Overwegingen
Over de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand van 29 december 2017
1. De rechtbank stelt voorop dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 3. De rechtbank komt aan verdere bespreking hiervan dan ook niet toe.
Over de aanvraag van eiseres om bijstand van 25 oktober 2017
2. De rechtbank neemt de volgende feiten aan. Eiseres heeft op 25 oktober 2017 een aanvraag om bijstand gedaan. Diezelfde dag heeft zij een gesprek gehad met verweerder. Partijen zijn het er over eens dat eiseres aan het einde van dit gesprek heeft aangegeven dat zij afziet van een aanvraag, alle stukken terug wil en geen uitkering wil aanvragen.
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu zij de aanvraag heeft ingetrokken, het verweerder niet vrij stond om een besluit te nemen op haar aanvraag. Gelet hierop mocht verweerder het verslag van het gesprek van 25 oktober 2017 niet bewaren en had verweerder dit verslag niet in het kader van de aanvraag van 10 november 2017 mogen raadplegen.
4. De rechtbank beslist dat de aanvraag van 25 oktober 2017 niet is ingetrokken. Eiseres heeft tijdens het gesprek op 25 oktober 2017 wel gezegd dat zij afziet van een aanvraag, maar uit de processtukken blijkt dat eiseres op 27 oktober 2017 is gebeld door een medewerker van verweerder, mevrouw [A] . Eiseres heeft toen gezegd dat zij wilde dat er een besluit op de aanvraag zou komen en dat haar advocaat zich dan zou beraden over dat besluit. Eiseres heeft toen niet gezegd dat zij geen aanvraag had gedaan en ook niet dat zij de aanvraag anders alsnog wilde intrekken. Dit wordt bevestigd doordat de advocaat van eiseres in het bezwaar tegen het primaire besluit 1 ook niet heeft aangegeven dat het besluit ten onrechte is genomen, nu de aanvraag zou zijn ingetrokken. Alleen al om deze reden gaat de stelling dat het gespreksverslag van 25 oktober 2017 niet bewaard mocht worden, niet op. De andere argumenten die eiseres hierover heeft aangevoerd, blijven daarom verder buiten beschouwing.
Over de aanvraag van eiseres om bijstand van 10 november 2017
5. Op 10 november 2017 heeft eiseres een aanvraag ingediend om bijstand. Zij heeft hierbij aangegeven dat zij woont op het adres [adres] in [woonplaats] . Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat – kort gezegd – eiseres volgens verweerder niet op het opgegeven adres woont. Verweerder baseert dit op het huisbezoek van 29 november 2017, waarnemingen op een tiental dagen in november 2017 en een briefje dat op de voordeur van eiseres hing.
6. De te beoordelen periode loopt van 10 november 2017, de datum waarop eiseres om bijstand heeft gevraagd, tot en met 5 december 2017, de datum van het besluit op de aanvraag. Nu verweerder deze aanvraag inhoudelijk heeft beoordeeld, zal het bestreden besluit worden getoetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden.
7. Artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechters in Nederland op dit terrein, de Centrale Raad van Beroep(CRvB), is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als eiseres toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand heeft. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Hiervan is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen vóór of uiterlijk bij het begin van - het huisbezoek duidelijk is dat en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door eiseres verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en deze gegevens niet op een andere effectieve en minder belastende wijze kunnen worden gecontroleerd. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek dan dient eiseres erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Ontbreekt een redelijke grond dan moet eiseres erop worden gewezen dat het weigeren van toestemming geen gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. De bewijslast ten aanzien van het ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning rust op de gemeente.
8. Eiseres heeft gesteld dat het huisbezoek niet had mogen plaatsvinden, aangezien het heeft plaatsgevonden vóórdat zij een aanvraag had gedaan. Zij heeft de aanvraag namelijk op 30 november 2017 heeft ingediend en het huisbezoek is de dag ervoor gedaan. Gelet hierop was er geen sprake van informed consent en was het huisbezoek in strijd met artikel 8 van het EVRM.
9. De rechtbank beslist dat verweerder op grond van artikel 53a van de Participatiewet (Pw) bevoegd was een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening van de bijstand. Dit geldt ook voor de feitelijke woonsituatie van een belanghebbende. Bij informed consent gaat het erom dat geen sprake is van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8 van het EVRM als eiseres toestemming tot binnentreden in de woning heeft gegeven. Eiseres heeft naar het oordeel van dDe rechtbank de toestemming vrijwillig verleend en op basis van ‘informed consent’. Dit blijkt uit het door haar ondertekende formulier. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Ook heeft eiseres gesteld dat er geen redelijke grond bestond voor het huisbezoek. Uit het rapport van 30 november 2017 volgt immers niet waarom verweerder twijfel had over de woonsituatie van eiseres.
11. De rechtbank beslist dat er een redelijke grond voor het huisbezoek bestond. Bij de eerdere aanvraag van 25 oktober 2017 had eiseres verklaard dat zij in een schapenstal woonde omdat het onveilig was in haar woning, nu de deurwaarder een gat in haar slot had gemaakt. Ook gaf haar broer tijdens het gesprek op 25 oktober 2017 aan dat de woning onbewoonbaar was. In het kader van de aanvraag van 10 november 2017 is verder van belang dat eiseres op 10 november verklaarde dat zij bij haar moeder verbleef, terwijl haar moeder en zijzelf ook op 17 november 2017 hebben verklaard dat eiseres in haar eigen woning woont. Gelet op deze tegenstrijdige verklaringen kon verweerder redelijkerwijs twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de door eiseres verstrekte gegevens, waardoor er een redelijke grond voor het huisbezoek bestond. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiseres heeft ook gesteld dat het huisbezoek niet proportioneel en subsidiair was. Verweerder had ook op een andere manier duidelijkheid kunnen krijgen over de woonsituatie van eiseres, bijvoorbeeld door haar om bewijs te vragen. Maar er is haar nooit gevraagd de twijfel weg te nemen door zelf de feitelijke woonsituatie aan te tonen.
13. De rechtbank beslist dat, gelet op het geheel van omstandigheden en tegenstrijdige mededelingen, de juistheid en volledigheid van de door eiseres opgegeven woonsituatie niet op een andere effectieve en minder belastende wijze kon worden gecontroleerd dan door het afleggen van een huisbezoek. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiseres heeft daarnaast gesteld dat het huisbezoek in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres wijst erop dat zij heeft getekend voor de (handgeschreven) aantekeningen van het huisbezoek zoals die zijn opgenomen in processtuk B30. Later is een uitwerking van het huisbezoek opgesteld (dit is processtuk B29), maar dit is niet in haar bijzijn gebeurd. Eiseres heeft dit niet gekregen en ook niet de mogelijkheid gekregen om hier commentaar op te leveren. Dit is onzorgvuldig. Bovendien is sprake van verschillen tussen de aantekeningen en de uitwerking van het huisbezoek en van onjuistheden.
15. De rechtbank stelt vast dat de aantekeningen van het huisbezoek (B30) als volgt luiden: ‘De woonkamer was niet bereikbaar vanwege dozen voor de deur. Hele huis staat vol met papier en dergelijke. In koelkast staan eiserdozen, wat sausjes en een bak yoghurt. De douche is niet bruikbaar, de badkamer staat vol met spullen. In wastafel ligt stof. In toilet zit kring van kalk. Bed lag vol met spullen. Aanrecht ligt vol. Koken nu niet mogelijk. Er liggen allerlei spullen op kookplaatje. Geen dieren of voeding in woning aanwezig.’
16. De rechtbank stelt verder vast dat de uitwerking van het huisbezoek (B29) éen A4 uitgetypte tekst betreft. Verweerder heeft geen verklaring kunnen geven voor het verschil in lengte tussen de aantekeningen en de uitwerking. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitwerking van het huisbezoek niet aan eiseres is gestuurd en ook niet aan haar is voorgelegd. Bovendien is inderdaad sprake van verschillen tussen B30 en B29. In de aantekeningen wordt namelijk gesproken over eierdozen in de koelkast, maar in de uitgewerkte verklaring wordt gesproken over eieren. Voorts wordt in de uitgewerkte versie gesproken over één pakje groente in de diepvries, terwijl in de aantekeningen van het huisbezoek de diepvries niet wordt genoemd. Ook wordt in de aantekeningen gesproken over een kring van kalk in het toilet, terwijl volgens de uitwerking sprake is van een dikke rand kalk op de spiegel. Dit terwijl eiseres, zo stelt zij zelf, geen spiegel heeft in de toiletruimte. Volgens de aantekeningen lag er verder stof in de wastafel. Volgens de uitwerking is er sprake van een laag stof. Gelet op het bovenstaande komt aan de bevindingen van het huisbezoek geen gewicht toe en heeft verweerder hieruit niet de conclusie mogen trekken dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde. De beroepsgrond slaagt.
17. Eiseres heeft gesteld dat er geen reden was voor observaties en waarnemingen en dat dit in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.
18. Op grond van artikel 53a van de PW was verweerder bevoegd een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening van de bijstand. Zoals de hoogste rechter eerder heeft overwogenkan deze algemene onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan worden uitgeoefend bij alle bijstandsgerechtigden en is hiervoor geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Gelet hierop treft de stelling dat onvoldoende aanleiding was om over te gaan tot het verrichten van waarnemingen geen doel. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Eiseres heeft verder gesteld dat de waarnemingen niet proportioneel en subsidiair waren.
20. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het geheel van omstandigheden en tegenstrijdige mededelingen, de juistheid en volledigheid van de door eiseres opgegeven woonsituatie niet op een andere effectieve en minder belastende wijze kon worden gecontroleerd dan door het doen van waarnemingen en dat deze daarom wel proportioneel en subsidiair waren.
21. Ook heeft eiseres gesteld dat de waarnemingen niet onderbouwd zijn en niet kloppen met de feiten. Uit de rapportage van de waarnemingen (opgenomen in processtuk B29) volgt niet op welk adres er waarnemingen zijn verricht, er is geen waarnemingsjournaal en er zijn geen foto’s. Er is ook geen op ambtseed opgemaakt rapport. Ook zou er op 30 november, dus de dag na het huisbezoek, nog een waarneming gedaan zijn en staat er ten onrechte dat eiseres op 30 november een afspraak had. Nu dit onzorgvuldig is, kunnen de waarnemingen niet aan het besluit ten grondslag worden gelegd, aldus eiseres.
22. De rechtbank stelt vast dat uit de rapportage van 30 november 2017 wel blijkt op welke dagen er waarnemingen zijn gedaan, maar er blijkt niet uit op welk adres de waarnemingen zijn verricht. Er staat evenmin naar welke auto met welke kleur en kenteken is uitgekeken en in welke straten is gekeken of de auto er was. Er staat alleen dat er waarnemingen zijn verricht ‘op het tuinpad of langs de stoeprand bij de woning’. Eiseres heeft bovendien gesteld dat zij haar auto op een andere plek had geparkeerd. Dit valt niet uit te sluiten en bovendien is eiseres destijds niet geconfronteerd met de waarnemingen en is haar niet gevraagd waar haar auto was. Gelet hierop komt aan de bevindingen van de waarnemingen geen gewicht toe en heeft verweerder hieruit niet de conclusie kunnen trekken dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde. De beroepsgrond slaagt.
Over het briefje op de deur
23. Eiseres heeft gesteld dat volgens de rapportage van 30 november 2017 een rapporteur op 22 november 2017 op de deur een briefje heeft aangetroffen. Niet gespecificeerd is op welke deur en welk telefoonnummer er op het briefje stond. Het plakken van een dergelijk briefje op de deur zegt niets over hoofdverblijf in de woning, volgens eiseres.
24. De rechtbank stelt vast dat het volgende staat in de rapportage van 30 november 2017: ‘Op 22 november 2017 verliet een buurman de portiek om zijn hond uit te laten en liet de mat tussen de deur liggen. Vervolgens is ondergetekende naar boven gelopen om te zien welke woning aan belanghebbende toebehoort. Op de deur beek een brief te zijn geplakt met het telefoonnummer dat moest worden gebeld bij onraad. Dit is het telefoonnummer van belanghebbende. Dit heeft zij al weken geleden op de deur geplakt, omdat de deurwaarder binnen was geweest toen zij niet in de woning verbleef. Dit papiertje zou niet nodig zijn als zij nu wel in de woning verblijft.’
25. De rechtbank beslist dat alleen uit dit briefje niet de conclusie kan worden getrokken dat het briefje a. er al weken hing en b. dat eiseres daar dus niet woonde. Eiseres heeft ter zitting een logische verklaring gegeven, namelijk dat zij het briefje heeft opgehangen omdat haar slot was geforceerd door de deurwaarder en haar buren haar zouden kunnen waarschuwen als er iets aan de hand was als eiseres even weg was. Eiseres is niet met het briefje geconfronteerd, en haar is ook niet om uitleg gevraagd. De beroepsgrond slaagt.
26. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
27. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat wordt vernietigd, in stand te laten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank niet zelf kan bepalen of, en zo ja, voor welk bedrag eiseres in aanmerking komt voor bijstand. Hiervoor is nader onderzoek door verweerder nodig. Gelet op hetgeen ter zitting door verweerder is opgemerkt over de uitkering die aan eiseres is toegekend op grond van de Ziektewet, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen.
28. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
29. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
30. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).