ECLI:NL:RBMNE:2019:2043

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
16/659619-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op huisarts met scherp voorwerp in spreekkamer

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn huisarts. Het incident vond plaats op 21 augustus 2018 in Loosdrecht, waar de verdachte, tijdens een consult, de huisarts met een scherp voorwerp in de hals, nek, rug en bovenbeen heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het steekincident een onverhoedse aanval betrof op een hulpverlener die de verdachte wilde helpen. De rechtbank heeft de ernst van het feit benadrukt, waarbij het letsel van de huisarts niet alleen een inbreuk op zijn lichamelijke integriteit vormde, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving heeft veroorzaakt. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat heeft geleid tot de oplegging van de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, rekening houdend met de psychische problematiek van de verdachte en de impact van het delict op het slachtoffer. De benadeelde partij, de huisarts, heeft een schadevergoeding van € 26.765,01 toegewezen gekregen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659619-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. Haaglanden, afdeling Penitentiair Psychiatrisch Centrum.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 december 2018, 26 februari 2019 en 23 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M. de Groot, advocaat te Hilversum, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn advocaat mr. N. Bastiaans, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGINGEN

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 21 augustus 2018 te Loosdrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, al dan niet met voorbedachten rade, door met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp in diens nek/hals en/of de rug en/of het bovenbeen te steken en/of te snijden;
subsidiair:
op 21 augustus 2018 te Loosdrecht [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, al dan niet met voorbedachten rade, door met mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp in diens nek/hals en/of de rug, althans het lichaam te steken en/of te snijden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het aan verdachte primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen met uitzondering van de voorbedachten rade.
De officier van justitie heeft haar standpunt verwoord in een ter zitting overgelegd schriftelijk requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van voorbedachte raad nu verdachte niet wist wat zich in de tas bevond en niet valt uit te sluiten dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op het doden van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin. Daarnaast heeft de raadsvrouw, ten aanzien van het primair ten laste gelegde aangevoerd dat sprake is van vrijwillige terugtred waardoor het intreden van het gevolg werd belet.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw tevens vrijspraak bepleit ten aanzien van de voorbedachte raad. Voor het overige onder het subsidiaire ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft haar standpunten verwoord in een ter zitting overgelegde schriftelijke pleitnota.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde [1]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van zware mishandeling dan wel poging tot moord of doodslag gepleegd op 21 augustus 2018 in Loosdrecht. [2] Aangever heeft verklaard dat hij werkzaam is als huisarts in een huisartsenpraktijk in Loosdrecht. Op 21 augustus 2018 meldde zich een nieuwe patiënt aan de balie, die de huisarts enkele dagen ervoor aan de telefoon heeft gehad. De nieuwe patiënt had eerder aangegeven dat het niet goed met hem ging. Die dag wilde aangever een gesprek met hem aangaan om hem te helpen.
Aangever haalde de nieuwe patiënt op uit de wachtkamer en zij hadden vervolgens in de spreekkamer van aangever een rustig gesprek. Na een kwartier staat de patiënt, zonder aanleiding op en slaat aangever met een plastic zak, iets blauws. [3] Aangever zag dat de patiënt aangever met de tas bleef slaan en hakkende bewegingen maakte van boven naar beneden. Aangever is op de tafel gaan zitten en probeerde de patiënt af te weren met zijn benen. [4] Het raam stond open en aangever heeft diverse malen om hulp geroepen. Vervolgens zag aangever een jongeman door het open raam kijken waarna de patiënt de spreekkamer uit is gelopen. [5] Deze nieuwe patiënt heet [verdachte] en woont op de [adres] te [woonplaats] . [6]
Aangever heeft verklaard diverse steekwonden te hebben opgelopen, waaronder in zijn hals, bovenbeen, rug en nek. [7] Toen verdachte weg was, zag aangever pas dat hij zelf hevig bloedde. [8]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij langs de huisartsenpraktijk fietste en vervolgens iemand om hulp hoorde roepen. Hij liep op het geluid af en hoorde dat het vanuit de dokterspraktijk kwam. Hij zag een raam open staan en is vervolgens naar binnen geklommen. Vervolgens stond hij in de behandelkamer van dokter [slachtoffer] . Hij zag dat dokter [slachtoffer] tegenover een andere man stond en om hulp riep. Hij zag dat de dokter hevig bloedde bij zijn nek. Op dat moment ziet de dader getuige [getuige] ook en gaat direct de kamer uit via de deur. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet alles meer weet van die dag, maar nog wel dat hij die dag bij de huisarts een tas bij zich had waarmee hij slaande bewegingen heeft gemaakt. Vervolgens lag er overal bloed. [10] In het dossier bevinden zich foto’s van de spreekkamer waarop veel bloed is te zien op verschillende plekken. [11]
Uit de forensische geneeskundige verklaring, opgemaakt door A.R.J. Stumpel, forensisch arts GGD Gooi en Vechtstreken, blijkt dat het geconstateerde letsel onder meer bestaat uit een steekverwonding rechts in de hals, een steekverwonding links op de achterzijde van de nek, een steekverwonding rechts op de rug en, niet zichtbaar, steekletsel van de rechter halsslagader, een breuk van de vijfde nekwervel en een breuk van de vijfde borstwervel. Dit letsel kan goed passen bij de door het slachtoffer opgegeven toedracht. [12] Verder stelt Stumpel dat de steekverwondingen redelijkerwijs niet anders kunnen zijn veroorzaakt dan door een scherp voorwerp, gelijkend op een mes. [13] De chirurg in het ziekenhuis constateerde dat, gelet op de verwondingen die vele centimeters diep moeten zijn geweest om de wervels te bereiken, sprake moet zijn geweest van een slank, niet al te breed, scherp lemmet. Stumpel stelt dat de scherpte van de wondranden hiermee in overeenstemming is. [14]
In het verhoor bij de rechter-commissaris op 28 maart 2019 heeft Stumpel nader verklaard dat het letsel aan de C5, een wervel in de nek, waarbij de deskundige op een foto de plek heeft aangewezen rond het einde van de haarlijn, duidelijke diepe verwondingen zijn. De deskundige heeft over de relatie tussen de verwondingen en het letsel aan de C5 verklaard, dat je dan wel met iets scherps moet hebben gestoken om die diepte te bereiken. Er moet ook een zekere kracht achter gezeten hebben om de C5 op die manier geraakt te kunnen hebben. [15]
Bewijsoverwegingen
Vrijspraak voorbedachten rade
De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier geen aanwijzingen bevinden, waaruit de gerechtvaardigde conclusie getrokken kan worden dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. De rechtbank zal verdachte dan ook van dat deel van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
(Voorwaardelijk) opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte opzet op de dood van aangever heeft gehad.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, nu verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever. Er kan niet worden bewezen wat verdachte in zijn tas had zitten en of hij daar wetenschap van had. Daarnaast is de raadsvrouw van oordeel dat geen sprake is van opzet op de dood nu de verdachte niet in de borststreek heeft gestoken.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte vol opzet had op het doden van aangever. De vraag is vervolgens of sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke vorm. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging op de koop toe heeft genomen. Een en ander is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte tijdens een gesprek met aangever in de spreekkamer plotseling is opgestaan en is gaan inslaan op aangever en daarbij tevens hakkende bewegingen heeft gemaakt. Verdachte maakte deze bewegingen in de richting van onder andere het bovenlichaam van aangever, waarbij aangever geraakt is in zijn hals, bovenbeen, rug en nek. Alhoewel het voorwerp en de tas van verdachte nooit zijn gevonden, kan het gezien de aard van het letsel in combinatie met de verklaringen van Stumpel, alsmede de wijze waarop voornoemd letsel is toegebracht naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn geweest dan dat is gestoken met een scherp voorwerp dat zich al dan niet bevond in de tas die verdachte had meegenomen.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat in de spreekkamer op veel plaatsen bloed lag. Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht met een scherp voorwerp in, onder andere, (de richting van) de hals steken, de aanmerkelijke kans in het leven dat iemand daardoor komt te overlijden. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft een ieder, en dus ook verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het steken door verdachte is naar uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever en kan naar het oordeel van de rechtbank de aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
Vrijwillige terugtred
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred. De verdachte zou zelf de voltooiing van het misdrijf hebben voorkomen door de spreekkamer uit te rennen. Het misdrijf (doodslag) is derhalve niet voltooid door omstandigheden van de wil van de verdachte afhankelijk. Dit zou volgens de raadsvrouw tot vrijspraak moeten leiden.
Voor de vrijwillige terugtred is beslissend de vraag of deze het gevolg was van een "cause interne", een spontane besluitvorming van verdachte zelf, en niet plaatsvond uitsluitend onder invloed van uitwendige prikkels. Het dossier bevat geen ondersteuning van de stelling van de verdediging. Uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken in het dossier is gebleken dat de verdachte pas stopte met het ‘inhakken’ op aangever [slachtoffer] toen getuige [getuige] via het raam de spreekkamer in keek. Het zijn deze uitwendige prikkels geweest die verdachte hebben bewogen tot het stoppen met inhakken op [slachtoffer] en het wegrennen uit de spreekkamer. Bovendien was op het moment dat verdachte zich teruggetrokken zou hebben, de poging tot doodslag reeds voltooid. Het verweer van de raadsvrouw dat sprake zou zijn van vrijwillige terugtred moet daarom worden verworpen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
primair
op 21 augustus 2018 te Loosdrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, met een (scherp)(steek)voorwerp, in de nek/hals en de rug en het bovenbeen,
van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
ten aanzien van primair:
poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een rapportage pro Justitia van 1 maart 2019, uitgebracht door T. den Boer, psychiater en T. ‘t Hoen, GZ-psycholoog, locatie Pieter Baan Centrum (hierna te noemen: het PBC-rapport).
Uit het PBC-rapport blijkt dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan onderzoek door de psycholoog en de psychiater, hetgeen ertoe heeft geleid dat deze beide deskundigen nauwelijks inhoudelijke gesprekscontacten hebben gehad met verdachte. De deskundigen hebben, ondanks voornoemde beperkingen die het onderzoek kende, geadviseerd het ten laste gelegde in ieder geval in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is, gelet op de conclusies van de deskundigen welke zij deelt en overneemt, van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Nu niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie primair bewezen geachte:
- te veroordelen tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van het voorarrest;
- te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, ongemaximeerd, met bevel tot verpleging van overheidswege.
De officier van justitie heeft haar standpunt ten aanzien van de strafeis verwoord in een ter zitting overgelegd schriftelijk requisitoir.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak van het primair ten laste gelegde en de (gedeeltelijke) referte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, verzocht om aan verdachte een vrijheidsstraf op te leggen waarvan de duur niet langer is dan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om geen TBS (met voorwaarden) op te leggen, nu niet is komen vast te staan dat er bij verdachte een psychische stoornis bestond ten tijde van het begaan van het delict. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om, indien de rechtbank voornemens is om TBS met dwangverpleging op te leggen, contra-expertise te gelasten voor nader onderzoek naar de mogelijkheid van verdachte om, in het kader van een TBS met voorwaarden, klinische opgenomen te worden.
De raadsvrouw heeft haar standpunt ten aanzien van de straftoepassing verwoord in een ter zitting overgelegde schriftelijke pleitnota.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Straf en maatregel
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn huisarts, door hem met een scherp voorwerp in de hals, nek, rug en been te steken. Het steekincident vond plaats in de spreekkamer van de huisarts en betreft een onverhoedse aanval op uitgerekend een ander die verdachte wilde helpen door een oplossing te vinden voor zijn problemen. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De omstandigheid dat de gevolgen van het aan het slachtoffer toegebrachte letsel niet tot de dood hebben geleid, is geenszins aan verdachte te danken. Uit de slachtofferverklaring en de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het incident grote impact heeft gehad, en nog steeds heeft, op het slachtoffer; hij is tot op heden nog niet in staat zijn werkzaamheden uit te oefenen. Het bewezen verklaarde feit vormt, naast de angst die het feit voor het slachtoffer, zijn familieleden, getuigen en directe collega’s teweeg heeft gebracht, tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Daarbij komt dat dit feit zeer veel onrust heeft veroorzaakt bij collega-huisartsen. Zij zitten immers dagelijks in de afzondering van hun spreekkamer met patiënten en realiseren zich dat een ieder van hen dit had kunnen overkomen. Voorgenoemd feit is temeer ernstig nu, zoals het slachtoffer het zelf in zijn verklaring noemt, het een daad van zinloos geweld betreft tegen een hulpverlener, die verdachte enkel wilde helpen om zijn leven weer op de rails te krijgen.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 maart 2019 waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van vernieling;
  • voornoemd PBC-rapport van 1 maart 2019.
Het PBC-rapport houdt, naast hetgeen hiervoor onder 7 is weergegeven, in dat sprake is van een hoog risico op herhaling, waarbij behandeling noodzakelijk is. Er zijn bij verdachte aanwijzingen voor de aanwezigheid van ernstige psychopathologie, van dusdanige aard dat onderzoekers niet anders kunnen dan concluderen dat sprake is van een ernstige psychische stoornis. De elementen van deze psychische stoornis worden gevormd door een intellectuele beperking, een grote kwetsbaarheid voor psychische en psychotische ontregeling en ernstige verslavingsproblematiek.
Uit het rapport komt naar voren dat duidelijk is geworden dat verdachte in de periode van het ten laste gelegde psychisch ernstig ontregeld was. Bij verdachte is dit, volgens de onderzoekers, niet altijd makkelijk zichtbaar, hetgeen ook naar voren komt in het gepleegde feit. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit was er ook sprake van de genoemde neurocognitieve stoornis en persoonlijkheidsstoornis. Zoals hiervoor weergegeven onder 7 wordt geadviseerd om het aan verdachte ten laste gelegde in ieder geval in verminderde mate toe te rekenen nu de geconstateerde psychische problematiek een substantiële rol heeft gespeeld.
Verdachte is, volgens het rapport, een intellectueel beperkte en kwetsbare man, die bij te hoog oplopende druk al snel de grip op zichzelf en de realiteit kan verliezen en dan kan ontregelen. Indien bij verdachte de druk beperkt blijft en hij met rust gelaten wordt, valt hij niet op. Het probleembesef van verdachte komt op onderzoekers over als beperkt ontwikkeld. Verdachte is vaak tegenstrijdig en verklaart soms dat “hulp te laat is en het geen zin meer heeft”. Anderzijds verklaart hij juist dat hij hulp nodig heeft. Verdachte komt op onderzoekers leeg, traag en initiatiefloos over. Tijdens het onderzoek in het PBC geeft verdachte veel oppervlakkige antwoorden, totdat hij onder druk wordt gezet om diepere vragen te beantwoorden. Hij lijkt dan het overzicht te verliezen en zich overspoeld te voelen waardoor spanning en agitatie toe nemen. Verdachte wordt dan stellig in zijn weigering en breekt het contact af. Daarnaast wordt verdachte meermalen omschreven als verward, moeilijk te volgen, opgejaagd en onrustig. Tijdens de onderzoeksperiode krijgt verdachte een hoge dosering antipsychoticum, hetgeen indicatief is voor een psychotische toestandsbeeld bij aanhouding. Voorts heeft verdachte al zeer lange tijd te kampen met ernstige verslavingsproblematiek.
Straf of maatregel
De rechtbank is, gelet op de persoon van verdachte, het door de gedragsdeskundigen T. den Boer, psychiater en T. ‘t Hoen, GZ-psycholoog ingeschatte (hoge) recidivegevaar, alsmede de aard en de ernst van het door verdachte gepleegde feit, van oordeel dat niet alleen de algemene veiligheid van personen, maar met name de intensiteit van begeleiding bepalend is voor het feit dat verdachte klinisch zal worden behandeld in het kader van een hem op te leggen maatregel. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat, gelet op de meervoudige en complexe problematiek van verdachte, een langdurig en intensief behandeltraject geïndiceerd is. Geadviseerd wordt om de geschetste behandeling in het kader van een TBS op te leggen met dwangverpleging.
Uit het rapport komt duidelijk naar voren dat men geen mogelijkheden ziet tot invulling van een toezicht in het kader van TBS met voorwaarden. Door de weigering van verdachte tot medewerking wordt een voorwaardelijk kader verhinderd. Daarnaast is een ander kader niet toereikend om tegemoet te komen aan het geschetste risico en de behandel- en begeleidingsnoodzaak om het risico te verminderen. Nu de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en niet volledig ontoerekeningsvatbaar acht is een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, conform art 37 Sr, tevens niet aan de orde.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank aan verdachte de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen. De rechtbank overweegt hierbij dat deze maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zoals het feit hiervoor onder 6 is gekwalificeerd. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De raadsvrouw heeft, in het geval de rechtbank overgaat tot het opleggen van de TBS-maatregel, verzocht om een contra-expertise. De raadsvrouw stelt dat het PBC zich louter op (foutieve) informatie van de politie baseert, waar het de conclusie betreft dat een maatregel op basis van artikel 37 Wetboek van Strafrecht ontoereikend is omdat een civielrechtelijke maatregel eerder niet heeft geleid tot een fundamentele verbetering van het functioneren van verdachte. Nog daargelaten dat voor een artikel 37 Wetboek van Strafrecht plaatsing verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet zijn (hetgeen in dit geval niet zo is), blijkt uit het PBC-rapport dat uitgebreid onderzoek naar de persoon van de verdachte is gedaan op de daarvoor geëigende manier. Bovendien heeft verdachte meerdere malen te kennen gegeven geen medewerking te zullen verlenen aan het onderzoek en niets wijst erop dat hij zijn houding hierin zal veranderen. Het feit dat verdachte betwist in het verleden opgenomen te zijn geweest met een rechterlijke machtiging (BOPZ), is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van het PBC. De rechtbank wijs het verzoek dan ook af.
Voorts acht de rechtbank in dit geval, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
De officier van justitie heeft, naast de TBS met dwangverpleging, een gevangenisstraf van
7 jaren gevorderd. De rechtbank is echter van oordeel dat, gezien hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd en de persoon van de verdachte, van oordeel dat belangrijk is dat de behandeling niet na een al te lange termijn dient aan te vangen, en de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf enige matiging behoeft. De rechtbank houdt bij het opleggen van een lagere gevangenisstraf dan door de officier geëist in het bijzonder rekening met de omstandigheden, waaronder de psychische problematiek van verdachte. Mede in dit licht acht de rechtbank het van belang dat behandeling zal gaan plaatsvinden, waaraan een langere gevangenisstraf dan nu opgelegd in de weg zou staan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een niet-gemaximeerde TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege en een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 71.835,08. Dit bedrag bestaat uit € 31.835,08 materiële schade en € 40.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde feit. De advocaat van de benadeelde partij, heeft haar standpunten verwoord in een ter zitting overgelegde schriftelijke pleitnota.
9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering, met uitzondering van de ‘overige materiele schade’ onder post 5a
cadeaus vanwege de hulpverlening, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder andere verzocht de benadeelde partij primair in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij zeer kort voor de terechtzitting kennis heeft gekregen van de vordering benadeelde partij en deze voorafgaand aan de zitting niet met verdachte heeft kunnen bespreken. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren nu de behandeling van de vordering gezien de omvang en de vele opgevoerde posten, een te grote belasting vormt voor het strafproces.
De raadsvrouw heeft haar overige standpunten verwoord in een ter zitting overgelegd schriftelijke pleitnota.
9.2.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De volgende schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking:
- 1. directe materiële schade ter hoogte van € 700,-;
- 2. kosten genezing en herstel ter hoogte van € 295,55;
- 3. reiskosten ter hoogte van € 523,18 en;
- 5. overige materiële schade ter hoogte van € 246,28.
Deze schadeposten ter hoogte van derhalve in totaal € 1.765,01. zijn voldoende onderbouwd en staan in rechtstreeks verband tot de gepleegde strafbare feiten.
De benadeelde partij heeft materieel meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De vordering van de benadeelde partij is, voor zover deze betrekking heeft op het verlies van verdiencapaciteit (post 4), de kosten accreditatie arts (post 5 onder b) en de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, omvangrijk en complex. De behandeling van de vordering levert voor deze onderdelen een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het niet toegewezen deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de schadepost 5 onder a (cadeaus vanwege hulpverlening) ter hoogte van € 65,07 zal de vordering worden afgewezen, nu dit geen rechtstreekse schade betreft.
Voor het schatten van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij wat in soortgelijke zaken aan immateriële schade is toegewezen. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade matigen tot een bedrag van
€ 25.000,-.
De benadeelde partij heeft immaterieel meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij wat betreft de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot het bedrag van
€ 26.765,01toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden, zoals genoemd onder post 3 onder c (Parkeren rechtbank Amsterdam), op dit moment begroot op de eerder genoemde parkeerkosten ter hoogte van € 20,-.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 26.765,01,te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 168 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van €
26.765,01;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 65,07 af;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het
meer gevorderde niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 20,00;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat €
26.765,01te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 168 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en
P.K. Oosterling- van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. Kho, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 mei 2019.
Mrs. M.J.A.L. Beljaars en Oosterling- van der Maarel zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 21 augustus 2018 te Loosdrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet met
voorbedachten rade,
meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp)
(steek)voorwerp, in de nek/hals en/of de rug en/of het bovenbeen, althans het
lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 21 augustus 2018 te Loosdrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet
met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (te weten: een gebroken
nekwervel en/of een gebroken rugwervel) heeft toegebracht, door voornoemde
[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade,
meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp)
(steek)voorwerp, in de nek/hals en/of de rug, althans het lichaam te steken
en/of te snijden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 januari 2019, genummerd PL0900-2018242821, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 270. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 10.
3.Pagina 10, laatste alinea en pagina 239, tweede alinea.
4.Pagina 10, laatste alinea.
5.Pagina 11, eerste alinea.
6.Pagina 11, eerste alinea.
7.Pagina 11, vierde alinea.
8.Pagina 11, zevende alinea.
9.Pagina 26.
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 april 2019.
11.Pagina 162 tot en met 191.
12.Pagina’s 130 en 131.
13.Pagina 130, laatste alinea.
14.Pagina 130, laatste alinea.
15.Proces-verbaal verhoor van deskundige door de rechter-commissaris van 28 maart 2019, pagina 3, 3e alinea en pagina 4, 6e alinea.