ECLI:NL:RBMNE:2019:1848

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
7163326 AC EXPL 18-2690
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opschorting betalingsverplichting in het kader van een overeenkomst voor content marketingactiviteiten

In deze zaak vordert [eiseres] BV, vertegenwoordigd door mr. J.A. Oudendijk, betaling van openstaande facturen van [gedaagde sub 1] BV, [gedaagde sub 2] BV, [gedaagde sub 3] BV, [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5]. De vordering betreft een bedrag van € 7.670,18, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De partijen hebben op 13 september 2016 een overeenkomst gesloten voor content marketingactiviteiten, waarbij [eiseres] zich verplichtte om bepaalde werkzaamheden uit te voeren voor [gedaagde sub 1]. De overeenkomst had een looptijd van drie maanden, maar na onderling overleg is deze aangepast naar een looptijd van zes maanden, waarbij de werkzaamheden en vergoeding zijn gehalveerd. [eiseres] heeft echter niet voldaan aan de afgesproken werkzaamheden, wat door [gedaagde sub 1] is betwist. Tijdens de zitting heeft [eiseres] verklaard dat zij betaling vordert voor drie openstaande facturen over februari, maart en april 2017. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] in verzuim is geraakt, omdat zij haar verplichtingen niet is nagekomen. Hierdoor kan [gedaagde sub 1] zich beroepen op opschorting van de betalingsverplichting. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7163326 AC EXPL 18-2690 BB/40236
Vonnis van 1 mei 2019
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.A. Oudendijk,
tegen:

1.de besloten vennootschap [gedaagde sub 1] BV,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. V.H.B. Kruit,

2.de besloten vennootschap [gedaagde sub 2] BV,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. V.H.B. Kruit,

3.de besloten vennootschap [gedaagde sub 3] BV,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partij,

4.[gedaagde sub 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 4] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. V.H.B. Kruit,

5.[gedaagde sub 5] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 5] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van [eiseres] ;
  • de conclusie van antwoord van 17 oktober 2018 met producties van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] ;
  • de conclusie van antwoord van 26 september 2018 met productie van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 5] ; en
  • het tussenvonnis van 21 november 2018.
1.2.
Op 29 maart 2019 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden waarbij partijen zijn verschenen, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 4] is, via zijn vennootschap [gedaagde sub 2] , middellijk bestuurder van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 5] was tot 30 augustus 2018, via haar vennootschap [gedaagde sub 3] , middellijk bestuurder van [gedaagde sub 1] , samen met [gedaagde sub 4] .
2.2.
[eiseres] en [gedaagde sub 1] hebben op 13 september 2016 een overeenkomst gesloten op basis waarvan [eiseres] zogeheten content marketingactiviteiten voor [gedaagde sub 1] zou gaan uitvoeren. De ingangsdatum van de overeenkomst was 1 oktober 2016 en de overeenkomst had een looptijd van drie maanden. Partijen zijn in de overeenkomst een
fixed feeovereengekomen van € 3.300,- per maand, exclusief BTW. In de overeenkomst staat verder:
Introductie
[gedaagde sub 1] wil zijn naamsbekendheid vergroten en het juiste imago en kennisniveau etaleren door de inzet van strategische pr- en content marketingactiviteiten. In opdracht voor [gedaagde sub 1] zal [eiseres] pr- en content marketingactiviteiten uitvoeren.
Activiteiten

1 persbericht per maand

1 persinterview per 3 maanden

Mediarelaties

2 [.] blogs per maand (eigen of extern domein)

2 [..] blogs per maand (redigeren + eigen domein)

[eiseres] social media-distributie

Maandrapportage in [...]
(…)”
2.3.
Na het sluiten van deze overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat [eiseres] de helft van de betreffende werkzaamheden zou gaan uitvoeren, tegen de helft van de oorspronkelijke
fixed fee, namelijk € 1.650,- per maand exclusief BTW.
2.4.
[eiseres] heeft voor de maanden oktober 2016 tot en met januari 2017 vier facturen gestuurd met een factuurbedrag van € 1.996,50, inclusief BTW. Deze facturen zijn door [gedaagde sub 1] voldaan. Tevens heeft [eiseres] op 23 februari 2017 een factuur gestuurd ter hoogte van € 1.633,50 voor aanvullende werkzaamheden. Ook deze factuur is door [gedaagde sub 1] voldaan.
2.5.
Op 4 april 2017 stuurde de heer [A] van [eiseres] (hierna: [A] ) aan [gedaagde sub 4] een e-mail met daarin:
“Ps; onze facturen staan nog open sinds januari.”
2.6.
Op 5 april 2017 antwoordde [gedaagde sub 4] per e-mail aan [A] :
“Hi [voornaam van A] , ik zou graag eerst een schriftelijke rapportage willen, dank! En ik wil ook graag zien waarvoor ik betaal, vandaar mijn wens een rapportage te ontvangen.”
2.7.
Op 26 april 2017 heeft [A] naar [gedaagde sub 4] per e-mail een overzicht gestuurd van uitgevoerde werkzaamheden en actiepunten.
2.8.
Met betrekking tot de activiteiten zoals die zijn opgenomen in de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] , heeft [eiseres] in een periode van zes maanden de volgende werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] uitgevoerd:
  • 2 persberichten
  • 3 [.] blogs
  • 3 [..] blogs geredigeerd
  • 1 rapportage
2.9.
Op 17 mei 2017 stuurde [gedaagde sub 4] een e-mail aan [A] met daarin:
“In december, januari, maart en april hebben geen activiteiten plaatsgevonden voor [gedaagde sub 1] , daar gaan we dus ook niet voor betalen [voornaam van A] .”
2.10.
Bij brief van 7 juni 2017 heeft mr. J.A. Oudendijk (gemachtigde van [eiseres] ) [gedaagde sub 1] gesommeerd om binnen zeven dagen na dagtekening van de brief vijf facturen te voldoen, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.11.
Op 9 augustus 2018 heeft [eiseres] , na verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, conservatoir beslag laten leggen op de Berging-Stalling (garage-schuur) van [gedaagde sub 4] aan de [adres] in [woonplaats] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 7.670,18, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 25 juli 2018 tot de voldoening, en met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten, waaronder de nakosten, en de kosten van het conservatoire beslag.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering op [gedaagde sub 1] stelt [eiseres] dat [gedaagde sub 1] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen op grond van de tussen hen gesloten overeenkomst.
3.3.
Ter onderbouwing van de vordering op [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] stelt [eiseres] dat zij persoonlijk aansprakelijk zijn als (middellijk) bestuurders van [gedaagde sub 1] , omdat hen het ernstige verwijt kan worden gemaakt dat [gedaagde sub 1] haar openstaande schulden aan [eiseres] niet voldoet.
3.4.
Gedaagden hebben verweer gevoerd tegen de vorderingen met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] (hierna ook: [gedaagde sub 1] c.s.) vorderen veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en de kosten van eventuele executie.

4.De beoordeling

Vordering op [gedaagde sub 1]

4.1.
Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat zij van [gedaagde sub 1] betaling vordert van drie openstaande facturen over de maanden februari, maart en april 2017. [eiseres] stelt dat partijen bij de wijziging van de overeenkomst niet een duidelijke termijn hebben afgesproken en dat de overeenkomst na een looptijd van zeven maanden, op 30 april 2017, met wederzijds goedvinden is geëindigd. Volgens [eiseres] staat op de betreffende facturen een betalingstermijn (vervaldatum) van vijftien dagen, en is [gedaagde sub 1] na het verstrijken van die afzonderlijke termijnen in verzuim geraakt in de nakoming van haar betalingsverplichting van de facturen.
4.2.
[eiseres] heeft ter zitting erkend dat partijen zijn overeengekomen dat zij maandelijks de helft van de werkzaamheden zou uitvoeren zoals deze zijn opgenomen in de schriftelijke overeenkomst van 13 september 2016 onder het kopje ‘Activiteiten’. Het was volgens [eiseres] echter wel mogelijk dat de werkzaamheden in onderling overleg zouden worden aangepast. [eiseres] stelt dat zij ook andere (aanvullende) werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] heeft uitgevoerd.
4.3.
[gedaagde sub 1] betwist dat partijen geen duidelijke looptijd zijn overeenkomen. Zij stelt dat de overeenkomst, in plaats van de oorspronkelijk afgesproken drie maanden, in zes maanden zou worden uitgevoerd. De maandelijks uit te voeren werkzaamheden en de te betalen vergoeding werden gehalveerd, maar doordat de looptijd werd verdubbeld, bleven de totaal uit te voeren werkzaamheden en contractwaarde gelijk. De overeenkomst had dus een looptijd van zes maanden en zou op 31 maart 2017 van rechtswege zou eindigen, zodat de factuur over april 2017 zonder rechtsgrond is verstuurd. Met betrekking tot de facturen over februari en maart 2017 stelt zij dat [eiseres] haar eigen verplichting tot het uitvoeren van de overeengekomen werkzaamheden niet is nagekomen. [eiseres] had in zes maanden tijd drie persberichten, één persinterview, zes [.] blogs, zes [..] blogs (redigeren) en zes maandrapportages moeten maken. [eiseres] heeft echter één persbericht, één persinterview, drie [.] blogs, drie [..] blogs en vijf rapportages te weinig gerealiseerd.
4.4.
[gedaagde sub 1] betwist dat zij met [eiseres] aanvullende afspraken heeft gemaakt over het wijzigen van de overeengekomen werkzaamheden. De aanvullende werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht, zijn apart gefactureerd en betaald (zie 2.4). [gedaagde sub 1] doet een beroep op opschorting van haar betalingsverplichting op grond van artikel 6:262 Burgerlijk Wetboek (BW).
4.5.
De kantonrechter overweegt het volgende. Partijen hebben een wederkerige overeenkomst gesloten, waarbij zij over en weer verplichtingen zijn aangegaan. [eiseres] tot het uitvoeren van werkzaamheden en [gedaagde sub 1] tot het betalen van een vergoeding. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag wat de looptijd van de overeenkomst bedroeg. Omdat [eiseres] betaling van de facturen vordert, rust op haar de stelplicht en bewijslast van de stelling dat de overeenkomst is aangegaan voor zeven maanden, in plaats van zes. [eiseres] heeft haar stelling echter niet onderbouwd, terwijl [gedaagde sub 1] de stelling gemotiveerd heeft betwist (zie 4.3). Hierdoor moet worden vastgesteld dat de overeenkomst een looptijd had van zes maanden tot 31 maart 2017.
4.6.
De volgende vraag die moet worden beantwoord, is welke partij in verzuim is geraakt met betrekking tot de nakoming van haar verplichtingen. [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] in verzuim is geraakt na het verstrijken van de betalingstermijnen uit haar facturen. Die termijnen zouden moeten worden gezien als een fatale termijn. Echter, een bepaalde termijn, zoals bedoeld in artikel 6:83 sub a BW, moet tussen partijen zijn overeengekomen. Wanneer een schuldeiser eenzijdig een betalingstermijn oplegt die niet vooraf tussen partijen is overeengekomen, is geen sprake van een zogenoemde fatale termijn (vgl. HR 4 oktober 2002,
NJ2003/257). Het verstrijken van de betalingstermijn maakt daarom nog niet dat de schuldenaar in verzuim is geraakt. [eiseres] heeft niet gesteld dat de betalingstermijn is overeenkomen. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] door het verstrijken van die termijn niet in verzuim is geraakt.
4.7.
[gedaagde sub 1] verweert zich tegen de vordering tot nakoming van de betalingsverplichting over de maanden februari en maart 2017, door die betalingsverplichting op te schorten. [gedaagde sub 1] heeft gesteld dat [eiseres] te weinig van de afgesproken werkzaamheden heeft uitgevoerd (zie 4.3), en dit is door [eiseres] onvoldoende betwist. [eiseres] heeft nog wel verklaard dat werkzaamheden in onderling overleg konden worden aangepast, maar niet gesteld of gebleken is dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. De kantonrechter stelt daarom vast dat [eiseres] haar opeisbare verplichtingen niet is nagekomen en [gedaagde sub 1] zich mag verweren met haar opschortingsrecht. [eiseres] is op grond van artikel 6:59 BW in verzuim geraakt, en kan daardoor geen nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde sub 1] vorderen.
4.8.
Toen [eiseres] [gedaagde sub 1] voor het eerst op 7 juni 2017 in gebreke stelde (zie 2.10) was zij zelf op grond van de artikelen 6:262 BW en 6:59 BW al in verzuim, en kon [gedaagde sub 1] niet meer in verzuim raken. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
4.9.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat de hantering van [gedaagde sub 1] van haar opschortingsrecht met betrekking tot de facturen over februari en maart 2017 op zichzelf niet maakt dat de verplichting tot het betalen van de facturen is vervallen. Door het enkele beroep op het opschortingsrecht zijn de verplichtingen die partijen tegenover elkaar hebben niet teniet gegaan.
Vordering op [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5]
4.10.
Nu is vastgesteld dat [gedaagde sub 1] de vordering van [eiseres] rechtsgeldig kan afweren met een beroep op opschorting, en de vordering van [eiseres] tot betaling van de facturen daarom zal worden afgewezen, komt de kantonrechter tot het oordeel dat alleen al daarom geen grond bestaat voor toewijzing van de vordering op de bestuurders van [gedaagde sub 1] . Deze vordering zal daarom ook worden afgewezen. Dit geldt tevens voor de vordering tot betaling van de kosten van het conservatoire beslag.
Conclusie
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
4.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiseres] in de proceskosten veroordeeld aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden gezamenlijk begroot op € 600,- aan salaris gemachtigde, namelijk 2 punten x liquidatietarief € 300,-, nu de gemachtigde zich voor de drie als [gedaagde sub 1] c.s. genoemde gedaagden heeft gesteld en opgetreden.
De nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld.
De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,- aan salaris gemachtigde te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde sub 1] c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,-, en te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2019.