ECLI:NL:RBMNE:2019:2571

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
NL18.5301
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over zorgvuldigheidsnorm interim-manager en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2019 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [verweerster] B.V. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of [verweerster] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met [eiseres]. [Eiseres] stelt dat [verweerster] niet heeft gehandeld zoals van een professioneel interim-manager verwacht mag worden, wat heeft geleid tot schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat er geen sprake is van een tekortkoming door [verweerster]. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat [verweerster] de zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. De rechtbank heeft ook de tegenvorderingen van [verweerster] beoordeeld, waaronder de betaling van facturen door [eiseres]. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiseres] de facturen moet betalen, omdat de werkzaamheden zijn uitgevoerd en de hoogte van de facturen niet ter discussie staat. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [verweerster] toegewezen en de vordering tot schadevergoeding vanwege het gelegde beslag afgewezen, omdat de vordering van [eiseres] is afgewezen. De rechtbank heeft de verdere procedure aangehouden voor bewijslevering door [verweerster] met betrekking tot haar tegenvorderingen.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.5301
Vonnis van 6 juni 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres van de vordering,
verweerster op de tegenvordering,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat J. van Baaren te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verweerster op de vordering,
eiseres van de tegenvordering,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat F.S.P. van der Wal te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding
  • het verweerschrift met een tegenvordering
  • het verweerschrift op de tegenvordering
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 14 februari 2019.
1.2.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank op verzoek van partijen de zaak aangehouden tot 14 maart 2019 om partijen de gelegenheid te geven tot een regeling te komen. Partijen zijn daar niet in geslaagd. [eiseres] heeft op 13 maart 2019 een akte ingediend met een wijziging van haar eis en een verzoek om haar standpunten nog verder schriftelijk toe te lichten. De rechtbank heeft daarna een datum voor het vonnis bepaald en [verweerster] de gelegenheid gegeven op de akte van [eiseres] te reageren. [verweerster] heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging en het verzoek voor een nieuwe schriftelijke ronde.
1.3.
De rechtbank staat de wijziging van eis niet toe en zal [eiseres] ook niet de gelegenheid geven om haar standpunten nog nader schriftelijk toe te lichten. Dat zou onredelijke vertraging van de procedure opleveren en is in strijd met de goede procesorde. De rechtbank licht dat als volgt toe. [eiseres] is deze procedure begonnen en heeft in haar procesinleiding en tijdens de mondeling behandeling de gelegenheid gehad om haar standpunten te onderbouwen. Wat zij naar voren had willen brengen had zij op die momenten kunnen en moeten doen. Na de mondelinge behandeling is de inhoudelijke behandeling van de zaak gesloten. De zaak was aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om tot onderlinge overeenstemming te laten komen. Die termijn was er niet om [eiseres] nog de mogelijkheid te geven om haar eis te wijzigen of om andere verzoeken in te dienen voordat de datum voor vonnis zou worden bepaald.

2.Inleiding

2.1.
[eiseres] is onder meer werkzaam op het gebied van interim-management. [verweerster] is een vennootschap van de heer [A] (hierna te noemen: [A] ), waarmee werkzaamheden als interim-manager en organisatieadviseur worden uitgevoerd.
2.2.
[eiseres] heeft in opdracht van [naam stichting] (hierna te noemen: [naam stichting] ) interim-managementwerkzaamheden verricht. [eiseres] heeft daarvoor [verweerster] ingeschakeld. De werkzaamheden werden feitelijk verricht door [A] . Voor de uitvoering van de werkzaamheden hadden [naam stichting] en [eiseres] overeenkomsten van opdracht gesloten. [eiseres] had op haar beurt met [verweerster] overeenkomsten van opdracht gesloten. De eerste overeenkomst van opdracht (zowel tussen [naam stichting] en [eiseres] als tussen [eiseres] en [verweerster] ) duurde van 27 juni 2016 tot en met 31 december 2016. Daarna is de opdracht verlengd (zowel tussen [naam stichting] en [eiseres] als tussen [eiseres] en [verweerster] ) door het sluiten van een nieuwe overeenkomst van opdracht met als looptijd 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. Die overeenkomst van opdracht is op 30 september 2017 geëindigd. Voor een specifiek deel van de opdracht is de overeenkomst van opdracht nog verlengd tot 31 december 2017 (zowel tussen [naam stichting] en [eiseres] als tussen [eiseres] en [verweerster] ).
2.3.
Volgens [naam stichting] heeft [verweerster] haar werkzaamheden voor bepaalde projecten binnen de opdracht niet goed uitgevoerd. [naam stichting] heeft dit aangegeven bij [eiseres] . [eiseres] heeft op haar beurt [verweerster] aangesproken. [eiseres] vindt dat [verweerster] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Volgens [eiseres] heeft [verweerster] (in de persoon van [A] ) niet gehandeld zoals van een professioneel en redelijk handelend interim-manager mag worden verwacht. [eiseres] zegt dat zij hierdoor schade heeft geleden en zij wil dat [verweerster] aan haar schadevergoeding betaalt. Volgens [eiseres] bedraagt haar schade € 156.322,-- en is die als volgt opgebouwd:
  • i) aan [naam stichting] betaalde compensatie: € 41.322,-- exclusief btw (€ 50.000 inclusief btw);
  • ii) gederfde vergoeding voor werving van een Chief Information Officer ( CIO ) ad interim voor [naam stichting] : € 20.000,--;
  • iii) gederfde marge voor inzet interim-manager in opdracht van ‘ [bedrijfsnaam 1] ’ van [naam stichting] : € 20.000,--;
  • iv) compensatie interim-managers voor uitgevoerde werkzaamheden bij [naam stichting] als gevolg van tekortschieten [verweerster] : € 25.000,--; en
  • v) reputatieschade [eiseres] : € 50.000,--.
[eiseres] vordert ook de wettelijke rente over dit bedrag, buitengerechtelijke incassokosten, deurwaarderskosten en beslagkosten. Ten slotte wil [eiseres] een veroordeling van [verweerster] in de proceskosten van deze procedure.
2.4.
[verweerster] is het niet eens met [eiseres] . In de beoordeling van de vordering zal op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
2.5.
[eiseres] heeft de facturen van [verweerster] voor de maanden september, november en december 2017 niet betaald. Daarom vordert [verweerster] op haar beurt (tegenvordering) dat [eiseres] de facturen betaalt. Het gaat in totaal om een bedrag van € 22.977,20 (te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten).
2.6.
[verweerster] heeft nog meer tegenvorderingen ingesteld. Die tegenvorderingen hebben te maken met de beslagen die [eiseres] heeft gelegd. [eiseres] heeft op 1 maart 2018 beslag gelegd onder de Volksbank en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, meer in het bijzonder de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) (hierna te noemen: RCE ) en op 12 maart 2018 onder [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna te noemen: [bedrijfsnaam 2] ). [verweerster] was op het moment dat de beslagen werden gelegd door [bedrijfsnaam 2] ingeschakeld voor een opdracht bij RCE . [verweerster] zegt dat ze schade heeft geleden door het door [eiseres] gelegde beslag. Volgens [verweerster] heeft RCE vanwege de beslaglegging de opdracht met [bedrijfsnaam 2] beëindigd en heeft [bedrijfsnaam 2] op haar beurt de opdracht met [verweerster] beëindigd. [verweerster] zegt dat ze daardoor inkomsten is misgelopen omdat haar opdracht bij RCE anders nog tot 29 februari 2020 door zou hebben gelopen. Door het beslag onder [bedrijfsnaam 2] kan [bedrijfsnaam 2] de facturen van [verweerster] van februari en maart 2018 niet uitbetalen. Omdat het beslag volgens [verweerster] onrechtmatig is ( [eiseres] heeft namelijk geen vordering op [verweerster] ), vindt zij dat [eiseres] schadevergoeding aan haar moet betalen en de beslagen op moet heffen. Daarom wil [verweerster] dat [eiseres] wordt veroordeeld om:
an [verweerster] € 305.250,-- (exclusief btw) aan gemiste inkomsten te betalen (te vermeerderen met wettelijke rente);
aan [verweerster] de wettelijke handelsrente over de hoofdsommen van de facturen van februari en maart 2018 te betalen;
aan [verweerster] de € 40,-- te betalen die de Volksbank in rekening heeft gebracht bij [verweerster] voor gemaakte kosten als gevolg van het beslag;
e beslagen op te heffen op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag (met een maximum van € 50.000,--).
2.7.
[eiseres] heeft verweer gevoerd tegen de tegenvorderingen. In de beoordeling van de tegenvorderingen zal op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

3.De beoordeling van de vordering

Samenvatting

3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank hoeft [verweerster] aan [eiseres] geen schadevergoeding te betalen. Ten eerste is niet komen vast te staan [verweerster] tekort is geschoten. Daar komt nog bij dat, ook al zou er sprake zijn van een tekortkoming, [eiseres] onvoldoende heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden en/of dat deze door [verweerster] betaald moet worden. Hieronder zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Er is geen sprake van een tekortkoming
Juridisch kader en kern van deze zaak
3.2.
Tussen [eiseres] en [verweerster] bestond een overeenkomst van opdracht. Een opdrachtnemer moet bij de uitvoering van de werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Als hij dat niet doet, dan is sprake van een tekortkoming. Wat precies wordt verstaan onder ‘de zorg van een goed opdrachtnemer’ is in de jurisprudentie nader uitgewerkt voor beroepsbeoefenaars. De beroepsbeoefenaar moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht (deze norm zal hierna worden aangeduid als: de zorgvuldigheidsnorm). Deze zorgvuldigheidsnorm kan ook worden toegepast voor interim-managers. Omdat [eiseres] vindt dat [verweerster] de zorgvuldigheidsnorm schendt, zal [eiseres] dat aan moeten tonen met feiten. De rechtbank oordeelt vervolgens of die feiten voldoende zijn om te aan te nemen dat de zorgvuldigheidsnorm geschonden is.
3.3.
De rechtbank benadrukt dat voor het schenden van de zorgvuldigheidsnorm sprake moet zijn van handelen van [verweerster] dat in deze omstandigheden als onvoldoende moet worden aangeduid. Handelen dat niet goed is, hoeft niet meteen onvoldoende te zijn. Uitgedrukt in rapportcijfers kan sprake zijn van een 6, dat is niet goed maar wel voldoende, en dan is er geen sprake van schending van de zorgvuldigheidsnorm. En dat is naar het oordeel van de rechtbank de kern van wat er in deze kwestie aan de hand is. Uit de naar voren gebrachte feiten komt het beeld naar voren dat de samenwerking tussen [verweerster] en [naam stichting] op bepaalde punten niet goed is verlopen. Maar niet is komen vast te staan dat het handelen van [verweerster] onvoldoende zou zijn. Dat zal hieronder aan de hand van verwijten van [eiseres] aan [verweerster] worden toegelicht.
Overtreden mandaat
3.4.
Volgens [eiseres] heeft [verweerster] in december 2016 zijn mandaat overtreden. [naam stichting] had verlof gekregen om voor € 1.900.000,-- beslag te leggen bij een ICT-leverancier. [verweerster] heeft de advocaat van [naam stichting] akkoord gegeven om met de ICT-leverancier overeen te komen dat er geen beslag zou worden gelegd maar dat in plaats daarvan door de ICT-leverancier een bankgarantie van € 1.250.000,-- zou worden verstrekt. [verweerster] had hiervoor op dat moment geen toestemming van het bestuur. Volgens [verweerster] had de advocaat van [naam stichting] , die een mandaat had van [naam stichting] , geadviseerd om vanwege de financiële problemen bij de ICT-leverancier en vanwege de onderliggende contracten het beslag te vervangen door een bankgarantie. Omdat alles snel moest was er geen tijd om hierover vooraf te overleggen met het bestuur. Deze gang van zaken is door [eiseres] niet betwist. [verweerster] heeft naar eigen zeggen in het belang van [naam stichting] gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de door [verweerster] geschetste omstandigheden [verweerster] de zorgvuldigheidsnorm niet heeft geschonden. Formeel had [verweerster] eerst toestemming bij het bestuur moeten vragen, maar er was tijdsruk waardoor hij voor de keuze stond om de formele weg te bewandelen of, naar eigen zeggen, in het belang van [naam stichting] te handelen. In dit geval handelde hij op advies van de advocaat van [naam stichting] en kan zijn keuze niet worden aangemerkt als een schending van de zorgvuldigheidsnorm. Daar komt bij dat het bestuur van [naam stichting] na advies van de advocaat, weliswaar onder protest vanwege de verlaging van het bedrag, akkoord heeft gegeven op deze gang van zaken (dit blijkt uit een e-mail van 8 december 2016 van de voorzitter van het bestuur aan [A] ). Verder is ook niet gebleken dat door deze gebeurtenissen schade is ontstaan bij [naam stichting] of dat het risico daarop vergroot is.
Waarnemen van [C] tijdens vakantie
3.5.
In april 2017 heeft [verweerster] de taken van [C] ( Chief Information Officer ( CIO ) van [naam stichting] ) overgenomen tijdens diens vakantie. Onderdeel daarvan was het geven van een presentatie op het directieoverleg van 11 april 2017 over de ‘sourcingstrategie’ op IT-gebied. Dit onderwerp zou daarna op 8 mei 2017 met de raad van toezicht van [naam stichting] worden besproken. [A] heeft op 11 april 2017 per e-mail aan de bestuursvoorzitter laten weten dat hij niet bij het directieoverleg kon zijn en dus de presentatie niet kon geven. [verweerster] heeft de volgende verklaringen voor haar handelen gegeven:
(i) [verweerster] was er niet van op de hoogte dat de presentatie belangrijk was voor verantwoording aan de raad van toezicht. Volgens [verweerster] had [C] dit niet gezegd en niet voor een overdracht gezorgd.
(ii) Er was op 11 april 2017 een ernstige verstoring in de afhandeling van het mailverkeer en [verweerster] moest dit afhandelen.
De verklaringen van [verweerster] zijn door [eiseres] niet weersproken, dus de rechtbank gaat er vanuit dat deze kloppen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet professioneel om een geplande afspraak op het laatste moment af te zeggen. Maar in de omstandigheden zoals uitgelegd door [verweerster] levert dit niet een schending van de zorgvuldigheidsnorm op.
Leiden van het project Europese aanbesteding ICT Basisdiensten
3.6.
[verweerster] was verantwoordelijk voor het leiden van de Europese aanbesteding van ICT basisdiensten . Volgens [eiseres] en [naam stichting] zijn daar verschillende dingen niet goed gegaan. [naam stichting] zegt dat [A] geen adequate plannen van aanpak en tijdsplannen maakte. Verder zou de planning niet op orde zijn geweest, waardoor de publicatiedatum van de aanbestedingsdocumenten meerdere keren moest worden uitgesteld. De aanbestedingsdocumenten waren daarnaast onvolledig (gebaseerd op oud IT-beleid) en kwalitatief onder maat. Volgens [verweerster] waren de plannen van aanpak en tijdsplannen wel op tijd gereed, maar liep de uitvoering van die plannen vertraging op, onder meer omdat een bepaalde stuurgroep ( [.] ) nog geformeerd moest worden. Hierdoor konden de aanbestedingsstukken pas later gemaakt worden. [A] heeft toen naar eigen zeggen “
zelf het initiatief genomen om de productie van die stukken op te volgen”. Dit lukte volgens hem niet vanwege gebrek aan mandaat en hij kreeg ook (te) laat input. Volgens [verweerster] was dit de reden dat de stukken voor de aanbesteding niet op tijd af waren. [A] zegt dat hij ook steeds heeft gerapporteerd dat er vertraging zou komen vanwege het voorgaande.
3.7.
[eiseres] voert verder nog aan dat [verweerster] niet aanwezig was op twee bijeenkomsten op 19 en 20 september 2017. Volgens [eiseres] waren deze bijeenkomsten cruciaal. [verweerster] zegt dat deze bijeenkomsten niet cruciaal waren omdat haar werk al gedaan was. Verder stelt [verweerster] dat [A] op beide dagen verhinderd was (vanwege het vieren van zijn trouwdag en vanwege het ontdekken van een tumor). [eiseres] heeft deze verklaringen van [verweerster] niet weersproken.
3.8.
Uit het voorgaande blijkt dat de aanbesteding en interne communicatie niet is gelopen zoals dat had gemoeten. De planning is meerdere keren opgeschoven en aanbestedingsdocumenten waren niet op orde. Het is voor de rechtbank echter niet duidelijk waar het precies mis is gegaan, wat er precies is mis gegaan en aan wie dat heeft gelegen. [eiseres] heeft wel aangegeven dat de hiervoor genoemde zaken niet goed zijn gegaan en dat dit te wijten was aan [verweerster] , maar zij heeft, mede in het licht van de verklaringen van [verweerster] , niet goed duidelijk kunnen maken wat er dan precies niet goed is gegaan. Het beeld dat wel naar voren komt is dat [verweerster] niet goed op de hoogte was van de belangrijke procedurele zaken binnen [naam stichting] en dat [verweerster] meer leiding had moeten geven op het proces. Maar hiermee is niet komen vast te staan dat het handelen van [verweerster] zo onder de maat was dat zij de zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden.
Gebrekkige deskundigheid op het gebied van contractmanagement
3.9.
[eiseres] verwijt [verweerster] gebrekkige deskundigheid op het gebied van contractmanagement. Zij baseert dit verwijt op diverse e-mails van [B] (hierna te noemen: [B] ), inkoopadviseur van [naam stichting] . [verweerster] zegt de mails niet te kennen en zegt ook niet op de hoogte te zijn van tekortkomingen van haar kant. Zij is het niet eens met de inhoud van de e-mails. De rechtbank is van oordeel dat de e-mails van [B] met name verwijten bevatten maar weinig concrete feiten. Het is ook niet duidelijk of [B] met [A] gesproken heeft over de verwijten. [eiseres] maakt verder niet concreet wat [verweerster] niet goed heeft gedaan. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat [verweerster] op dit gebied tekort is geschoten.
Niet zorgen voor goede overdracht dossiers
3.10.
Volgens [eiseres] heeft [A] zijn werkzaamheden en dossiers niet goed overgedragen bij de afronding van zijn opdracht. Concreet zegt [eiseres] daarover het volgende:
De nieuwe contractmanager is nauwelijks ingewerkt.
Dossiers op het gebied van contract- en leveranciersmanagement zijn niet (goed) overgedragen. [A] heeft pas in zijn laatste werkdagen via een groot aantal e-mailberichten alle documenten gestuurd en heeft die documenten niet in de relevante mappen gedaan of op het netwerk geplaatst.
[verweerster] zegt dat het werk wel is overgedragen en dat dit door de nieuwe contractmanager is geaccepteerd. De onder (ii) genoemde e-mails waren volgens [verweerster] een ‘veegactie’ om te zorgen dat er niks miste in de overdracht. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om haar stellingen na de reactie van [verweerster] nader te onderbouwen, maar dat heeft zij niet gedaan. Op basis van deze stellingen van partijen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van de zorgvuldigheidsnorm.
Klacht locatiemanager [vestigingsplaats 3] over [A]
3.11.
Hierover stelt [eiseres] het volgende. [bedrijfsnaam 3] zou in de zomervakantie van 2017 werkzaamheden voor [naam stichting] uitvoeren. Volgens de locatiemanager van [naam stichting] in [vestigingsplaats 4] heeft [A] [bedrijfsnaam 3] niet goed geïnstrueerd waardoor de werkzaamheden niet op tijd waren afgerond. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze stelling alleen onvoldoende duidelijk is wat [verweerster] niet goed heeft gedaan. Daar komt bij dat [verweerster] heeft weersproken dat zij tekort is geschoten. Volgens [verweerster] had [C] deze werkzaamheden niet aan haar overgedragen en heeft [verweerster] geholpen waar zij kon. Ook hier geldt dat op basis van deze stellingen van partijen naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een schending van de zorgvuldigheidsnorm.
Conclusie
3.12.
Kijkend naar alle verwijten tezamen oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de overwegingen hierboven volgt dat geen van de verwijten op zichzelf een schending van de zorgvuldigheidsnorm oplevert. Zoals in 3.3 is overwogen staat wel vast dat de samenwerking tussen [verweerster] en [naam stichting] op bepaalde punten niet goed is verlopen. Maar niet is komen vast te staan dat het handelen van [verweerster] onvoldoende zou zijn. Daar komt bij dat andere delen van de opdracht wel goed zijn verlopen en succesvol zijn afgerond. Dit volgt uit de opdrachtevaluatie door [naam stichting] van 11 januari 2018 en uit een e-mail van [eiseres] aan [naam stichting] van 5 mei 2017. De rechtbank concludeert dan ook dat [eiseres] niet in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerster] de zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden.
3.13.
De rechtbank gaat niet in op het bewijsaanbod van [eiseres] . Ten eerste is niet duidelijk welke concrete feiten [eiseres] wil bewijzen. Daarnaast volgt uit de overwegingen hieronder dat de vordering ook op andere gronden wordt afgewezen.
Beoordeling verschillende schadeposten
3.14.
Ook als er wel sprake zou zijn van een tekortkoming, dan zou dit niet leiden tot toewijzen van de vordering tot schadevergoeding. Hieronder zal de rechtbank aan de hand van de door [eiseres] gestelde schadeposten uitleggen dat [eiseres] onvoldoende heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden en/of dat deze door [verweerster] betaald moet worden. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de (hypothetische) situatie dat er sprake is van een tekortkoming.
Aan [naam stichting] betaalde compensatie: € 41.322,-- (€ 50.000 inclusief btw)
3.15.
[eiseres] zegt dat zij als gevolg van het handelen van [verweerster] een ‘compensatie’ van € 41.322,-- exclusief btw (€ 50.000 inclusief btw) aan [naam stichting] heeft moeten betalen omdat de volledige samenwerking met [naam stichting] op het spel stond. Volgens [eiseres] vond [naam stichting] dat zij een deel van de vergoeding die zij voor [verweerster] aan [eiseres] had betaald terug moest krijgen omdat [verweerster] niet goed had gepresteerd. Uiteindelijk zijn [eiseres] en [naam stichting] een compensatie van € 50.000 (inclusief btw) overeengekomen. Dat is ongeveer 50% van de totale vergoeding die [naam stichting] aan [eiseres] had betaald voor de werkzaamheden van [verweerster] .
3.16.
De rechtbank gaat er vanuit dat [eiseres] dit bedrag niet aan [naam stichting] had betaald als [verweerster] niet tekort was geschoten, dus dat er wel een (causaal) verband bestaat tussen de tekortkoming en het betalen van de compensatie. Maar betekent dit ook dat [verweerster] dit bedrag dan moet betalen (dat dit bedrag in redelijkheid aan het handelen van [verweerster] moet worden toegerekend)? Volgens de rechtbank is dit niet het geval. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
3.17.
[eiseres] heeft niet onderbouwd wat de grondslag is voor de betaalde compensatie. Gaat het om schadevergoeding die [eiseres] aan [naam stichting] heeft betaald? Niet duidelijk is op grond waarvan [eiseres] dit aan [naam stichting] moest betalen. [eiseres] heeft niet aangetoond dat zij aansprakelijk is gesteld door [naam stichting] of dat [naam stichting] de overeenkomst van opdracht vanwege het tekortschieten van [verweerster] heeft opgezegd of ontbonden. Daar zijn geen stukken van overgelegd en volgens [verweerster] zijn de overeenkomsten geëindigd omdat de werkzaamheden waren afgerond. Uit artikel 5 lid 2 van de overgelegde overeenkomsten van opdracht volgt verder dat “
iedere aansprakelijkheid van [eiseres] en/of haar directieleden jegens de Opdrachtgever is uitgesloten met betrekking tot schade, direct of indirect toegebracht aan de Opdrachtgever als gevolg van enig handelen of nalaten van [eiseres] en/of de interim manager, met uitzondering van aansprakelijkheid voor grove schuld en/of opzet van [eiseres] en/of de interim manager”. [eiseres] heeft niet gesteld dat van grove schuld en/of opzet van [verweerster] sprake is. Als [eiseres] bedoeld heeft dat de compensatie te beschouwen is als een ‘korting’ op de vergoeding voor de werkzaamheden, dan heeft zij niet aangetoond op basis waarvan [naam stichting] recht had op die korting. Ten slotte heeft [eiseres] ook niet aangetoond dat zij verplicht was om dit bedrag te betalen omdat [naam stichting] anders de volledige samenwerking zou verbreken (lees: alle overige lopende overeenkomsten tussen [eiseres] en [naam stichting] zou opzeggen). Ook hier zijn geen stukken van overgelegd. Met betrekking tot de overeenkomsten van opdracht tussen [eiseres] en [naam stichting] voor wat betreft de opdracht die [verweerster] heeft uitgevoerd geldt in ieder geval dat dit tijdelijke contracten waren. Het risico dat deze contracten niet worden verlengd berust bij [eiseres] . [eiseres] heeft niet gesteld of aangetoond dat bij goed functioneren van [verweerster] de overeenkomsten zouden zijn verlengd.
3.18.
[eiseres] heeft dus niet aangetoond of en waarom zij aan [naam stichting] de compensatie moest betalen. Het kan best zijn dat [eiseres] onder druk van [naam stichting] heeft besloten om aan [naam stichting] een vergoeding te betalen om de relatie tussen partijen goed te houden. Maar daar was zij niet toe verplicht. Zij had er misschien een goede reden voor, maar het was haar eigen keuze. Daarom kan de schade die zij daardoor heeft geleden in redelijkheid niet aan [verweerster] worden toegerekend (artikel 6:98 BW). In andere woorden: zij kan dit niet op [verweerster] afwentelen.
3.19.
Daar komt nog bij dat [eiseres] ook niet heeft aangetoond hoe het bedrag van de compensatie is berekend en in hoeverre dat gerelateerd is aan de tekortkoming(en) van [verweerster] .
3.20.
De rechtbank is gelet op de overwegingen hierboven van oordeel dat deze schadepost niet kan worden toegewezen.
Gederfde vergoeding voor werving van een Chief Information Officer ( CIO ) ad interim voor [naam stichting] : € 20.000,--
3.21.
In de procesinleiding heeft [eiseres] geschreven dat zij voor [naam stichting] kosteloos een CIO ad interim zou werven. Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard dat zij geen CIO ad interim heeft geworven of zal gaan werven voor [naam stichting] , omdat [C] als CIO bij [naam stichting] in dienst blijft. Dat betekent dat [eiseres] geen vergoeding is misgelopen voor de werving van een CIO ad interim voor [naam stichting] . Deze schadepost komt dus te vervallen.
Gederfde marge voor inzet interim-manager in opdracht van ‘ [bedrijfsnaam 1] ’ van [naam stichting] : € 20.000,--
3.22.
[eiseres] stelt dat zij door het tekortschieten van [verweerster] een opdracht bij [naam stichting] is misgelopen voor een interim-manager die de uitbesteding van ICT-diensten aan [bedrijfsnaam 1] zou begeleiden. Volgens [eiseres] zou deze opdracht normaal gesproken bij [eiseres] zijn ondergebracht, maar heeft [naam stichting] de opdracht in de markt uitgezet. [eiseres] onderbouwt deze stellingen verder niet. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen dat [eiseres] ook zonder het tekortschieten van [verweerster] deze opdracht daadwerkelijk had gekregen (causaal verband). Verder blijkt ook nergens uit dat [eiseres] voor deze opdracht een winstmarge van € 20.000,- zou hebben behaald. Daar komt nog bij dat het niet onaannemelijk is dat [eiseres] in de tijd die anders aan de gemiste opdracht was besteed geheel of gedeeltelijk andere opdrachten heeft kunnen doen en daarmee winst heeft behaald. De winst die daarmee gehaald wordt moet van de schade worden afgetrokken. Kortom: deze schadepost kan niet worden toegewezen.
Compensatie interim-managers voor uitgevoerde werkzaamheden bij [naam stichting] als gevolg van tekortschieten [verweerster] : € 25.000,--
3.23.
Naast [verweerster] (in de persoon van [A] ) werkten nog twee mensen via [eiseres] bij [naam stichting] : [C] ( CIO ad interim) en [D] (projectmanager). Volgens [eiseres] hebben zij extra uren gemaakt om ‘gaten dicht te lopen’ die door het disfunctioneren van [verweerster] ontstonden. Ook hier onderbouwt [eiseres] deze stelling niet. Zo is niet duidelijk welke extra werkzaamheden de heren [C] en [D] hebben moeten verrichten, hoeveel extra uren zij hebben moeten maken en als gevolg van welke tekortkoming van [verweerster] welke werkzaamheden zijn verricht. Daarnaast is ook niet aangetoond dat [eiseres] daadwerkelijk een extra bedrag aan de heren [C] en [D] heeft betaald. Deze schadepost kan daarom ook niet worden toegewezen.
Reputatieschade [eiseres] : € 50.000,--.
3.24.
[eiseres] zegt dat zij reputatieschade heeft geleden vanwege het tekortschieten van [verweerster] . Die reputatieschade zou zijn opgetreden op diverse niveaus binnen [naam stichting] en daardoor zou de reputatie van [eiseres] in de markt voor beroepsonderwijs schade hebben opgelopen. [eiseres] onderbouwt ook deze schadepost verder niet. Zij zegt niet wat in dit geval haar reputatieschade is en waar het bedrag van € 50.000,- op gebaseerd is. [eiseres] toont ook niet aan dat zij door het tekortschieten van [verweerster] de reputatieschade daadwerkelijk heeft geleden. Dit betekent dat de rechtbank ook deze schadepost niet kan toewijzen.
Conclusie vordering
3.25.
De conclusie van bovenstaande overwegingen is dat de vorderingen van [eiseres] afgewezen moeten worden, zelfs indien er sprake zou zijn geweest van een tekortkoming.
Proceskosten en beslagkosten
3.26.
[eiseres] heeft voor wat betreft haar vordering ongelijk gekregen. Daarom zal zij de proceskosten van [verweerster] die verband houden met de vordering moeten betalen. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op:
- griffierecht 3.946,00
- salaris advocaat
3.414,00(2,0 punt × tarief € 1.707,00)
Totaal € 7.360,00
De kosten voor de akte van [verweerster] met het bezwaar tegen de wijziging van eis (zie 1.2) hoeven door [eiseres] niet vergoed te worden. De rechtbank beschouwt deze akte als een akte zonder bijzondere inhoud.
3.27.
De vordering tot vergoeding van de beslagkosten zal worden afgewezen omdat de vordering ter zekerheid waarvan de conservatoire beslagen zijn gelegd wordt afgewezen.

4.De beoordeling van de tegenvordering

Betaling facturen

4.1.
Hieronder zal de rechtbank uitleggen waarom [eiseres] de facturen van [verweerster] voor de maanden september, november en december 2017 moet betalen.
4.2.
[eiseres] en [verweerster] hebben een overeenkomst van opdracht gesloten. Het staat niet ter discussie dat [verweerster] de werkzaamheden voor de facturen van september, november en december 2017 heeft uitgevoerd. De hoogte en juistheid van de facturen is ook niet in geschil. Dat betekent dat [verweerster] recht heeft op betaling van de facturen. [eiseres] beroept zich op artikel 5 lid 2 van de algemene voorwaarden behorende bij de overeenkomst van opdracht. Dit artikel gaat niet op want dat geldt alleen als [verweerster] in verzuim is in de nakoming van haar verplichtingen. Dat is – zoals hiervoor is besproken - niet het geval.
4.3.
Het beroep van [eiseres] op verrekening van de vordering van [verweerster] (facturen) met de vordering van [eiseres] (schadevergoeding) slaagt ook niet. De rechtbank heeft namelijk geoordeeld dat [eiseres] geen vordering op [verweerster] heeft uit hoofde van schadevergoeding (zie de beoordeling van de vordering).
4.4.
[eiseres] zal daarom in het eindvonnis voor wat betreft de tegenvordering worden veroordeeld om € 22.977,20 aan [verweerster] te betalen.
4.5.
[eiseres] vordert ook buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is daarop van toepassing. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht (sommatie van [naam advocatenkantoor] aan [eiseres] in de brief van 11 januari 2018 en herhaalde sommatie in de brief van 31 januari 2018). Volgens het Besluit worden alleen de buitengerechtelijke incassokosten vergoed voor zover die overeenkomen met het in het Besluit bepaalde tarief. [eiseres] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom de daadwerkelijk door de advocaat in rekening gebrachte facturen moeten worden vergoed. Het subsidiair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.001,51) komt wel overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal in het eindvonnis voor wat betreft de tegenvordering worden toegewezen.
4.6.
[eiseres] vordert ook wettelijke handelsrente. Er is sprake van een handelsovereenkomst tussen [eiseres] en [verweerster] . De wettelijke handelsrente is verschuldigd vanaf 30 dagen na ontvangst door [eiseres] van de factuur van [verweerster] . Omdat [eiseres] de stellingen van [verweerster] op dit punt niet heeft betwist, gaat de rechtbank er vanuit dat de wettelijke handelsrente als volgt is verschuldigd:
Over een bedrag van € 16.552,80 vanaf 31 oktober 2017 (factuurdatum 30 september 2017);
Over een bedrag van € 3.484,80 vanaf 31 december 2017 (factuurdatum 30 november 2017);
Over een bedrag van € 2.613,60 vanaf 12 januari 2018 (factuurdatum 12 december 2017).
De gevorderde wettelijke handelsrente, waarvan per 23 juli 2018 een bedrag van € 1.368,33 was verschuldigd, zal in het eindvonnis voor wat betreft de tegenvordering worden toegewezen.
Schadevergoeding vanwege het gelegde beslag (misgelopen inkomsten en kosten Volksbank )
Beslag is onrechtmatig
4.7.
Degene die beslag legt die handelt op eigen risico. Als de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd wordt afgewezen, dan betekent dat dat de beslagen ten onrechte zijn gelegd (want er was geen vordering). Dat is in beginsel voldoende om te oordelen dat de beslaglegger door de beslaglegging onrechtmatig heeft gehandeld en ook dat dit aan haar valt toe te rekenen. In dit geval heeft de rechtbank de vordering van [eiseres] afgewezen. [eiseres] heeft dus door de beslaglegging onrechtmatig gehandeld. [eiseres] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom dit anders zou zijn. Het feit dat zij (op verdedigbare gronden) overtuigd was van haar vordering is onvoldoende.
4.8.
De volgende vraag is of [verweerster] schade heeft geleden als gevolg van de beslagen en zo ja, hoeveel? Voor het beoordelen van die vraag moet gekeken worden of er een (causaal) verband bestaat tussen de beslaglegging en de gestelde schade. In andere woorden: had de schade zich ook voorgedaan als de beslagen niet waren gelegd? Voor de vraag hoe hoog de schade is moet de situatie waarin [verweerster] zou hebben verkeerd zonder de gelegde beslagen (hypothetische situatie) vergeleken worden met de huidige situatie.
Beslag onder RCE : gemiste inkomsten
4.9.
Voor wat betreft het beslag onder RCE is de rechtbank ook van oordeel dat [verweerster] heeft aangetoond dat de door haar gestelde schade (gemiste inkomsten als gevolg van het voortijdig eindigen van de opdracht) er niet was geweest als er geen beslag was gelegd onder RCE . Zij heeft voldoende onderbouwd dat als gevolg van het beslag RCE de opdracht met [bedrijfsnaam 2] voortijdig heeft beëindigd en [bedrijfsnaam 2] op haar beurt de opdracht met [verweerster] voortijdig heeft beëindigd. Het beslag bij RCE is gelegd op 1 maart 2018. Volgens [verweerster] heeft RCE op 8 maart 2018 mondeling aan [A] medegedeeld dat de opdracht per direct zou worden beëindigd. Vervolgens stuurt RCE op 9 maart 2018 een e-mail aan [bedrijfsnaam 2] met als onderwerp “
beëindigign werkzaamheden de heer [A]”. In die e-mail wordt verwezen naar het gelegde beslag. In de brief van [bedrijfsnaam 2] aan [verweerster] van 13 maart 2018 bevestigt [bedrijfsnaam 2] dat RCE de opdracht met [bedrijfsnaam 2] op 9 maart 2018 heeft beëindigd. [bedrijfsnaam 2] beëindigt in die brief de opdracht met [verweerster] met onmiddellijke ingang met een verwijzing naar artikel 3 van de overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 2] en [verweerster] . In artikel 3.4 onder a van die overeenkomst staat dat [bedrijfsnaam 2] de overeenkomst met onmiddellijke ingang kan beëindigen als “de Klant” (in dit geval RCE ) de opdracht beëindigt. Uit dit alles volgt dat vanwege het door [eiseres] onder RCE gelegde beslag RCE de opdracht met [bedrijfsnaam 2] heeft beëindigd, en [bedrijfsnaam 2] vervolgens de opdracht met [verweerster] heeft beëindigd.
4.10.
De volgende vraag is hoe hoog de schade van [verweerster] is. Volgens [verweerster] zou de opdracht bij RCE nog tot 29 februari 2020 hebben geduurd als er geen beslag was gelegd (hypothetische situatie). In de huidige situatie is de opdracht bij RCE per 9 maart 2018 beëindigd en heeft zij daarna nauwelijks tot geen andere opdrachten kunnen doen. Volgens [verweerster] is zij daarom € 305.250,-- (exclusief btw) aan inkomsten misgelopen. Zij berekent dit als volgt:
  • i) In artikel 3.2 van de overeenkomst tussen RCE en [bedrijfsnaam 2] staat dat de werkzaamheden gemiddeld 36 uur per week omvatten.
  • ii) Volgens [verweerster] gaat het dan om gemiddeld 156 uur per maand (13 weken / 3 maanden x 36 uur). Dit komt volgens haar redelijk overeen met de facturen van februari 2018 (145 uur) en begin maart 2018 (44 uur voor werkzaamheden tot en met 8 maart 2018).
  • iii) Bij een uurtarief van € 82,50 (exclusief btw) (dit is het uurtarief dat is vermeld in de facturen) zou [verweerster] dan gemiddeld € 12.870,-- (exclusief btw) per maand in rekening brengen.
  • iv) Vanaf het moment van beëindiging van de opdracht door RCE (9 maart 2018) tot en met de door [verweerster] gestelde einddatum van de opdracht (29 februari 2020) is [verweerster] volgens haar berekening 112 uren (156 - 44) misgelopen in maart en 23 maanden vanaf april 2018 tot en met februari 2020.
  • v) Dat komt uit op € 296.010,-- (exclusief btw) aan gemiste inkomsten van april 2018 tot en met februari 2020 (23 x € 12.870,--) en € 9.240,-- (exclusief btw) aan gemiste inkomsten voor maart 2018 (112 x € 82.50). Dat is in totaal € 305.250,-- (exclusief btw).
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is op dit moment nog niet duidelijk wat de schade van [verweerster] is. Uit de door [verweerster] overgelegde stukken blijkt namelijk niet dat de overeenkomst tussen RCE en [bedrijfsnaam 2] en de overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 2] en [verweerster] tot 29 februari 2020 door zou lopen. Er is alleen een addendum bij de overeenkomst tussen RCE en [bedrijfsnaam 2] en daarin staat dat de overeenkomst wordt “
verlengd tot eind van de raamovereenkomst”. De raamovereenkomst ontbreekt. Verder schrijft [A] in een e-mail van 31 januari 2018 aan [bedrijfsnaam 2] onder meer het volgende:

Alle geplande projecten voor 2018 zullen worden stopgezet en er zal uitsluitend geld worden besteed aan de 'run'. Daar maak ik ook onderdeel van uit.
Vanwege het verminderde aantal activiteiten vind ik het op middellange termijn niet nodig om voor het huidige aantal gecontracteerde uren bij de RCE te zijn. Mogelijk word ik ook in de bezuinigingsronde meegenomen, maar dat weet ik nog niet.
Bovenstaande informatie is RCE -vertrouwelijk en ook nog niet formeel bevestigd binnen de RCE (dit niet 'opvolgen' met de opdrachtgever s.v.p.).
Ik wil hierbij aangeven dat ik al beschikbaar ben voor een aanvullende opdracht tot 20 uur/week (met kans op uitbreiding naar 40 uur/week, afhankelijk van de besluiten die de RCE over mijn inzet neemt).”
Hieruit maakt de rechtbank op dat [A] dacht dat de werkzaamheden van [verweerster] bij RCE misschien later in het jaar zouden worden beëindigd. Daarmee staat het voor de rechtbank nog geenszins vast tot wanneer de opdracht bij RCE door zou lopen. Deze e-mail zet ook vraagtekens bij de stelling dat [verweerster] gemiddeld 36 uur per week werkzaam zou blijven bij RCE tot eind februari 2020. [verweerster] heeft op de mondelinge behandeling als toelichting op deze e-mail gezegd dat hij de mail uit voorzorg heeft geschreven omdat hij vermoedde dat de projecten werden stopgezet. Maar volgens [verweerster] zijn de projecten uiteindelijk niet stopgezet en zou de overeenkomst met RCE doorlopen. [verweerster] heeft uitdrukkelijk bewijs aangeboden van haar stelling dat zij voor 156 uur per maand werkzaam zou blijven bij RCE (via [bedrijfsnaam 2] ). [verweerster] heeft ook uitdrukkelijk bewijs aangeboden voor haar stelling dat de overeenkomst tussen RCE en [bedrijfsnaam 2] tot en met 29 februari 2020 zou hebben geduurd.
4.12.
Omdat [verweerster] de vordering tot schadevergoeding heeft ingesteld zal zij, gelet op het voorgaande en in overeenstemming met de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), moeten bewijzen waaruit volgt (i) dat de overeenkomst tussen RCE en [bedrijfsnaam 2] en tussen [bedrijfsnaam 2] en [verweerster] tot 29 februari 2020 door zouden lopen en (ii) dat [verweerster] tot 29 februari 2020 voor 156 uur per maand werkzaamheden zou verrichten bij RCE in het kader van die overeenkomsten.
4.13.
In overweging 4.18 en verder zal worden beschreven hoe het vervolg van de procedure voor wat betreft de tegenvordering zal verlopen.
Beslag onder [bedrijfsnaam 2] : wettelijke rente over door [bedrijfsnaam 2] te betalen hoofdsommen
4.14.
Vanwege het door [eiseres] gelegde beslag onder [bedrijfsnaam 2] kan [bedrijfsnaam 2] de facturen van [verweerster] van 28 februari 2018 (€ 14.474,63) en 20 maart 2018 (€ 4.392,30) niet betalen. Volgens [verweerster] lijdt zij schade (de wettelijke handelsrente) omdat ze dit geld niet ontvangt. Zij wil dat [eiseres] aan haar die wettelijke handelsrente vergoed als volgt:
  • i) Over de door [bedrijfsnaam 2] te betalen hoofdsom van € 14.474,63 vanaf 29 maart 2018 tot 30 dagen na opheffing beslag;
  • ii) Over de door [bedrijfsnaam 2] te betalen hoofdsom van € 4.392,30 vanaf 20 april 2018 tot 30 dagen na opheffing beslag.
Per de datum van het instellen van deze (tegen)vordering (23 juli 2018) bedraagt de wettelijke rente volgens [verweerster] € 452,16. [eiseres] heeft deze vordering niet betwist. De rechtbank zal de vordering in het eindvonnis toewijzen.
Beslag onder de Volksbank : kosten Volksbank
4.15.
De Volksbank heeft bij [verweerster] € 40,-- in rekening gebracht ter zake van gemaakte kosten als gevolg van het beslag. Dat blijkt uit een brief van de Volksbank aan [verweerster] van 7 maart 2018. [verweerster] wil dat [eiseres] deze kosten aan haar vergoed. Aangezien de kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het beslag en deze kosten verder ook niet ter discussie staan zal deze vordering van [verweerster] in het eindvonnis worden toegewezen.
Opheffing beslagen en dwangsom
4.16.
Deze vordering zal worden afgewezen. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.17.
Omdat de vordering van [eiseres] is afgewezen vervalt het conservatoir beslag als er geen of niet tijdig hoger beroep wordt ingesteld. Als er wel tijdig hoger beroep wordt ingesteld, dan vervalt het beslag (nog) niet (artikel 704 lid 2 Rv). De schuldenaar zal dus een eventueel hoger beroep moeten afwachten. Achter deze regel zit de gedachte dat de beslaglegger belang heeft bij handhaving van het beslag. Als het beslag namelijk zou komen te vervallen tijdens het hoger beroep, dan bestaat de kans dat de beslaglegger geen verhaalsmogelijkheden heeft als zijn vordering alsnog wordt toegewezen. Maar omdat beslag ook belastend kan zijn voor de schuldenaar, kan zij de opheffing van een conservatoir beslag vorderen (705 lid 2 Rv). Dan moet zij aantonen dat:
  • i) op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd;
  • ii) als het beslag ondeugdelijk of onnodig is; of
  • iii) indien het beslag is gelegd voor een geldvordering, voor die vordering voldoende zekerheid is gesteld.
In dit geval heeft [verweerster] niet gesteld of aangetoond dat van een van deze gevallen sprake is. Daarom zal er een belangenafweging plaats moeten vinden.
4.18.
Het enkele feit dat de vordering van [eiseres] wordt afgewezen is onvoldoende om de gelegde beslagen op te heffen. [verweerster] heeft verder niet gesteld welke andere belangen zij heeft bij opheffing van de beslagen. In dat geval weegt het belang van [eiseres] , namelijk dat haar vorderingen gedurende een eventueel hoger beroep veilig zijn gesteld, zwaarder. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het onder de Volksbank gelegde beslag op te heffen.
Vervolg procedure
4.19.
Zoals in 4.12 vermeld zal [verweerster] feiten en omstandigheden moeten bewijzen waaruit volgt (i) tot wanneer de overeenkomsten tussen RCE en [bedrijfsnaam 2] en tussen [bedrijfsnaam 2] en [verweerster] door zouden lopen en (ii) voor hoeveel uur gemiddeld per week [verweerster] werkzaamheden zou verrichten bij RCE in het kader van die overeenkomsten.
4.20.
Indien [verweerster] het bewijs (mede) wil leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dan moet zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien [verweerster] het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dan dient zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
4.21.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon of rechtsgeldig vertegenwoordigd aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet aanwezig is, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
4.22.
De rechtbank verwacht dat het verhoor per getuige ongeveer 45 minuten zal duren. Als [verweerster] verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
4.23.
Indien [verweerster] het bewijs (mede) wenst te leveren door deskundigenonderzoek, dienen partijen zich in een akte uit te laten over het aantal, de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - over de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundige(n). Daarnaast kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank heeft het voornemen om de kosten van de deskundige(n) voorlopig ten laste van [verweerster] te brengen omdat bij haar de bewijslast van haar stelling ligt.
Beoordeling schadevergoeding, toelichting [verweerster]
4.24.
Na bewijslevering zal de rechtbank moeten beoordelen tot wanneer de overeenkomst tussen RCE en [bedrijfsnaam 2] en tussen [bedrijfsnaam 2] en [verweerster] door zou lopen en voor hoeveel uur [verweerster] werkzaamheden zou zijn (geweest). De rechtbank zal vervolgens de hoogte van de gevorderde schadevergoeding beoordelen.
4.25.
In de beoordeling zal ook worden meegenomen wat [verweerster] heeft verdiend met opdrachten waar zij geen tijd voor zou hebben gehad als zij nog bij RCE zou hebben gewerkt. Het debat daarover is aan beide kanten nog niet volledig geweest en [verweerster] heeft daarover geen stukken overgelegd. De rechtbank zal daarom [verweerster] op grond van artikel 22 Rv bevelen om (bij voorkeur met bewijsstukken) te onderbouwen welke inkomsten zij heeft gehad vanaf de datum dat de opdracht bij RCE (via [bedrijfsnaam 2] ) is geëindigd tot heden en welke werkzaamheden zij op dit moment uitvoert of gaat uitvoeren. Om tijd te besparen dient [verweerster] die onderbouwing op te nemen in dezelfde akte als waarin zij zich moet uitlaten over de bewijslevering. [eiseres] zal bij antwoordakte op deze stellingen van [verweerster] mogen reageren .
4.26.
Iedere verdere beslissing voor wat betreft de tegenvordering wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
op de vordering
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 7.360,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
op de tegenvordering
5.4.
draagt [verweerster] op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt (i) dat de overeenkomst tussen RCE en [bedrijfsnaam 2] en tussen [bedrijfsnaam 2] en [verweerster] tot 29 februari 2020 door zouden lopen en (ii) dat [verweerster] tot 29 februari 2020 voor 156 uur per maand werkzaamheden zou verrichten bij RCE in het kader van die overeenkomsten,
5.5.
bepaalt dat [verweerster] zich
4 juli 2019in een akte moet uitlaten over de vraag of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.6.
bepaalt dat [verweerster] in de in 5.5 genoemde akte ook de in 4.25 genoemde inhoud moet opnemen,
5.7.
bepaalt dat [eiseres] tot
4 weken na het indienen van de in 5.5 bedoelde aktede tijd heeft om de antwoordakte zoals genoemd in 4.25 aan de rechtbank en [verweerster] te nemen,
5.8.
bepaalt dat [verweerster] , indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.9.
bepaalt dat [verweerster] , indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juli tot en met oktober 2019 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.10.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1,
5.11.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.12.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2019.