Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- [schuldenaar] , voornoemd;
- de heer mr. A.W. van Luipen, de advocaat van [schuldenaar] ;
- mevrouw mr. M.C.C. Ording, de bewindvoerder.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 mei 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar, geboren in 1959. De bewindvoerder had verzocht om beëindiging van de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 350 lid 3 sub f van de Faillissementswet, omdat de schuldenaar was veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar tijdens de toelatingszitting op 2 november 2016 niet heeft gemeld dat hij strafrechtelijk was veroordeeld, wat een weigeringsgrond had kunnen zijn voor de schuldsanering. De rechtbank oordeelt dat de schuldenaar, ondanks zijn veroordeling, niet te goeder trouw onbetaald heeft gelaten en dat de omstandigheden rondom zijn schulden niet voldoende zwaarwegend zijn om het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling te honoreren. De rechtbank wijst het verzoek af en benadrukt dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf tijdens de schuldsaneringsregeling kan leiden tot een verlenging van deze regeling. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P.J. Neijt.