3.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf en/of maatregel moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich twee keer, te weten op 6 februari 2016 en in april 2017, schuldig gemaakt aan de verkrachting van een minderjarig meisje. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de toen 14-jarige [slachtoffer 1] en de eveneens 14-jarige [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft [slachtoffer 1] , nadat zij duidelijk te kennen had gegeven geen seks te willen, in het gezicht geslagen. Hij heeft ook gedreigd naaktfoto’s en -filmpjes van haar naar anderen te sturen.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] opgesloten in zijn slaapkamer en haar gesommeerd al haar kleding uit te trekken. Zij heeft meermalen aangegeven dat zij de seksuele handelingen die verdachte bij haar verrichtte niet fijn vond en zij heeft meermalen gezegd dat hij moest stoppen, maar verdachte stopte niet.
De rechtbank weegt mee dat het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van zedendelicten langdurig de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden en dat zij gedurende lange tijd gevoelens van onrust en onveiligheid kunnen ervaren. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de slachtoffers grote vrees heeft aangejaagd en inbreuk heeft gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn wens tot bevrediging van zijn seksuele verlangens, zonder oog te hebben voor de wensen van de slachtoffers en de mogelijke consequenties van zijn handelen. Tijdens de zitting is namens [slachtoffer 1] een slachtofferverklaring afgelegd waaruit onder meer blijkt dat haar hele leven op zijn kop is gezet, dat zij tot op dat moment regelmatig nachtmerries had over het delict en dat zij is veranderd, in die zin dat zij minder vertrouwen heeft in mensen die zij niet kent en dat zij angst heeft om alleen te zijn. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] volgt dat zij na de verkrachting last heeft gekregen van chronische PTSS en dat zij daarvoor een traumabehandeling heeft ondergaan.
Strafblad verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 8 april 2019, waaruit blijkt dat verdachte op 17 augustus 2017 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag is veroordeeld voor een poging tot afdreiging met naaktfoto’s van het slachtoffer.
Inhoud rapporten van de deskundigen
De rechtbank oordeelde bij tussenvonnis van 19 december 2018 dat zij zich op dat moment onvoldoende voorgelicht achtte over de persoon van verdachte. Om daarover meer duidelijkheid te krijgen zijn daarna (aanvullende) rapporten opgemaakt, waarop de rechtbank bij haar beslissing acht heeft geslagen. Het gaat daarbij om de volgende rapporten:
een rapport van 5 maart 2019, opgemaakt door dr. S.J. Roza, psychiater;
een aanvullend rapport van 8 maart 2019, opgemaakt door drs. M.H. Keppel, GZ- en Kinder- en Jeugdpsycholoog;
een rapport met geplande realisatiedatum 13 mei 2019, opgesteld door I. Berkhoff, reclasseringswerker.
Het door psycholoog drs. M.H. Keppel opgestelde aanvullende rapport van 8 maart 2019 houdt onder meer het volgende in.
Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van cognitief functioneren op zwakbegaafd niveau alsook in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met onderliggende hechtingsproblematiek. Tevens is er sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een stoornis in cannabisgebruik, in enige remissie, matig van ernst. Genoemde problematiek was tijdens het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene heeft gehandeld vanuit een lust-/onlustprincipe, gericht op het bevredigen van zijn eigen driften/behoeften, zonder daarbij rekening te houden met de slachtoffers en ging daarbij voorbij aan de gevoelens en wil van de slachtoffers. Bovenstaande leidt tot het advies om het ten laste gelegde in een verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen. Op grond van de genoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan wat betreft de door de rechtbank bewezen gevonden feiten gesteld worden dat betrokkene in staat wordt geacht om het ongeoorloofde van zijn handelen (zeker achteraf) te beseffen, maar dat hij in verminderde mate in staat was om adequate gedragskeuzes te maken en conform te handelen. Vanuit de antisociale persoonlijkheidsstoornis vertoont hij egocentrisch en grensoverschrijdend gedrag, waarbij hij onvoldoende wordt geremd door de gewetensfuncties. Hij kan impulsief en roekeloos handelen, zonder veel verantwoordelijkheid voor zijn handelen te nemen. Vanuit zijn zwakbegaafdheid kan worden afgevraagd in hoeverre hij in staat was om vooraf na te denken over de consequenties van zijn gedrag, ook die voor de slachtoffers.
Op basis van het risicotaxatie-instrument SSA en conform de klinische indrukken, wordt het risico op zedendelicten in de huidige situatie als matig-hoog ingeschat. Het risico ligt vooral in veranderingen in of het wegvallen van zijn belangrijkste steunpilaren: moeder en zijn vriendin. Hetzelfde geldt voor als er sprake is van andere teleurstellingen of tegenslagen, zoals het mislukken van een opleiding of het niet kunnen vinden van een woning. Wanneer betrokkene opnieuw te maken zal krijgen met een (grote) tegenslag, zoals bijvoorbeeld het overlijden van zijn moeder of beëindiging van de relatie met zijn vriendin, is de kans groot dat hij opnieuw antisociaal, en mogelijk seksueel overschrijdend, gedrag gaat vertonen. Er zijn nauwelijks beschermende factoren te noemen. Betrokkene kan zijn eigen leven nog niet adequaat genoeg inrichten en disfunctioneert op nagenoeg alle levensgebieden. Terugval in oude patronen is een groot risico.
Betrokkene heeft in de afgelopen jaren laten zien dat hij anders in het leven is gaan staan, maar heeft tijdens de huidige detentie ook laten zien dat hij makkelijk terugvalt in oude patronen. De scheidingslijn tussen delictvrij en strafbaar gedrag lijkt erg dun en fragiel te zijn.
Om de kans op recidive te verkleinen, is een intensieve behandeling aangewezen om de kenmerken van de antisociale persoonlijkheid te doen verminderen. Ook wordt het nodig geacht dat er aandacht is voor het seksueel overschrijdend gedrag. Daarnaast is het belangrijk dat er aandacht is voor het (traumatische) verleden, de onderliggende hechtingsproblematiek en de stoornis in cannabisgebruik. Deze behandeling kan plaatsvinden bij een forensische polikliniek, zoals De Waag of een soortgelijke instelling. Geadviseerd wordt om bovengenoemde behandeling, indien de strafmaat het toelaat, te realiseren in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld een reclasseringstoezicht. TBS met voorwaarden is overwogen als kader, maar de maatregel wordt vooralsnog als een te zware maatregel beschouwd, omdat er na april 2017 geen recidive is geweest, er een verandering in zijn levensstijl heeft plaatsgevonden, er geen sprake is van direct maatschappelijk gevaar en dat er inmiddels een commitment is wat betreft begeleiding van Humanitas sinds oktober 2017.
Het rapport van 5 maart 2019, opgemaakt door psychiater dr. S.J. Roza, houdt onder meer het volgende in.
Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk zwakbegaafdheid en een antisociale-persoonlijkheidsstoornis, waar eveneens sprake van was ten tijde van het de tenlastegelegde feiten. Deze zwakbegaafdheid en antisociale-persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde ten dele. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde, bij bewezenverklaring, in een verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
Vanuit zijn zwakbegaafdheid en antisociale persoonlijkheidsstoornis is het voorstelbaar dat betrokkene geneigd is geweest om vooral uit te gaan van zijn eigen persoonlijke behoeften en verlangens, en dat hij daarbij minder of geen oog heeft gehad voor de potentiele gevolgen van zijn handelen voor de ander. (…) Betrokkene heeft zich niet bekommerd om de precieze leeftijd van de slachtoffers en heeft genomen wat hij krijgen kon, zo zegt hij. Zijn impulsiviteit, zijn zwakbegaafde intellectuele capaciteiten en zijn lacunaire gewetensfunctie maken dat hij iets minder dan een gemiddeld persoon in staat was om de consequenties van zijn gedrag te overdenken en daarnaar te handelen. Hij is zich echter terdege bewust geweest van het laakbare van seksueel contact met minderjarigen. De toegepaste dwang en dreiging die door beide meisjes wordt genoemd, blijft hij stellig ontkennen, waardoor ten aanzien van dat aspect, en de proactieve agressie die daarbij zou horen, geen gefundeerde uitspraak kan worden gedaan.
Afweging van de actuariële risicotaxatie-instrumenten, de beschermende factoren en het klinisch oordeel leidt tot de inschatting van een matig-hoog recidiverisico op seksuele delicten.
Geadviseerd wordt tot een intensief outreachend behandelprogramma zoals Topzorg bij de Waag, specifiek gericht op high risk jongvolwassenen. De huidige seksuele feiten worden grotendeels gekaderd als onderdeel van zijn antisociale gedragingen. Trainingen gericht op het aangaan van vriendschappen, relaties, intimiteit en seksualiteit kunnen als onderdeel van de Topzorg-aanpak worden meegenomen.
Bovengenoemde interventies worden geadviseerd in het kader van de bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijk strafdeel, indien de opgelegde strafmaat dit toelaat. Wanneer de rechtbank komt tot een gevangenisstraf van meer dan 4 jaar, dan zou de bovengenoemde intensieve behandeling binnen het kader van de tbs met voorwaarden kunnen plaatsvinden. Er wordt niet primair geadviseerd tot het kader van de terbeschikkingstelling vanwege de beperkt ingeschatte doorwerking van zijn psychiatrische pathologie in de tenlastegelegde feiten en de inschatting van geringe noodzaak tot terbeschikkingstelling ten behoeve van de veiligheid van de maatschappij (vanwege het ingeschatte matig-hoog recidiverisico).
Als alternatief voor het programma Topzorg kan ook aan een kortdurende klinische behandeling, zoals geboden door de Van der Hoevenkliniek, worden gedacht, al lijkt betrokkene hier slechts in beperkte mate voor open te staan.
Het reclasseringsrapport opgemaakt door reclasseringswerker I. Berkhoff houdt onder meer het volgende in.
Betrokkenes houding ten aanzien van behandeling en toezicht kenmerkt zich sinds lange tijd door weglopen, wegduiken voor verantwoordelijkheden, het zich onttrekken aan en eindeloos soebatten over het niet nakomen van afspraken. Betrokkene werd hierin niet gecorrigeerd door zijn netwerk/familie. Hierdoor is hulpverlening en/of behandeling in het verleden nooit van de grond gekomen. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat dit gedrag nu ineens zal veranderen. Veeleer getuigt zijn houding van opportunisme en berekening. De verwachting is dat, zolang betrokkene iets te halen heeft, hij het contact zal onderhouden, maar zodra hem een restrictie of aanwijzing gegeven wordt, hij het laat afweten. Geconcludeerd kan worden dat er bij betrokkene geen sprake is van intrinsieke motivatie voor behandeling.
Door de reclassering is een risicotaxatie afgenomen en hierop scoort betrokkene als Hoog. De risicotaxatie is afgenomen door ondergetekende en nogmaals getoetst door J. Veel, een hiervoor opgeleide collega. Ofschoon de score ten aanzien het recidiverisico niet overeenkomt met de score ‘matig-hoog’ volgens de pro justitia-rapporteurs delen wij het standpunt van deze deskundigen dat een intensieve behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen.
Een intensieve behandeling gericht op het voorkomen van seksueel overschrijdend gedrag kan slechts ambulant plaatsvinden, indien er sprake is van een grote motivatie en responsiviteit in combinatie met optimale omgevingsfactoren. Al deze factoren ontbreken bij betrokkene. Hij heeft een lange geschiedenis van zich onttrekken aan toezicht en tot op heden is er geen enkel behandeltraject van de grond gekomen. Op basis van bovenstaande gegevens achten wij dan ook de kans op resultaat bij een klinische opname groter dan bij een ambulant traject.
Daarbij komt betrokkene niet in aanmerking voor het Topzorg-programma vanwege de aanwezige zedenproblematiek. Een klinische opname in de Van der Hoevenkliniek (Kortdurend Klinische Behandeling Zedendaders) is geïndiceerd. Een ambulant traject zou aansluitend aan de opname kunnen plaatsvinden.
Geen enkel traject met betrokkene heeft in het verleden succes opgeleverd. Betrokkene lijkt niet aan te sturen en de responsiviteit is zeer gering. Van een behandeltraject in het kader van een voorwaardelijke veroordeling valt ons inziens niets te verwachten. Een verplicht reclasseringscontact met bijzondere voorwaarden lijkt ons dan ook geen enkele toegevoegde waarde hebben en wij verwachten dat dit opnieuw zal mislukken. Betrokkene zegt hieraan te willen meewerken maar dit lijkt ingegeven uit opportunisme en het willen voorkomen van een tbs-maatregel.
Een behandeltraject in het kader van een tbs met voorwaarden geeft een betere kans op enig effect. Een tbs met voorwaarden zou een steviger stok achter de deur kunnen zijn die nodig is om betrokkene ertoe te bewegen zich aan afspraken te houden. Betrokkene kan dan laten zien dat hij zich kan inzetten voor de behandeling, en het tbs-kader zal hem hierbij wellicht stimuleren. Het feit dat betrokkene niet wil meewerken aan een tbs met voorwaarden geeft ons inziens aan dat dit een maatregel is die enige impact op hem zou kunnen hebben. Mocht dit onvoldoende blijken en de behandeling stagneren, dan zal een dwangverpleging uiteindelijk kunnen voorkomen dat betrokkene opnieuw onvoldoende behandeld weer instroomt in de samenleving. Dit in tegenstelling tot een behandeling opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling waar betrokkene in zo’n situatie opnieuw onvoldoende behandeld in de samenleving kan terugkeren.
De gedragsverandering die door psycholoog Keppel wordt genoemd is zeer minimaal te noemen en onvoldoende reden om ervan uit te gaan dat een behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel nu wel zal slagen. Zo heeft betrokkene in 2018 niet meegewerkt aan het psychiatrisch Pro Justitiaonderzoek, hij heeft zich niet gehouden aan schorsingsvoorwaarden, is niet verschenen op de zitting van 29 augustus 2018 en is, na signalering, aangehouden in Deventer. In de periode van detentie voorafgaand aan de totstandkoming van dit rapport is betrokkene tweemaal gesepareerd wegens in bezit hebben van drugs en een telefoon en vanwege meerdere positieve urinecontroles op cannabis. Deze “gedragsverandering” geeft ons derhalve niet het vertrouwen dat betrokkene zich aan afspraken zal gaan houden.
Gezien bovenstaande adviseert de reclassering een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Wij adviseren dat de terbeschikkingstelling en de daaraan te verbinden voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zullen zijn.
Dr. Roza, drs. Keppel en mevrouw Berkhoff hebben ter terechtzitting van 20 mei 2019 verklaard bij de conclusies in hun rapporten te blijven en zij hebben deze conclusies nader toegelicht.
Ziekelijke stoornis en/ gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, alsmede mate van toerekenbaarheid
Genoemde deskundigen Keppel en Roza komen in hun rapportages beiden tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk zwakbegaafdheid en een antisociale-persoonlijkheidsstoornis. Beide deskundigen spreken bovendien over een ziekelijke stoornis in de vorm van een stoornis in cannabisgebruik. Ter terechtzitting hebben zij een en ander uitvoerig toegelicht. Door beide deskundigen wordt geadviseerd om het reeds bewezenverklaarde in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
Verschil van mening tussen de deskundigen
De rechtbank constateert dat de deskundigen het erover eens zijn dat verdachte intensieve behandeling nodig heeft, maar dat zij van mening verschillen over de vraag of die behandeling ambulant of ook klinisch dient plaats te vinden. Ook bestaat verschil van mening tussen de deskundigen over de vraag of het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel of terbeschikkingstelling met voorwaarden het meest passend is.
Het op te leggen kader – bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel of terbeschikkingstelling met voorwaarden?
Dr. Roza en drs. Keppel schatten het recidiverisico in op ‘matig tot hoog’. De reclassering schat dit risico in op ‘hoog’. Op de zitting van 20 mei 2019 hebben zij toegelicht dat het verschil in uitkomst met name gelegen is in de scores die zijn toegekend bij de ‘Stable 2007’, welke risicotaxatie naar haar aard subjectief is. Uit de rapportage van dr. Roza volgt dat de risicotaxatie ‘matig tot hoog’ doorslaggevend is geweest om geen terbeschikkingstelling met voorwaarden te adviseren. Naar het oordeel van de rechtbank dient bij de beantwoording van de vraag welk kader passend is echter ook meegewogen te worden dat verdachte tot op heden de toegepaste dwang en dreiging ontkent. Verdachte blijft volhouden dat de seksuele handelingen met instemming van de slachtoffers hebben plaatsgevonden. In haar rapport overweegt dr. Roza dat hierdoor ten aanzien van dat aspect, en de proactieve agressie die daarbij zou horen, geen gefundeerde uitspraak kan worden gedaan. Ter terechtzitting heeft dr. Roza aangegeven dat een inschatting van het recidiverisico lastiger is op het moment dat verdachte niet aangeeft wat zijn beweegredenen zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank dient gelet op het voorgaande aan de inschatting van het recidiverisico ‘matig tot hoog’ minder gewicht te worden toegekend dan in het geval de verdachte de bewezen verklaarde dwang en dreiging had bekend en inzicht had gegeven hoe hij hiertoe was gekomen.
Ten aanzien van de redenen die door drs. Keppel worden genoemd om te onderbouwen dat zij terbeschikkingstelling met voorwaarden vooralsnog een te zware maatregel vindt, overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar is verdachte na april 2017 niet gerecidiveerd maar daarbij moet wel in aanmerking worden genomen dat dit een groot deel van die periode ook niet mogelijk was gelet op zijn detentie. De betekenis van het commitment van verdachte ten aanzien van de begeleiding van Humanitas dient gerelativeerd te worden, nu die begeleiding slechts ziet op praktische zaken als het vinden van woonruimte, maar niet is gericht op behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. Voor wat betreft de verandering van leefstijl is de rechtbank van oordeel dat deze gedragsverandering, gelet op de in het reclasseringsrapport opgesomde gedragingen van verdachte voor en tijdens detentie, zeer minimaal te noemen is. De rechtbank acht vooral het overtreden van de schorsingsvoorwaarden zeer laakbaar.
Kortom, de hiervoor besproken argumenten van dr. Roza en drs. Keppel om geen terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen overtuigen niet. Daarentegen ziet de rechtbank in hun rapportages en de rapportage van de reclassering voldoende aanknopingspunten om dit kader wel op te leggen. Zo overweegt drs. Keppel in haar rapport dat de scheidingslijn tussen delictvrij en strafbaar gedrag erg dun is. Ook overweegt zij dat het risico op recidive wordt vergroot door het wegvallen van de voor verdachte belangrijke steunpilaren, te weten zijn moeder en zijn vriendin. Drs. Keppel concludeert dat wanneer verdachte te maken zal krijgen met (grote) tegenslag, zoals het overlijden van zijn moeder, de kans groot is dat verdachte opnieuw antisociaal gedrag, en mogelijk seksueel overschrijdend gedrag, zal vertonen. Op de zitting van 20 mei 2019 heeft de raadsman van verdachte verklaard dat verdachte een zeer hechte band met zijn zieke moeder heeft en dat zijn moeder naar verwachting binnen enkele maanden zal komen te overlijden.
Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte zich in het verleden niet heeft gehouden aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf, zoals blijkt uit het reclasseringsrapport. Dr. Roza heeft ter terechtzitting verklaard dat dit samenhangt met de bij verdachte vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis, omdat het voor hem op grond van die stoornis lastig is zich te conformeren aan wat anderen zeggen dat hij moet doen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nu wel gemotiveerd is om mee te werken aan behandeling en andere voorwaarden, maar zowel mevrouw Berkhoff als dr. Roza hebben aangegeven dat dit ingegeven zou kunnen zijn door opportunisme en het willen voorkomen van het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling. Mede gelet op hetgeen de deskundigen hebben aangevoerd over het risico dat verdachte zijn behandeling voortijdig zal staken, is een beoordeling over de houdbaarheid van de behandelmotivatie van verdachte moeilijk te maken, terwijl een gedwongen behandelkader juist geboden is in verdachtes geval. Indien een behandeltraject in het kader van bijzondere voorwaarden wordt gegoten, vormt de stok achter de deur een gevangenisstraf die in tijdsduur is beperkt. Het ondergaan van een gevangenisstraf bij onttrekking aan de bijzondere voorwaarden is onwenselijk, omdat een effectieve behandeling dan zal ontbreken, hetgeen risico’s voor de veiligheid van de maatschappij oplevert.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, ook gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden eist. Alleen op die wijze kan worden voorkomen dat verdachte, indien hij niet meewerkt aan behandeling, onbehandeld zal terugkeren in de maatschappij.
Behandeling – ambulant of klinisch?
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of aan verdachte een klinische behandeling moet worden opgelegd of dat een ambulante behandeling volstaat.
Alle procespartijen en deskundigen zijn het erover eens dat verdachte een intensieve behandeling nodig heeft. Drs. Keppel en dr. Roza komen beiden tot het advies om verdachte een ambulante behandeling op te leggen. Dr. Roza heeft daarbij nog wel aangegeven dat een klinische behandeling een alternatief zou kunnen zijn voor de door haar geadviseerde ambulante behandeling. De reclassering komt tot het advies verdachte klinisch te laten behandelen. Het risico dat verdachte zich aan een behandeling zal onttrekken, schatten de psychiater en psycholoog minder hoog in dan de reclassering doet.
De rechtbank stelt vast dat de door de psychiater geadviseerde behandeling binnen het Topzorg-traject van De Waag geen passende behandeling voor verdachte is, nu De Waag te kennen heeft gegeven dat de zedenproblematiek van verdachte een contra-indicatie is voor het kunnen volgen van deze behandeling. De Waag heeft aangegeven dat een kortdurende klinische opname bij de Van der Hoevenkliniek van 1 tot 2 jaar wel passend zou kunnen zijn. Deze behandeling is ook door de psychiater, als alternatief voor de ambulante behandeling, genoemd. De reclassering heeft nader onderzoek gedaan naar die behandeling en de rechtbank constateert dat de Van der Hoevenkliniek, blijkens de laatste rapportage van de reclassering, een indicatie voor een klinische opname van verdachte heeft afgegeven.
Bij de afweging tussen een klinische of een ambulante behandeling van verdachte acht de rechtbank naast het voorgaande ook de volgende passage uit het rapport van mevrouw Berkhoff van belang: “
Een intensieve behandeling gericht op het voorkomen van seksueel overschrijdend gedrag kan slechts ambulant plaatsvinden, indien er sprake is van een grote motivatie en responsiviteit in combinatie met optimale omgevingsfactoren.” Nu al deze factoren bij verdachte ontbreken, acht de rechtbank de kans op resultaat bij een klinische behandeling veel groter dan binnen een ambulant traject. De rechtbank betrekt hierbij ook hetgeen hiervoor (bij de motivering van het kader dat de rechtbank nodig acht) is overwogen over de wijze waarop verdachte in het verleden is omgegaan met hem opgelegde bijzondere voorwaarden/behandelverplichtingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de behandeling die verdachte dient te ondergaan, in ieder geval in aanvang, in een klinisch kader dient plaats te vinden.
Oplegging maatregel en inhoud van de op te leggen voorwaarden
De rechtbank zal, zoals hiervoor al is overwogen, de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden gelasten. De rechtbank constateert dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Bij de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
uit recente multidisciplinaire gedragsrapportages blijkt dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond;
op de gepleegde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eist de maatregel.
De rechtbank legt de in het dictum te noemen voorwaarden op. Bij het formuleren van de voorwaarden heeft de rechtbank aangesloten bij de door de reclassering voorgestelde voorwaarden. Verdachte heeft zich ter terechtzitting, nadat hij was gewezen op het risico dat bij niet instemmen met de geadviseerde voorwaarden een terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou kunnen worden opgelegd, bereid verklaard de door de reclassering geadviseerde voorwaarden na te leven.
De maximale duur van de klinische opname stelt de rechtbank vast op twee jaar.
De rechtbank zal bovendien op de voet van artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de terbeschikkingstelling, ook in het geval dat hoger beroep wordt ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, aansluit op de hierna te bespreken periode van detentie, zodat verdachte niet onbehandeld terugkeert in de maatschappij.
De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven die gericht zijn tegen dan wel gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele tbs-maatregel met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.
Oplegging straf
Naast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf opleggen. De rechtbank is van oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf recht doet aan de ernst van de feiten.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een verkrachting uit van gevangenisstraf van 2 jaar, hetgeen zou betekenen dat, nu de rechtbank twee verkrachtingen bewezen heeft verklaard, een gevangenisstraf van 4 jaar in beginsel passend zou zijn. De rechtbank ziet echter aanleiding van de LOVS-oriëntatiepunten af te wijken, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat de rechtbank verdachte in het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden een klinische behandeling dient te ondergaan die mogelijk 2 jaar gaat duren.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, naast oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden, een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.