8.3.1Straf en maatregel
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn huisarts, door hem met een scherp voorwerp in de hals, nek, rug en been te steken. Het steekincident vond plaats in de spreekkamer van de huisarts en betreft een onverhoedse aanval op uitgerekend een ander die verdachte wilde helpen door een oplossing te vinden voor zijn problemen. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De omstandigheid dat de gevolgen van het aan het slachtoffer toegebrachte letsel niet tot de dood hebben geleid, is geenszins aan verdachte te danken. Uit de slachtofferverklaring en de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het incident grote impact heeft gehad, en nog steeds heeft, op het slachtoffer; hij is tot op heden nog niet in staat zijn werkzaamheden uit te oefenen. Het bewezen verklaarde feit vormt, naast de angst die het feit voor het slachtoffer, zijn familieleden, getuigen en directe collega’s teweeg heeft gebracht, tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Daarbij komt dat dit feit zeer veel onrust heeft veroorzaakt bij collega-huisartsen. Zij zitten immers dagelijks in de afzondering van hun spreekkamer met patiënten en realiseren zich dat een ieder van hen dit had kunnen overkomen. Voorgenoemd feit is temeer ernstig nu, zoals het slachtoffer het zelf in zijn verklaring noemt, het een daad van zinloos geweld betreft tegen een hulpverlener, die verdachte enkel wilde helpen om zijn leven weer op de rails te krijgen.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 maart 2019 waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van vernieling;
- voornoemd PBC-rapport van 1 maart 2019.
Het PBC-rapport houdt, naast hetgeen hiervoor onder 7 is weergegeven, in dat sprake is van een hoog risico op herhaling, waarbij behandeling noodzakelijk is. Er zijn bij verdachte aanwijzingen voor de aanwezigheid van ernstige psychopathologie, van dusdanige aard dat onderzoekers niet anders kunnen dan concluderen dat sprake is van een ernstige psychische stoornis. De elementen van deze psychische stoornis worden gevormd door een intellectuele beperking, een grote kwetsbaarheid voor psychische en psychotische ontregeling en ernstige verslavingsproblematiek.
Uit het rapport komt naar voren dat duidelijk is geworden dat verdachte in de periode van het ten laste gelegde psychisch ernstig ontregeld was. Bij verdachte is dit, volgens de onderzoekers, niet altijd makkelijk zichtbaar, hetgeen ook naar voren komt in het gepleegde feit. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit was er ook sprake van de genoemde neurocognitieve stoornis en persoonlijkheidsstoornis. Zoals hiervoor weergegeven onder 7 wordt geadviseerd om het aan verdachte ten laste gelegde in ieder geval in verminderde mate toe te rekenen nu de geconstateerde psychische problematiek een substantiële rol heeft gespeeld.
Verdachte is, volgens het rapport, een intellectueel beperkte en kwetsbare man, die bij te hoog oplopende druk al snel de grip op zichzelf en de realiteit kan verliezen en dan kan ontregelen. Indien bij verdachte de druk beperkt blijft en hij met rust gelaten wordt, valt hij niet op. Het probleembesef van verdachte komt op onderzoekers over als beperkt ontwikkeld. Verdachte is vaak tegenstrijdig en verklaart soms dat “hulp te laat is en het geen zin meer heeft”. Anderzijds verklaart hij juist dat hij hulp nodig heeft. Verdachte komt op onderzoekers leeg, traag en initiatiefloos over. Tijdens het onderzoek in het PBC geeft verdachte veel oppervlakkige antwoorden, totdat hij onder druk wordt gezet om diepere vragen te beantwoorden. Hij lijkt dan het overzicht te verliezen en zich overspoeld te voelen waardoor spanning en agitatie toe nemen. Verdachte wordt dan stellig in zijn weigering en breekt het contact af. Daarnaast wordt verdachte meermalen omschreven als verward, moeilijk te volgen, opgejaagd en onrustig. Tijdens de onderzoeksperiode krijgt verdachte een hoge dosering antipsychoticum, hetgeen indicatief is voor een psychotische toestandsbeeld bij aanhouding. Voorts heeft verdachte al zeer lange tijd te kampen met ernstige verslavingsproblematiek.
Straf of maatregel
De rechtbank is, gelet op de persoon van verdachte, het door de gedragsdeskundigen T. den Boer, psychiater en T. ‘t Hoen, GZ-psycholoog ingeschatte (hoge) recidivegevaar, alsmede de aard en de ernst van het door verdachte gepleegde feit, van oordeel dat niet alleen de algemene veiligheid van personen, maar met name de intensiteit van begeleiding bepalend is voor het feit dat verdachte klinisch zal worden behandeld in het kader van een hem op te leggen maatregel. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat, gelet op de meervoudige en complexe problematiek van verdachte, een langdurig en intensief behandeltraject geïndiceerd is. Geadviseerd wordt om de geschetste behandeling in het kader van een TBS op te leggen met dwangverpleging.
Uit het rapport komt duidelijk naar voren dat men geen mogelijkheden ziet tot invulling van een toezicht in het kader van TBS met voorwaarden. Door de weigering van verdachte tot medewerking wordt een voorwaardelijk kader verhinderd. Daarnaast is een ander kader niet toereikend om tegemoet te komen aan het geschetste risico en de behandel- en begeleidingsnoodzaak om het risico te verminderen. Nu de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en niet volledig ontoerekeningsvatbaar acht is een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, conform art 37 Sr, tevens niet aan de orde.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank aan verdachte de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen. De rechtbank overweegt hierbij dat deze maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zoals het feit hiervoor onder 6 is gekwalificeerd. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De raadsvrouw heeft, in het geval de rechtbank overgaat tot het opleggen van de TBS-maatregel, verzocht om een contra-expertise. De raadsvrouw stelt dat het PBC zich louter op (foutieve) informatie van de politie baseert, waar het de conclusie betreft dat een maatregel op basis van artikel 37 Wetboek van Strafrecht ontoereikend is omdat een civielrechtelijke maatregel eerder niet heeft geleid tot een fundamentele verbetering van het functioneren van verdachte. Nog daargelaten dat voor een artikel 37 Wetboek van Strafrecht plaatsing verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet zijn (hetgeen in dit geval niet zo is), blijkt uit het PBC-rapport dat uitgebreid onderzoek naar de persoon van de verdachte is gedaan op de daarvoor geëigende manier. Bovendien heeft verdachte meerdere malen te kennen gegeven geen medewerking te zullen verlenen aan het onderzoek en niets wijst erop dat hij zijn houding hierin zal veranderen. Het feit dat verdachte betwist in het verleden opgenomen te zijn geweest met een rechterlijke machtiging (BOPZ), is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van het PBC. De rechtbank wijs het verzoek dan ook af.
Voorts acht de rechtbank in dit geval, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
De officier van justitie heeft, naast de TBS met dwangverpleging, een gevangenisstraf van
7 jaren gevorderd. De rechtbank is echter van oordeel dat, gezien hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd en de persoon van de verdachte, van oordeel dat belangrijk is dat de behandeling niet na een al te lange termijn dient aan te vangen, en de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf enige matiging behoeft. De rechtbank houdt bij het opleggen van een lagere gevangenisstraf dan door de officier geëist in het bijzonder rekening met de omstandigheden, waaronder de psychische problematiek van verdachte. Mede in dit licht acht de rechtbank het van belang dat behandeling zal gaan plaatsvinden, waaraan een langere gevangenisstraf dan nu opgelegd in de weg zou staan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een niet-gemaximeerde TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege en een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.