ECLI:NL:RBMNE:2019:2010

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
7543833
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet na grove belediging van werkgever in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, de besloten vennootschap [verweerster] B.V. Het geschil ontstond na het ontslag op staande voet van [verzoekster] op 7 februari 2019, nadat zij haar werkgever en diens dochter op grove wijze had beledigd in een e-mail. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de beledigingen als een dringende reden werden aangemerkt. De rechter oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van [verzoekster] niet in de weg stonden aan de rechtsgeldigheid van het ontslag, ondanks de emotionele context waarin de beledigingen waren gedaan. De kantonrechter heeft het verzoek van [verzoekster] tot vernietiging van het ontslag afgewezen en haar veroordeld in de proceskosten. Tevens werd [verweerster] in het tegenverzoek toegewezen in de gefixeerde schadevergoeding van € 2.664,15, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7543833 UE VERZ 19-59 LvdH/1470
Beschikking van 26 april 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. W.A.A. van Kuijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met daarbij gevoegd de producties 1 tot en met 18, ontvangen door de griffie op 19 februari 2019;
- het verweerschrift tevens houdende een zelfstandig verzoek en een voorwaardelijk tegenverzoek met daarbij gevoegd de producties 1 tot en met 20, door de griffie ontvangen op 11 maart 2019;
- een gewijzigd verzoekschrift, met daarbij gevoegd de producties 19 en 20, door de griffie ontvangen op 17 maart 2019.
1.2.
Op de mondelinge behandeling van 19 maart 2019 is [verzoekster] verschenen, bijgestaan door een tolk in de Russische taal en haar gemachtigde. Namens [verweerster] zijn de heer [A] , eigenaar van [verweerster] , en mevrouw [B] , leidinggevende tandarts bij [verweerster] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van [verweerster] . Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. Partijen hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1983, is per 16 april 2018 in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van hygiëne/sterilisatie/omloop en schoonmaak tandartsassistente voor onbepaalde tijd voor 28 uur per week tegen een salaris van € 1.438,97 bruto per maand.
2.2.
[verzoekster] verblijft in Nederland op basis van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
2.3.
[A] , directeur van [verweerster] , verhuurt kamers in woonpanden. Toen [A] hoorde dat [verzoekster] de woning van haar ex-partner had verlaten vanwege huiselijk geweld, heeft hij aan [verzoekster] een kamer aangeboden in één van zijn panden. Partijen hebben hiervoor een huurovereenkomst gesloten, ingaande op 1 juli 2018.
2.4.
Op 31 oktober 2018 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld.
2.5.
Op 18 november 2018 heeft [verzoekster] een e-mail ontvangen van [verweerster] waarin aan haar wordt bericht dat de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht per
1 november 2018 werd opgezegd (hierna: het eerste ontslag). Het salaris over de maand november 2018 werd door [verweerster] niet uitbetaald.
2.6.
Na enige discussie heeft [verweerster] eind december 2018 het salaris over de maand november betaald.
2.7.
[verweerster] heeft eind januari 2019 het eerste ontslag ingetrokken.
2.8.
In februari 2019 wordt er tussen [C] , partner van [A] , en [verzoekster] per mail gecorrespondeerd over gebreken in de door [verzoekster] gehuurde kamer die verholpen moeten worden.
2.9.
Op 5 februari 2019 ontvangt [verzoekster] een e-mail van [C] , waarin onder meer het volgende staat:
“…
Ik krijg wederom klachten dat er drugs door jou gebruikt worden en dit door het hele huis te ruiken is. Het is verboden om drugs te gebruiken in het huis dit staat uitdrukkelijk in het huishoudelijk regelement vermeld wat je ontvangen hebt. Uberhaupt roken is niet toegestaan.
Ik wil je erop wijzen dat dit de laatste waarschuwing is en wij anders andere stappen moeten ondernemen.
Verder loop je met de huur nu 3 maanden achter ik verzoek je dan ook de achterstallige huur per omgaande te voldoen.
…”
2.10.
In reactie hierop stuurt [verzoekster] op 6 februari 2019 een e-mail aan [C] , waarin onder meer het volgende staat, voor zover van belang:
“…
I hear complaints for more thans ix months that you do not want to repair anything for 7 years, but only want money for housing. That you have a husband pedafil, so we can’t walk in the house in underwear … he comes in without warning at any time, and a daughter whore, who appeared in this house only, that would have seks and the whole house could not sleep.
…”
2.11.
Bij brief van 7 februari 2019 heeft [verweerster] [verzoekster] op staande voet ontslagen om reden dat zij [A] een pedofiel heeft genoemd en zijn dochter een hoer.

3.Het geschil

in het verzoek:
3.1.
[verzoekster] verzoekt – na wijziging – de kantonrechter bij beschikking, voor zover
mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. vernietiging van het ontslag op staande voet;
II. [verweerster] te verplichten [verzoekster] weer toe te laten tot haar werkzaamheden alsmede tot
starten van een re-integratietraject bij ziekte, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst
tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. [verweerster] te veroordelen tot betaling van het salaris van [verzoekster] vanaf 7 februari 2019
tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te
vermeerderen met de wettelijke verhoging;
IV. [verweerster] te veroordelen tot afgifte van loonstroken over de maanden januari, februari en
maart 2019 en een correcte jaaropgave over 2018, op straffe van verbeurte van een
dwangsom;
subsidiair:
V. [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 25.000,-;
primair en subsidiair:
VI. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan haar verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat zij ten onrechte op staande voet is ontslagen, nu een subjectieve dringende reden ontbreekt.
3.3.
[verweerster] voert gemotiveerd verweer.
in de tegenverzoeken:
3.4.
[verweerster] verzoekt de kantonrechter om zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [verzoekster] te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van € 2.664,15 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2019 tot de dag der voldoening;
- voorwaardelijk, voor het geval zou worden geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst niet door het ontslag op staande voet op 7 februari 2019 is geëindigd, ontbinding van de arbeidsovereenkomst,
- veroordeling van [verzoekster] in de kosten van deze procedure.
3.5.
[verzoekster] voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

in het verzoek
4.1.
[verzoekster] heeft haar verzoek tijdig ingediend: het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [verweerster] is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij (onder meer) sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
Onverwijldheid
4.3.
Over de onverwijldheid van het gegeven ontslag op staande voet bestaat tussen partijen geen discussie, zodat de kantonrechter als vaststaand aanneemt dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
Dringende reden
4.4.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
4.5.
Door [verweerster] is aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd grovelijke belediging van [A] en zijn dochter als bedoeld in artikel 7:678 lid 3 onder e BW.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekster] met het versturen van de e-mail van 6 februari 2019 de heer [A] en zijn dochter op grovelijke wijze beledigd. Als goed werknemer had [verzoekster] deze bewoordingen in haar e-mail niet moeten gebruiken. Daarbij acht de kantonrechter het van belang dat [verzoekster] niet enkel scheldwoorden bezigt in haar e-mail, maar dat zij hierbij ook een beschrijving van het handelen van [A] en zijn dochter geeft. Hiermee wekt zij de indruk dat het gaat om algemeen ervaren feiten, terwijl zij juist ter zitting heeft aangegeven dit de beschuldigingen onterecht waren en zij dit enkel heeft gedaan om te kwetsen.
Namens [verzoekster] is aangevoerd dat het handelen van [A] zelf ervoor heeft gezorgd dat [verzoekster] zo emotioneel heeft gereageerd en is uitgebarsten. Zo heeft hij haar verzoeken iets te doen aan de erbarmelijke woonomstandigheden volledig genegeerd en heeft hij haar maandenlang in onzekerheid gelaten over haar werk en haar inkomen op een onzuivere wijze. Met de gemachtigde van [verzoekster] is de kantonrechter het eens dat de wijze waarop het weer ingetrokken eerste ontslag op staande voet is gegeven zeker niet de schoonheidsprijs verdient. Feit is echter dat [verweerster] dit ontslag heeft ingetrokken en weer in december 2018 het achterstallig salaris heeft betaald. De e-mail van 5 februari 2019 waarop [verzoekster] zegt emotioneel te hebben gereageerd is niet afkomstig van [verweerster] of van [A] en is verder alleszins redelijk in het licht van een huurachterstand van 3 maanden. Een verklaring voor de reactie van [verzoekster] (met de suggestie dat zij weet heeft van kwalijke praktijken van [A] ) is hiermee zeker niet gegeven.
Daar komt wat de kantonrechter ook nog eens bij dat de overige tekst van de e-mail van [verzoekster] van 6 februari 2019 heel redelijk en allesbehalve emotioneel is.
4.7.
De grovelijke belediging van [A] en zijn dochter moet aangemerkt worden als een dringende reden in de zin van de wet op grond waarvan van [verweerster] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] voortzet.
4.8.
De persoonlijke omstandigheden van [verzoekster] , staan aan een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet in de gegeven omstandigheden niet in de weg. Hoewel de door [verzoekster] aangevoerde persoonlijke omstandigheden betreurenswaardig te noemen zijn, heeft dit niet tot gevolg dat haar handelen niet aan haar kan worden toegerekend. Van een buitenproportionele ernstige sanctie is evenmin sprake. De handelwijze van [verzoekster] wordt aangemerkt als een zodanig ernstige schending van de op haar rustende verplichting zich jegens [verweerster] als goed werknemer te gedragen en daarmee als een dermate ernstige inbreuk op het vertrouwen dat [verweerster] in haar moest kunnen stellen, dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op 7 februari 2019 dan ook om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen. Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig en houdt stand.
4.9.
Gelet op dit oordeel zal het verzoek van [verzoekster] tot vernietiging van haar ontslag worden afgewezen. Er is immers sprake van een opzegging als bedoeld in artikel 7:671 BW lid 1 aanhef en onder c. BW, zodat er ook geen grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW. De primaire verzoeken tot wedertewerkstelling, betaling van het salaris, de wettelijke verhoging en de met de deze vordering samenhangende vordering tot afgifte van loonstroken en jaaropgave treffen hetzelfde lot en zullen eveneens worden afgewezen.
Billijke vergoeding
4.10.
Subsidiair heeft [verzoekster] verzocht aan haar een billijke vergoeding toe te kennen op grond van artikel 7:681 lid 1, onder a, BW. In dit artikel is bepaald dat een werknemer de kantonrechter kan verzoeken een billijke vergoeding toe te kennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal ook dit subsidiaire verzoek van [verzoekster] worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden tot aan deze uitspraak begroot op € 720,- aan salaris gemachtigde.
in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken
Gefixeerde schadevergoeding
4.12.
Het gaat in dit verzoek om de vraag of [verzoekster] gehouden is om aan [verweerster] de gefixeerde schadevergoeding te betalen. De gefixeerde schadevergoeding moet volgens artikel 7:677 lid 2 BW betaald worden indien er sprake is van een dringende reden en deze dringende reden door opzet of schuld is veroorzaakt.
4.13.
Nu hiervoor is geoordeeld dat het aan [verzoekster] op 7 februari 2019 verleende ontslag op staande voet rechtsgeldig is, moet het er ook in het tegenverzoek voor worden gehouden dat [verzoekster] aan [verweerster] een dringende reden heeft gegeven voor het eindigen van haar arbeidsovereenkomst. Niet gesteld of gebleken is dat de opzet of schuld voor het ontslag op staande voet zou ontbreken, zodat is komen vast te staan dat er sprake is van een dringende reden die door opzet of schuld is veroorzaakt.
4.14.
Op grond van artikel 7:677 lid 2 BW is [verzoekster] aan [verweerster] de in dat artikel onder lid 3 vermelde vergoeding verschuldigd. Het verzoek tot betaling van het bedrag van
€ 2.664,15 bruto kan worden toegewezen.
4.15.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.16.
De kantonrechter komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit tegenverzoek, nu in het verzoek is geoordeeld dat het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is en er dus op 7 februari 2019 een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst.
Proceskosten
4.17.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden tot aan deze uitspraak begroot op € 480,- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek:
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 720,- aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken:
5.4.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerster] van een gefixeerde schadevergoeding van € van een bedrag van € 2.664,15 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 8 februari 2019 tot het moment van voldoening;
5.5.
verstaat dat op het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek niet hoeft te worden beslist;
5.6.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 480,- aan salaris gemachtigde;
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019.