ECLI:NL:RBMNE:2019:2127

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
C/16/19/15 S
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging surseance van betaling van kledingconcern met complexe insolventieprocedures

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 10 mei 2019, werd het verzoek tot beëindiging van de surseance van betaling van de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] B.V. afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er nog voldoende tijd was om verder onderzoek te doen naar de wenselijkheid van handhaving van de surseance. De rechtbank stelde vast dat op dat moment niet aannemelijk was dat groepen van schuldeisers benadeeld zouden worden door een voortzetting van de surseance. De bewindvoerder, mevrouw M.J. Cools, had het verzoek ingediend op basis van artikel 242 van de Faillissementswet, maar de rechtbank concludeerde dat de huidige staat van de boedel niet zodanig was dat handhaving van de surseance niet langer wenselijk was.

De rechtbank wees op de complexe situatie waarin [bedrijfsnaam 1] zich bevond, met meerdere insolventieprocedures in Nederland en Duitsland, en de aanzienlijke schuldenlast van ruim € 36 miljoen. De rechtbank benadrukte dat de voorraadpositie van [bedrijfsnaam 1] onduidelijk was, wat van invloed was op de mogelijkheid om de schuldeisers te bevredigen. De rechtbank besloot dat de surseance moest worden gehandhaafd, onder voorwaarden die de belangen van de schuldeisers moesten waarborgen. Deze voorwaarden omvatten onder andere een inventarisatie van de voorraden en de aanstelling van een extra bestuurder om de vertrouwensrelatie met de bank te herstellen.

De beslissing van de rechtbank was gericht op het bieden van een kans voor [bedrijfsnaam 1] om haar situatie te stabiliseren en een akkoord met de schuldeisers te bereiken, waarbij de rechtbank de belangen van alle betrokken partijen in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
locatie Utrecht
surseancenummer: C/16/19/15 S
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken op grond van artikel 242 van de Faillissementswet (“Fw”) in de bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2019 voorlopig verleende surseance van betaling van
de besloten vennootschap
[bedrijfsnaam 1] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaten: mrs. R.J. van Galen, T.B. de Clerck en P.C. van den Berg,
hierna: [bedrijfsnaam 1] .
tegen
mevrouw
MR. M.J. COOLS,
in hoedanigheid van bewindvoerder van [bedrijfsnaam 1] ,
kantoor houdende te Utrecht,
hierna: de bewindvoerder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek van 26 april 2019, strekkende tot intrekking van de surseance van betaling en tot gelijktijdige faillietverklaring van [bedrijfsnaam 1] , met producties 1 tot en met 16.
  • het verweerschrift van 29 april 2019 van de zijde van [bedrijfsnaam 1] , met producties 1 tot en met 9,
  • de producties A1 tot en met A23 en B1 tot en met B14 van de zijde van [bedrijfsnaam 1] ,
  • de faxbrief van 7 mei 2019 van de zijde van [bedrijfsnaam 1] met productie A24,
  • de ter zitting overgelegde productie 17 en de liquiditeitsbegroting ‘versie bewindvoerder’ van de zijde van de bewindvoerder,
  • de ter zitting overlegde pleitaantekeningen van de zijde van [bedrijfsnaam 1] en de bewindvoerder.
  • de faxbrief van 9 mei 2019 van de zijde van [bedrijfsnaam 1] .
1.2.
Het verzoek is behandeld ter zitting op 8 mei 2019. Ter zitting zijn verschenen:
  • mr. C.J. Cools, bewindvoerder,
  • mr. [A] , medewerker van de bewindvoerder,
  • de heer [B] , bestuurder van [bedrijfsnaam 1] ,
  • mevrouw [C] , CFO van [bedrijfsnaam 1] ,
  • mr. R.J. van Galen, advocaat van [bedrijfsnaam 1] ,
  • mr. T.B. de Clerck, advocaat van [bedrijfsnaam 1] ,
  • mr. P.C. van den Berg, advocaat van [bedrijfsnaam 1] ,
  • de heer [D] , medewerker bijzonder beheer ABN Amro Bank N.V.,
  • de heer [E] , medewerker bijzonder beheer ABN Amro Bank N.V.,
  • mr. E.J. Oppedijk van Veen, advocaat van ABN Amro Bank N.V.,
  • de heer [F] , medewerker [bedrijfsnaam 2] B.V.,
  • de heer [G] , medewerker [bedrijfsnaam 2] B.V.

2.De beoordeling

2.1.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt het navolgende:
2.1.1.
[bedrijfsnaam 1] is onderdeel van een kledingconcern. Dit concern drijft een kleding- en lifestyleketen onder de naam “ [achternaam 1] & [achternaam 2] ”. [bedrijfsnaam 1] heeft tot de surseancedatum gezorgd voor de inkoop van kleding en distributie daarvan naar de winkels van het concern. Zij heeft in Nederland zelf 72 winkels. Daarnaast werd kleding geleverd aan Duitsland (130 winkels) en Oostenrijk (59 winkels). Bij het concern zijn ongeveer 1.800 werknemers in dienst, waarvan 550 bij [bedrijfsnaam 1] .
2.1.2.
Op 1 maart 2019 heeft het Ambtsgericht Hechingen in Duitsland ten aanzien van [......] Deutschland een (voorlopige) Vorverfahren geopend, met aanstelling van de heer [H] als vorläufigen Insolvenzverwalter. Tegen [bedrijfsnaam 1] werden in Nederland 16 faillissementsaanvragen ingediend door verschillende schuldeisers. Op 15 april 2019 werd aan [bedrijfsnaam 1] voorlopig surseance van betaling verleend, met benoeming van mr. Cools als bewindvoerder. Inmiddels werd ook in Oostenrijk een insolventieprocedure geopend. De onderneming werd in Duitsland verkocht aan [bedrijfsnaam 3] . Er lijkt geen sprake te zijn van enige coördinatie van de beslissingen in de verschillende insolventieprocedures.
2.1.3.
De schulden van [bedrijfsnaam 1] worden ingeschat op een bedrag van ruim € 36 miljoen. [bedrijfsnaam 1] heeft onder meer een schuld aan ABN Amro Bank van € 2,3 miljoen. miljoen. Het belangrijkste actief van [bedrijfsnaam 1] bestaat uit haar voorraden. Deze voorraden hebben een balanswaarde van ongeveer € 5,8 miljoen. Volgens de voorraadadministratie ( [....] ) zou de waarde ongeveer € 10 miljoen bedragen. Een inschatting van de waarde van de voorraad door taxatiebureau [achternaam 3] komt, afhankelijk van een inschatting van de eigendomsvoorbehouden, uit op bedragen van minimaal € 430.000 (liquidatiewaarde) tot maximaal € 3,75 miljoen (onderhandse verkoopwaarde).
2.1.4.
ABN Amro Bank heeft het krediet op 10 april 2019 opgezegd. ABN Amro Bank heeft aan de opzegging van het krediet onder meer ten grondslag gelegd dat sprake is van een gebrekkige vertrouwensrelatie, die onder meer het gevolg is van het omleiden van betalingsverkeer. De bewindvoerder twijfelt over de vraag of zij gedurende de surseance voldoende werd geïnformeerd door het zittende management, met name de heer [B] .
2.1.5.
[bedrijfsnaam 2] heeft in opdracht van de bewindvoerder en ABN Amro Bank onderzoek gedaan naar de voorraadpositie van [bedrijfsnaam 1] . Op 1 mei 2019 heeft [bedrijfsnaam 2] het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
Het is thans niet mogelijk op basis van de beschikbare gegevens om een correcte voorraadpositie - op artikel- en leveranciersniveau - per 15 april jl. vast te stellen.[…]
Wij menen derhalve dat zo snel als mogelijk een inventarisatie moet worden gemaakt van de volledige voorraad op alle locaties, zodat een helder beeld kan worden gegeven van de voorraad. Thans is niet duidelijk hoeveel voorraad er nu daadwerkelijk is en wie daar mogelijk rechten op heeft.
2.1.6.
Gedurende de surseance is het bedrijf van [bedrijfsnaam 1] voortgezet. Daarbij werd afgesproken dat ten behoeve van ABN Amro Bank als pandhouder wekelijks een bedrag van € 100.000 wordt gereserveerd. De bewindvoerder heeft de inkoopwaarde van alle verkochte kleding gereserveerd. Daarnaast wordt op de derdengeldenrekening van de bewindvoerder een depot aangehouden van € 750.000,00 voor tegenvallers.
2.2.
De rechtbank Amsterdam heeft in de beschikking van 15 april 2019 bepaalt dat deze rechtbank alle taken die de wet aan de rechtbank opdraagt zal vervullen, zodat het verzoek van de bewindvoerder kan worden ontvangen.
2.3.
Het verzoek van de bewindvoerder is onder meer gegrond op artikel 242, eerste lid onder 5 Fw. Op grond van deze bepaling geldt dat een surseance moet worden ingetrokken indien de staat van de boedel zodanig blijkt te zijn dat handhaving van de surseance niet langer wenselijk is of niet het vooruitzicht blijkt te bestaan dat de schuldenaar zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen.
2.4.
Op dit moment is niet duidelijk wat de voorraadpositie van [bedrijfsnaam 1] is. Niet kan worden vastgesteld voor welk deel van de voorraad de eigendom is voorbehouden door leveranciers en welk deel van de voorraad werd verpand aan ABN Amro Bank. De beëindiging van de surseance zal tot gevolg hebben dat de aanwezige voorraden veel minder zullen opbrengen voor de gezamenlijke schuldeisers. Daarbij zal een faillissement naar verwachting het verlies van werkgelegenheid betekenen. Op basis van de ter zitting gewisselde liquiditeitsbegrotingen en het resultaat van de exploitatie vanaf verlening van de surseance tot heden, is voldoende aannemelijk dat in ieder geval de komende weken van een positieve exploitatie spaken is. Het is op dit moment onvoldoende aannemelijk geworden dat groepen van schuldeisers zullen worden benadeeld door een voortzetting van de surseance gedurende nog enkele weken. De bewindvoerder reserveert uit de exploitatie de inkoopwaarde van de verkopen, zodat leveranciers met een mogelijk eigendomsvoorbehoud kunnen worden gecompenseerd. Met ABN Amro Bank werd een regeling getroffen op basis waarvan zij met voortzetting heeft ingestemd. Indien de van de zijde van [bedrijfsnaam 1] ingebrachte cijfers kloppen, bestaat daarnaast het vooruitzicht dat aan de schuldeisers van [bedrijfsnaam 1] een akkoord kan worden aangeboden.
2.5.
De bewindvoerder en [bedrijfsnaam 1] hebben gezamenlijk voorwaarden geformuleerd ter beveiliging van de belangen van schuldeisers. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in de faxbrief van 9 mei 2019. Andere door de bewindvoerder aangevoerde gronden voor beëindiging van de surseance worden in deze voorwaarden ondervangen en kunnen - nu de bewindvoerder daarmee heeft ingestemd - onbesproken blijven. Op basis van de nu tussen partijen geformuleerde voorwaarden, geldt dat nog enige tijd beschikbaar is om de voorraad te tellen en de verschillende liquiditeitsbegrotingen te laten valideren. Verder is in de voorwaarden voorzien in de aanstelling van een extra bestuurder, zodat de vertrouwensrelatie tussen de bewindvoerder en ABN Amro Bank mogelijk kan worden hersteld.
2.6.
Gelet op al het voorgaande, is het wenselijk de surseance te handhaven. Het verzoek van de bewindvoerder wordt afgewezen.
2.7.
Gelet op het bepaalde in artikel 225 Fw, zullen aan handhaving van de surseance de hierna te noemen voorwaarden worden verbonden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het verzoek af;
3.2.
bepaalt, ter beveiliging van de belangen van de schuldeisers het volgende:
3.2.1.
De voorraden in alle [achternaam 1] & [achternaam 2] -winkels en in de magazijnen te Veenendaal, Waalwijk en Nijmegen ( [..] ) worden handmatig door het winkelpersoneel geteld aan de hand van door [bedrijfsnaam 2] aan te reiken instructies en lijsten, op maandag 13 mei. [bedrijfsnaam 2] houdt toezicht. Voor de duur van deze inventarisatie worden de winkels gesloten.
3.2.2.
Een accountant (van een van de grote vijf) zal de liquiditeitsprognose tot 9 juli valideren d.w.z. controleren op juistheid en/of aanpassen waar dit op basis van diens inzichten noodzakelijk is. Hij zal voorts een boedeladministratie opstellen/bijhouden, zodat duidelijk is wat er tijdens de surseanceperiode tot aan 9 juli in de onderneming gebeurt. De bevindingen van de accountant worden uiterlijk op vrijdag 17 mei 2019 18:00 uur met de bewindvoerder gedeeld.
a. Voor zover er uit de controle van de accountant blijk van een liquiditeitstekort dat de garantiesom van € 750.000,- (zevenhonderdvijftigduizend euro) overstijgt, zal [bedrijfsnaam 4] B.V. dit binnen en werkdag moeten aanvullen. Indien [bedrijfsnaam 4] B.V. dit niet doet zal opnieuw om omzetting worden verzocht.
b. De kosten van de accountant dienen te worden meegenomen in de liquiditeitsprognose.
3.2.3.
[I] zal als additionele bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V. worden benoemd.
3.2.4.
Er zullen via [bedrijfsnaam 5] B.V. op consignatiebasis goederen in de winkels van [bedrijfsnaam 1] B.V. worden geplaatst.
a. [bedrijfsnaam 5] B.V. koopt voor maximaal € 500.000,- (vijfhonderdduizend euro) per week in, en zal ofwel (i) haar leveranciers direct volledig betalen ofwel (ii) haar leveranciers, [bedrijfsnaam 1] B.V. en de bewindvoerder volledig laten vrijwaren tegen welke aanspraak dan ook van die leverancier uit hoofde van de leveranties aan [bedrijfsnaam 5] B.V.
b. [bedrijfsnaam 5] B.V. zal geen winst/marge behalen op de inkoop en doorlevering van de goederen op consignatiebasis.
c. De vorderingen van [bedrijfsnaam 5] B.V. op [bedrijfsnaam 1] B.V. zullen op wekelijkse basis worden achtergesteld ten opzichte van alle andere vorderingen in de surseance.
d. In geval van een faillissement van [bedrijfsnaam 1] B.V. zal [bedrijfsnaam 5] B.V. de consignatiegoederen op eerste verzoek kosteloos uit de winkels komen ophalen.
3.2.5.
[bedrijfsnaam 1] B.V. staat ervoor in dat de kassasystemen in staat zijn deze consignatieverkopen adequaat apart te registreren.
Gegeven op 10 mei 2019 door mr. P.J. Neijt, rechter.