [afkorting 2] en [..] ) en team [team 3] ( [..] , [..] , [..] en [..] ). Oorspronkelijk werden vanuit de sector alle aspecten van de belangenbehartiging ondersteund.
Omstreeks 2011 is dit veranderd door de introductie van ‘
[naam afdeling] ’,een nieuwe manier van werken, waarbij leden op activistische wijze en planmatig worden geworven en met verschillende methodes campagne wordt gevoerd. Dit had tot gevolg dat voortaan een aparte (vanuit de vereniging [gedaagde] door het dagelijks bestuur en projectleider aangestuurde) afdeling [naam afdeling] verantwoordelijk werd voor de campagne [pakket 2] . [pakket 2] werd toen via twee kanalen aangestuurd: (wat betreft de campagne en de CAO-onderhandelingen) vanuit [naam afdeling] en (wat betreft het reguliere vakbondswerk) door de sector [sector 1] ( team [team 1] ). [eiser] , van wie op dat moment de heer [A] formeel teamleider was, is op dat moment feitelijk vanuit de sector naar [naam afdeling] gegaan. Zijn functioneel leidinggevende werd toen de projectleider [naam afdeling] .
2.4.
Tussen 2011 en 2016 was sprake van een moeizame samenwerking tussen de sector [sector 1] / team [team 1] en de afdeling [naam afdeling] . In 2016 is het besluit genomen [pakket 2] volledig over te hevelen naar de afdeling [naam afdeling] . De [afkorting 1] bleef in de sector. Bestuurders zijn gevraagd of zij wilden werken voor [pakket 2] of [afkorting 1] . Unaniem hebben zij gekozen voor [afkorting 1] , behalve [eiser] die feitelijk reeds voor de afdeling [naam afdeling] werkzaam was. Naast hem zijn voor [pakket 2] twee nieuwe bestuurders benoemd, [B] en [C] .
2.5.
Op 8 december 2017 heeft het ledenparlement [gedaagde] besloten dat de campagne [pakket 2] moest worden afgebouwd en dat [pakket 2] gefaseerd terug moest naar de sector [sector 1] . Per 1 januari 2019 moest de terugkeer zijn gerealiseerd. Het jaar 2018 was een transitiejaar, Het ledenparlement heeft aangeraden het aantal bestuurders [pakket 2] uit te breiden van drie naar acht en om [pakket 2] in ieder geval tot eind 2019 apart te blijven positioneren binnen team [team 1] .
2.6.
[D] (hierna te noemen: [D] ) is sinds februari 2018 teamleider [team 1] / [afkorting 1] en na de transitie per 1 januari 2019 ook voor [pakket 2] . Daarvoor was hij bestuurder binnen de sector [sector 1] , [afkorting 1] .
Op initiatief van [eiser] heeft op 25 juni 2018 een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [D] . Aanleiding was voor [eiser] de hoge werkdruk bij de bestuurders [pakket 2] en (met het oog op de toekomst) de nog openstaande vacatures. Het gesprek heeft een andere wending gekregen en is zowel door [D] als [eiser] als onprettig ervaren.
2.7.
In september 2018 heeft [D] een denktankgroep in het leven geroepen met betrekking tot de transitie van [pakket 2] (terug naar de sector). Ondanks advies van de andere bestuurders [pakket 2] om [eiser] te benoemen in deze denktankgroep heeft [D] gekozen voor [B] .
2.8.
Per e-mail van 15 oktober 2018 heeft [D] [eiser] uitgenodigd voor een vervolggesprek op het gesprek van 25 juni 2018, op 18 oktober 2018. [eiser] heeft op 18 oktober 2018 per e-mail laten weten dit niet raadzaam te vinden. Met e-mails van 19 en 22 oktober 2018 heeft [D] [eiser] opnieuw uitgenodigd, waarna [eiser] op 22 oktober 2018 zijn bezwaren heeft herhaald. Na de reactie van [D] per e-mail van 23 oktober 2018 waarbij hij heeft aangegeven dat het zonder geldige reden blijven weigeren van het gesprek niet kan en consequenties heeft, heeft [eiser] [D] verwezen naar zijn - op dat moment - leidinggevende [E] .
2.9.
Per e-mail van 5 december 2018 heeft de directeur [gedaagde] , [F] , laten weten dat de transitie [pakket 2] per 1 januari 2019 moest zijn afgerond:
“(…)
2. Als verkrijgende partij gaan Sectorhoofd [sector 1] en Teamleider [team 1] in december 2018 (en mogelijk januari 2019) in gesprek met alle collega’s die vanuit de afdeling [naam afdeling] betrokken zijn bij de [pakket 2] om te toetsen hoe er na de jaarwisseling een vruchtbare samenwerking kan ontstaan; (…)”
2.10.
Per e-mail van 6 december 2018 zijn de bestuurders [pakket 2] door sectorhoofd [sector 1] , [A] , uitgenodigd voor een gesprek op 20 december 2018 (met hem, [D] en een adviseur P&O). Door [A] is aan [eiser] geschreven:
“In opdracht van de directie gaan we op zeer korte termijn met jou in gesprek. Doel van dit gesprek is om te toetsen of sprake kan zijn van een vruchtbare samenwerking. (…)
Verder willen we benadrukken (zoals we in onze e-mail van 23 oktober 2018 reeds hebben gedaan) dat we jouw houding en opstelling inzake onze eerdere pogingen met elkaar in gesprek te gaan, bijzonder vreemd en betreurenswaardig vinden. (…) Gezien het recente besluit van de directie en bovengenoemde ontwikkelingen, willen we nogmaals en zeer nadrukkelijk laten weten dat het zonder dringende reden weigeren van dit gesprek gewoonweg niet kan en consequenties zal hebben.”
2.11.
Op 20 december 2018 hebben [D] en [A] (individuele) gesprekken gevoerd met de bestuurders [pakket 2] (waaronder [eiser] ). Aan [eiser] is te kennen gegeven dat er geen vertrouwen is in een succesvolle samenwerking met hem en dat er voor hem per 1 januari 2019 geen plek is in het nieuwe team [team 1] / [afkorting 1] en [pakket 2] . Desondanks is [eiser] zijn werkzaamheden nadien blijven uitoefenen.
2.12.
Per brief van 1 februari 2019 heeft [D] [eiser] formeel te kennen gegeven dat hij uit zijn functie is ontheven en hem verzocht zijn [pakket 2] -werkzaamheden per direct te stoppen:
“Wij willen een team waarin eensgezindheid bestaat over de werkwijze en de te bereiken doelen. Bovendien dient tussen de leden van dit team een werkomgeving te ontstaan waarbij op basis van onderling vertrouwen en in een veilige omgeving volledig op onze vakbondstaak geconcentreerd kan worden. Dit is gelet op de problemen in het verleden bij de [pakket 2] -campagne broodnodig. [gedaagde] kan en wil zich in deze sector geen misstappen meer veroorloven. Het gevoel binnen het team moet goed zijn, de ballast van het verleden moet bij iedereen overboord gegooid zijn.
Zonder jou ten aanzien van voornoemde punten nu een expliciet verwijt te maken, werd tijdens het gesprek als snel duidelijk dat er simpelweg geen vertrouwen is dat de samenwerking met jou vruchtbaar zal zijn. Het is om die reden dat jij geen pakket toebedeeld krijgt in team [team 1] . We verzoeken je daarom de [pakket 2] -werkzaamheden per direct te stoppen. Ik zal op korte termijn contact opnemen om een zorgvuldige overdracht van jouw werkzaamheden te bewerkstelligen. Laat duidelijk zijn dat over jouw functioneren als bestuurder geen enkele twijfel bestaat. Je bent een prima bestuurder. Alleen op het pakket [team 1] zien wij graag anderen. [gedaagde] zal uiteraard zorgen dat jij snel een ander pakket krijgt.”
2.13.
Op 26 december 2018 heeft [E] per WhatsApp bericht aan [F] zijn zorgen geuit omtrent onomkeerbare personele besluiten binnen [pakket 2] .
2.14.
Per brief van 5 februari 2019 heeft mr. [G] van [gedaagde] Personeel [D] en [A] laten weten dat er geen grond aanwezig is om [eiser] uit zijn functie te ontheffen en verzocht [eiser] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden als landelijk bestuurder [sector 1] , eerste onderhandelaar CAO [pakket 2] .
2.15.
Op 6 februari 2019 heeft [eiser] , ondanks het eerder die dag door [D] gegeven verbod, een CAO-overleg [pakket 2] bijgewoond. [eiser] heeft op deze bijeenkomst een toelichting gegeven over de ten aanzien van zijn persoon ontstane situatie. Voorafgaand aan de bijeenkomst en na afloop, per e-mail van 7 februari 2019, heeft hij het lid van het dagelijks bestuur van [gedaagde] , [J] per e-mail ingelicht over de gang van zaken.
2.16.
Per e-mail van 6 februari 2019 heeft [J] [F] gevraagd [eiser] in positie te houden. In een open brief van 6 februari 2019 aan de sectorraad, het sectorbestuur, de ledenparlement-fractie [sector 1] en de secretaris van de Branche AdviesRaad (BAR) [pakket 2] , heeft [A] laten weten dat [eiser] niet mee over gaat naar team [team 1] omdat het vertrouwen om tot een vruchtbare samenwerking te komen ontbreekt.
Bij brief van 8 februari 2019 aan onder meer [F] hebben de kaderleden [gedaagde] hun zorgen geuit omtrent de gang van zaken rond [eiser] .
2.17.
Op 11 februari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] enerzijds en [H] , directeur sectoren , en [I] , P&O adviseur [gedaagde] anderzijds. Mogelijkheden in bestuurderswerk in de regio en buiten de sector [sector 1] zijn besproken.
2.18.
Per brief van 14 februari 2019 heeft [H] gereageerd op de brief van [gedaagde] Personeel van 5 februari 2019:
“(…) Nu begrijp ik heel goed dat het teleurstellend is voor [voornaam van eiser] wanneer hem verteld wordt dat hij een ander pakket krijgt. Ik begrijp ook dat het niet leuk is om te horen wat de onderbouwing daarbij is. Wij willen helemaal geen discussie met [voornaam van eiser] over wat hij nu goed en wat hij slecht doet en waarom wij hem niet hebben gekozen in dit team. In een dergelijke discussie kom je al snel in negatieve sferen, en dat is nu juist niet de bedoeling. Het is nogmaals gezegd. [voornaam van eiser] is een prima bestuurder, maar wij zien hem nu echter liever op een andere plek.
[voornaam van eiser] wordt dus ook niet uit zijn functie gezet. Hij is en blijft bestuurder, alleen het pakket wisselt. Wij denken dat we met de nieuwe samenstelling van het team een frisse en goede start kunnen maken. Wij denken ook dat het voor de bestuurder, in het algemeen, verfrissend en uitdagend is zo nu en dan van pakket te wisselen. (…)”
2.19.
Per brief van 22 februari 2019 heeft [H] [eiser] een officiële waarschuwing gegeven voor het bijwonen van het CAO-overleg op 6 februari 2019, hem verboden het CAO-overleg op 25 februari 2019 bij te wonen en hem verzocht vóór 26 februari 2019 een pakketvoorkeur aan te geven.
2.20.
Per brief van 28 februari 2019 heeft mr. Hagenaars namens [eiser] bezwaar gemaakt tegen de waarschuwing, verzocht om intrekking daarvan en een kort geding tot wedertewerkstelling van [eiser] aangekondigd. [gedaagde] heeft de waarschuwing niet ingetrokken. Zij heeft twee nieuwe CAO-onderhandelaars benoemd, de betrokken (interne en externe) CAO-partijen geïnformeerd en [eiser] verzocht relevante informatie inzake de CAO [pakket 2] over te dragen.
2.21.
Het CAO-overleg van 6 maart 2019 heeft [eiser] niet bijgewoond. De volgende overleggen stonden gepland op 13 en 25 maart 2019.
2.22.
[gedaagde] heeft [eiser] een pakket in de sector [sector 2] of de sector [sector 3] aangeboden. Thans is het pakket [pakket 3] beschikbaar.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] verplicht hem binnen 24 uur na dit vonnis te herplaatsen in zijn functie van bestuurder [sector 1] , eerste onderhandelaar landelijke CAO [pakket 2] , op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag(deel) dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
[gedaagde] veroordeelt bij wijze van voorschot in de werkelijk door [eiser] gemaakte advocaatkosten ter hoogte van € 7.707,70, voor zover deze kosten niet alsnog door [gedaagde] Personeel worden vergoed, en in aanvulling daarop in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen 8 dagen na dit vonnis en bij gebreke van tijdige betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het aflopen van die termijn tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
[eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat hij zonder rechtsgrond en op onzorgvuldige wijze per direct uit zijn functie is ontheven.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer met als conclusie dat de kantonrechter de vorderingen van [eiser] afwijst en hem veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van dit vonnis tot de voldoening.
3.4.
Op wat partijen verder over en weer hebben aangevoerd wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering. Het betreft een vordering tot terugkeer in de oorspronkelijke werkzaamheden, waaronder deelname aan lopende CAO-onderhandelingen.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, het in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
Beoordeeld dient dus te worden of al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [gedaagde] [eiser] ten onrechte uit zijn oorspronkelijke werkzaamheden heeft ontheven en hem een nieuw pakket heeft aangeboden c.q. wil aanbieden.
Instructierecht werkgever
4.3.
[gedaagde] heeft in de eerste plaats gesteld dat zij op basis haar (reguliere) instructiebevoegdheid als werkgever heeft kunnen beslissen [eiser] , als bestuurder, op een ander pakket (buiten de sector [sector 1] ) te plaatsen. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
4.4.
Vaststaat dat de functie van ‘bestuurder’ een taakgerichte functie is. Blijkens de functieomschrijving (productie 11 van [gedaagde] ) is het doel van de functie:
“Het adequaat behartigen van de collectieve belangen van werknemers en leden binnen de toegewezen account op het gebied van arbeidsvoorwaarden, alsmede daaraan gerelateerde bedrijfseconomische, sociaaleconomische en maatschappelijke vraagstukken. Het actief werven, behouden, informeren en ontwikkelen van (kader)leden.”
De functie bestaat binnen de verschillende sectoren van [gedaagde] en beslaat binnen een sector een breed veld. De functie is ‘generiek’, dat wil zeggen dat deze op verschillende manieren wordt ingevuld, waarbij bij de sector [sector 1] (uitsluitend) regiowerkzaamheden aan de ene zijde en (uitsluitend) landelijke werkzaamheden aan de andere zijde de uitersten zijn.
4.5.
[eiser] is sinds 2009 werkzaam als bestuurder [sector 1] . Hij verricht landelijke taken, maar nam in ieder geval in 2018 (wegens onderbezetting) ook regiowerkzaamheden in Weert en Deventer waar.
In 2015 is [eiser] , na een plaatsingsproces, herplaatst in de functie ‘Bestuurder’, sector ‘ [sector 1] , Team [team 1] ’ (productie 8 van [gedaagde] ). Daarbij is het volgende aangegeven:
“U bent geplaatst in eenfunctie; de plaatsing in een sector is de huidige situatie, wat niet zal betekenen dat dit in de toekomst nooit zal wijzigen. Ten eerste zal het kunnen voorkomen dat er sectoren zijn die onder- danwel bovenbezetting hebben. In dat geval zal er op korte termijn nog een (bij voorkeur vrijwillige) wissel moeten plaatsvinden van de ene naar de andere sector. Ten tweede zullen we in de verder toekomst meer dan voorheen ook over grenzen van sectoren heen moeten kijken en flexibel moeten zijn als het nodig is. Bijvoorbeeld bij ziekte. (…)
Als er in de (nabije) toekomst een beroep op u zal worden gedaan om van pakket te wisselen, zal er natuurlijk in eerste instantie wel rekening worden gehouden met uw woonplaats en uw affiniteit met het werkpakket.”
4.6.
Vaststaat dat [eiser] ook na 2015 steeds werkzaam geweest in de sector [sector 1] , althans op het pakket [pakket 2] . Er is geen verzoek gedaan om van pakket te wisselen, los van de overgang naar [naam afdeling] . Dat het gebruikelijk is voor bestuurders om (ter verfrissing, zoals genoemd in de brief van [H] van 14 februari 2019) regelmatig van sector te wisselen is voorshands niet, althans onvoldoende, gesteld of gebleken. Dit is, zonder (ontbrekende) toelichting,ook moeilijk te rijmen met de blijkens de functiebeschrijving vereiste kennis (productie 11 van [gedaagde] ), namelijk:
“Kennis van de bedrijfsgroep, de sector, de regio of het concern waarbinnen vakbondswerkzaamheden worden verricht (marktpositie, investeringen, arbeidscultuur).”
Het functioneren van [eiser] als bestuurder [pakket 2] en zijn kennis van deze branche staan ook niet ter discussie. Dit volgt niet alleen uit de brieven van [gedaagde] van 1 februari 2019 ( [D] ) en van 14 februari 2019 ( [H] ), maar ook uit de e-mails van medebestuurder [C] van 26 september 2018 en 4 oktober 2018 (onderschreven door [B] ; productie 3 van [eiser] ), het WhatsApp bericht van leidinggevende [E] van omstreeks december 2018 (productie 10 van [eiser] ) en de brief van de (kader)leden van 8 februari 2019
(‘Daarbij is [voornaam van eiser] ons inziens als hoofdonderhandelaar ook het collectieve geheugen van de [pakket 2] . Zijn kennis over de sector gaat enorm ver’; productie 15 van [eiser] ).
4.7.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kan de beslissing van [gedaagde] om [eiser] niet langer in de sector [sector 1] ( [pakket 2] ) te laten opereren voorshands dan ook niet worden gezien als onderdeel van het (regulier) instructierecht van de werkgever. Het gaat hier immers naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet om een nadere invulling van de functie, of van toepassing van een bestaand rouleersysteem, maar om het opdragen van geheel andere taken waarbij zijn specifieke kennis van de branche niet langer relevant is.
Goed werkgeverschap en gebrek aan vertrouwen
4.8.
[gedaagde] heeft in de tweede plaats gesteld dat zij als (goed) werkgever vanwege het ontstane gebrek aan vertrouwen bij de terugkeer van [pakket 2] naar de sector [sector 1] , team [team 1] , tot haar beslissing heeft kunnen komen. In dat kader wordt het volgende overwogen.
4.9.
Uitgangspunt bij de terugkeer van [pakket 2] naar de sector [sector 1] , team [team 1] , was dat de bestuurders [pakket 2] mee zouden overgaan. Het tegendeel is voorshands niet gebleken en volgt in ieder geval niet uit de e-mail van [F] van 5 december 2018. De door hem genoemde gesprekken die met de medewerkers van [naam afdeling] zullen worden gevoerd hebben immers ten doel te onderzoeken
‘hoe er een vruchtbare samenwerking kan ontstaan’. Terecht werpt [eiser] op dat de vraag ‘
of’een vruchtbare samenwerking kan worden bereikt helemaal niet is gesteld.
4.10.
Het handelen van [eiser] veroorzaakte echter een gebrek aan vertrouwen en noodzaakte [gedaagde] tot ingrijpen, aldus [gedaagde] .
4.11.
Ten eerste ondergroef [eiser] volgens [gedaagde] zowel de positie van sectorhoofd [A] als die van teamleider [D] . [gedaagde] heeft in dit verband verwezen naar een brief van de BAR [pakket 2] in het najaar van 2018 aan het dagelijks bestuur van [gedaagde] (productie 4 van [gedaagde] ). In deze brief wordt geëist dat [eiser] aanblijft als bestuurder [pakket 2] en is verzet tegen de gang van zaken bij de transitie. Dit verzet is volgens [gedaagde] door [eiser] georkestreerd. Dit argument treft echter geen doel nu het verweten gedrag van [eiser] niet blijkt uit de betreffende brief, [eiser] zijn betrokkenheid heeft ontkend en de stelling van [gedaagde] niet nader is onderbouwd.
4.12.
Ten tweede accepteerde [eiser] volgens [gedaagde] het gezag van [D] niet en was hij niet oprecht in zijn beweegredenen. Zij heeft in dit kader gewezen op het gesprek tussen [eiser] en [D] op 25 juni 2018 en de weigering van [eiser] om in oktober 2018 om aan dit gesprek (met [D] en [A] ) een vervolg te geven.
4.13.
Het gesprek op 25 juni 2018 vond plaats op initiatief van [eiser] vanwege de door hem ervaren werkdruk en eindigde met een discussie over de opstelling van [eiser] jegens team [team 1] in het verleden. Volgens [D] sloot [eiser] in de periode dat ook team [team 1] (nog) actief was binnen de campagne [pakket 2] (tussen 2011 en 2016) ten onrechte niet aan bij de teamoverleggen, waardoor belangrijke informatie met betrekking tot de CAO [pakket 2] niet met team [team 1] werd gedeeld. [D] , die destijds bestuurder [sector 1] / [afkorting 1] was, wilde een herhaling hiervan in de toekomst, na de (volledige) terugkeer van [pakket 2] naar team [team 1] , voorkomen. [eiser] herkende zich niet in het door [D] geschetste beeld en gaf daarvoor verschillende redenen, te weten dat hij niet was uitgenodigd voor deze overleggen, dat hij landelijk (voor [naam afdeling] ) werkzaam was en team [team 1] in de regio en dat team [team 1] alleen actief was in de [afkorting 1] (productie 1 van [gedaagde] ). Ter zitting heeft [D] verklaard dat die antwoorden feitelijk onjuist waren en dat zijn vertrouwen in de toekomst hierdoor een stevige knauw kreeg. [eiser] heeft een geheel andere beleving van het gesprek. Volgens hem heeft [D] de vraag over de werkdruk meteen terzijde gelegd omdat hij nog geen leidinggevende was en is hem vervolgens allerlei verwijten gaan maken waarbij [D] uiteindelijk zijn twijfel heeft uitgesproken of [eiser] nog wel deel kon uitmaken van het toekomstige team [team 1] .
4.14.
Deze discussie tussen [eiser] en [D] betreft de periode tussen 2011 en 2016. Vaststaat dat in deze periode, vanwege de (dubbele) aansturing van [pakket 2] door zowel de sector [sector 1] , team [team 1] , als door [naam afdeling] , de interne samenwerking in het algemeen moeizaam verliep. In 2016 is hieraan een einde gemaakte (door volledige overgang van [pakket 2] naar [naam afdeling] ). Dat in deze periode door [eiser] fouten zijn gemaakt valt thans niet vast te stellen. Niet alleen heeft [eiser] ter zitting verklaard dat iemand anders destijds verantwoordelijk was voor de informatieverstrekking aan de sector, maar ook is niet gesteld of gebleken dat [eiser] toen op zijn functioneren is aangesproken. Ook komt dit niet overeen met het door [gedaagde] erkende beeld dat [eiser] als bestuurder uitstekend functioneerde. Achteraf is uitsluitend vast te stellen dat met betrekking tot die periode sprake was van een verschillende taakopvatting door [eiser] en [D] , terwijl [D] in die periode niet leidinggevende was van [eiser] . Dat [eiser] in een gesprek hierover weigerde het gezag van [D] te accepteren en een vertrouwensbreuk bij [D] veroorzaakte kan daaruit niet worden afgeleid.
Ter zitting heeft [D] nader toegelicht dat ook heeft bijgedragen aan de vertrouwensbreuk dat de antwoorden van [eiser] in het gesprek van juni 2018 in strijd met de waarheid waren. Het is in dit geding niet door [gedaagde] belicht hoe een dergelijke ernstige constatering onbesproken kon blijven. Kennelijk is [eiser] daar niet op aangesproken maar zijn wel conclusies getrokken: er was al meteen sprake van een (niet uitgesproken) vertrouwensbreuk bij [D] . Op geen moment is daar - althans dat is in dit geding niet aangevoerd - op terug gekomen, ook niet bij de uitnodiging voor een vervolggesprek. Ook de meerbesproken e-mail van de directeur van de werkorganisatie [gedaagde] , [F] , van 5 december 2018 geeft geen grond om aan te nemen dat er al sprake is van een te herstellen vertrouwensbreuk. De weigering van [eiser] het gesprek met [D] van juni 2018 in oktober 2018 voort te zetten is evenmin voldoende voor de conclusie dat de samenwerking onherstelbaar is verstoord. [eiser] heeft zijn redenen daarvoor in zijn e-mail van 18 oktober 2018 aan [D] duidelijk aangegeven. Desondanks zijn [D] en [A] blijven aandringen op een gesprek, terwijl [eiser] nog niet onder hun gezag viel en het eigenlijke probleem - namelijk de ervaren vertrouwensbreuk en de noodzaak daaraan te werken als men in de toekomst nog wil samenwerken - helemaal niet is benoemd. [eiser] heeft hen verwezen naar zijn leidinggevende op dat moment, [E] . Niet gesteld of gebleken is dat [D] en [A] met hem contact hebben opgenomen. Totdat zij op 6 december 2018 [eiser] hebben uitgenodigd voor het gesprek op 20 december 2018 (naar aanleiding van de e-mail van [F] van 5 december 2018) hebben zij noch [eiser] in dit kader actie ondernomen.
4.15.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is het met de huidige informatie overduidelijk dat [D] en [A] , maar ook [eiser] zelf, onvoldoende adequaat met de situatie om gingen en dat zij op dat moment niet in staat waren elkaar te bereiken. [gedaagde] had in deze omstandigheden als (goed) werkgever niet reeds aanleiding mogen zien om op 20 december 2018 het vertrouwen in de toekomstige samenwerking met [eiser] binnen de sector [sector 1] op te zeggen (en hem een ander, nog te bepalen pakket aan te bieden). Opmerkelijk is ook dat andere leidinggevenden zoals [E] (blijkens zijn WhatsApp bericht aan [F] op 26 december 2018 (productie 10 van [eiser] ) en [J] (blijkens zijn e-mail aan [F] van 6 februari 2019) hier kennelijk niet achter stonden. [gedaagde] , althans [D] en [A] , heeft niet op een reële manier onderzocht ‘hoe’ in de toekomst vruchtbare samenwerking met [eiser] binnen de sector [sector 1] , team [team 1] , kon worden gerealiseerd. [gedaagde] heeft niet de indruk kunnen wegnemen dat [D] in feite reeds in september 2018 zijn conclusies had getrokken door [eiser] niet uit te nodigen voor de denktankgroep, ondanks dat hij door de andere bestuurders [pakket 2] als meest geschikte kandidaat naar voren was geschoven. Ook is onduidelijk gebleven in hoeverre de tot op het laatst moeizame verhouding tussen [naam afdeling] en de sector [sector 1] de meningsvorming over [eiser] kan hebben gekleurd. Dat [gedaagde] voor die mogelijkheid open heeft gestaan, is gesteld noch gebleken.
Het (overigens op zichzelf niet goed te keuren) handelen van [eiser] na 20 december 2018 (het voortzetten van de werkzaamheden) en vooral na de brief van 1 februari 2019 (het deelnemen aan het CAO-overleg op 6 februari 2019 ondanks uitdrukkelijk verbod daartoe van [D] ) doet aan het voorgaande niet af. Het vertrouwen was immers daarvoor al opgezegd.
4.16.
De kantonrechter zal [gedaagde] opdragen haar beslissing, om [eiser] als bestuurder [sector 1] , team [team 1] / [pakket 2] uit zijn pakket te ontheffen, ongedaan te maken. Dit leidt er echter niet toe dat [eiser] meteen zijn werkzaamheden in deze functie kan hervatten. Gelet op zijn positie, waarbij hij in het CAO-overleg als vertegenwoordiger van [gedaagde] optreedt, en hetgeen tussen partijen is gebeurd, zal eerst gewerkt moeten worden aan herstel van de onderlinge verhoudingen. [gedaagde] zal dan ook worden opgedragen hiermee op reële wijze - zo nodig met deskundige bijstand - aan de slag te gaan en een vorm te vinden voor de samenwerking in de toekomst met [eiser] binnen de sector [sector 1] , team [team 1] / [pakket 2] . In de tussentijds is het [gedaagde] niet toegestaan een andere bestuurder in de functie van [eiser] te benoemen. Het spreekt voor zich dat bij dit oordeel het uitgangspunt is dat [eiser] bereid is aan dit herstel mee te werken en die bereidheid ook in de praktijk toont. De voorziening wordt vooralsnog voor de termijn van zes maanden gegeven, omdat partijen in die periode geacht moeten worden duidelijkheid over en weer te verkrijgen.
Advocaat- en proceskosten
4.17.
De vordering van [eiser] tot veroordeling van [gedaagde] in de door hem werkelijk gemaakte advocaatkosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen van [gedaagde] door oneigenlijke beïnvloeding van zijn destijds (uit hoofde van zijn lidmaatschap van [gedaagde] Personeel kosteloos ter beschikking gestelde) gemachtigde van [gedaagde] Personeel , waardoor hij zich genoodzaakt heeft gezien een gemachtigde buiten [gedaagde] Personeel te zoeken en de kosten daarvan zelf te dragen.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van oneigenlijke beïnvloeding of dat [gedaagde] Personeel door toedoen van [gedaagde] niet adequate rechtsbijstand heeft verleend. Volgens [eiser] heeft [D] in vertrouwen aan mr. [K] van [gedaagde] Personeel meegedeeld dat als [eiser] zou meewerken hij zou mogen kiezen in welke sector hij (buiten [sector 1] ) zou gaan werken en mr. [K] verzocht dit niet te delen met [eiser] . Uit de stelling van [eiser] op dit punt volgt echter reeds dat mr. [K] niet haar mond heeft gehouden en het belang van [eiser] niet uit het oog is verloren. Ook heeft [gedaagde] met de vraag van de Adviseur Arbeidsvoorwaarden aan [gedaagde] Personeel of [eiser] niet geïnteresseerd was in een beëindigingsregeling, niet de grenzen van de redelijkheid overschreden. In het licht van de situatie waarin partijen zich bevonden was deze vraag niet onbegrijpelijk.
4.18.
[gedaagde] zal wel als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de (forfaitair vastgestelde) proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht € 81,00
- salaris gemachtigde €
720,00
Totaal € 900,01
Nu de vordering van [eiser] met betrekking tot de door hem zelf betaalde advocaatkosten zal worden afgewezen, blijft het voor dit deel van de vordering berekende griffierecht voor zijn eigen rekening.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
verbiedt [gedaagde] voor de periode van zes maanden na de datum van dit vonnis een ander op de positie van [eiser] als bestuurder binnen de sector [sector 1] , team [team 1] / [pakket 2] te benoemen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per (gedeelte van een) dag met een maximum van € 20.000,-- aan te verbeuren dwangsommen in totaal;
5.2.
gebiedt [gedaagde] zo spoedig mogelijk in overleg te treden met [eiser] en op reële wijze te onderzoeken op welke wijze met hem als bestuurder in de sector [sector 1] , team [team 1] / [pakket 2] , in de toekomst kan worden samengewerkt;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 900,01, waarin begrepen € 720,-- aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan deze proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.