Uitspraak
1.[eiser sub 1] ,2. [eiseres sub 2] ,woonplaats [woonplaats] ,eisers, hierna samen te noemen: [eiser sub 1] ,advocaat V.C. Hartkamp te Utrecht,
woonplaats [woonplaats] ,
verweerder, hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat C. van der Mark.
1.De procedure
- de procesinleiding
- het verweerschrift
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 11 januari 2019
- het bericht van partijen dat zij geen schikking hebben bereikt.
2.Het geschil en de beoordeling
Inleiding
€ 42.255,23 heeft betaald op de “en/of-rekening” van [verweerder] en zijn echtgenote. Vaststaat ook dat dit bedrag een lening betreft en dat de afspraken daarover mondeling zijn gemaakt in een bespreking waarbij [eiser sub 1] , [verweerder] , zijn echtgenote en een gezamenlijke financieel adviseur, mevrouw [A] , aanwezig waren. De mail die [verweerder] en zijn echtgenote op 30 mei 2012 hebben geschreven aan [eiser sub 1] bevestigt de lezing van [eiser sub 1] dat het geld aan hen beide is geleend. Zo schrijven zij onder andere:
vindtdat sprake is van hoofdelijke schuld, maar is geen onderbouwing dat ook sprake
ísvan een hoofdelijke schuld.
“de afspraak was dat van de lening tot inlossing alleen de verschuldigde rente […] zou worden betaald een bedrag groot € 150,- per maand […]”. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] echter verklaard dat in de betaling van € 150 per maand ook een deel aflossing zat. Welk deel dat was, heeft hij niet kunnen uitleggen. Gezien de eerdere erkenning door [verweerder] en bij gebrek aan concrete stellingen over het tegendeel, neemt de rechtbank dan ook aan dat partijen een betaling van € 150 per maand aan rente hebben afgesproken. Het overzicht van [eiser sub 1] gaat ook daar vanuit. De bedragen die [verweerder] en zijn echtgenote bovenop die € 150 per maand hebben betaald, hebben zij dan ook afgetrokken van het leningsbedrag. De rechtbank gaat dus uit van een openstaand leningsbedrag van € 47.955,23 (lening en rente) per januari 2019. [verweerder] kan worden aangesproken voor de helft daarvan.
“Bij het tot stand komen van de overeenkomst is door mevrouw [A] (in bijzijn van alle personen) duidelijk en stellig gevraagd aan dhr [eiser sub 1] en mevrouw [eiseres sub 2] of zij zich bewust waren dat niet met zekerheid en met welke termijn de lening terugbetaald zou worden maar dit middels een hypotheek verhoging van ondergetekende op een later tijdstip zou worden ingelost.”Uit die tekst volgt dat ook [verweerder] en zijn echtgenote er vanuit gingen dat de lening zou worden afbetaald wanneer zij daartoe in staat waren. Dat is dus een andere situatie dan de situatie waarop [verweerder] wijst die in HR 30 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2228) aan de orde was, namelijk de situatie dat de schuldenaar alleen maar hoefde terug te betalen onder de opschortende voorwaarde dat hij daartoe de mogelijkheid had. [verweerder] heeft geen feiten gesteld waaruit blijkt dat partijen zo’n afspraak hebben gemaakt.
3.De beslissing
binnen vier wekenna de bekendmaking van deze beslissing in de gelegenheid een akte in te dienen over wat is vermeld onder 2.16 en 2.17, waarna [eiser sub 1] in de gelegenheid zal worden gesteld om binnen vier weken daarna een antwoordakte in te dienen,