ECLI:NL:RBMNE:2019:2861

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
7207618 \ UC EXPL 18-10254
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van een opleidingsovereenkomst en betalingsverplichting

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Schoevers Opleidingen B.V. een vordering ingesteld tegen een studente, hier aangeduid als [gedaagde], die haar lesgeld niet heeft betaald en geen lessen meer volgt. De studente had zich aangemeld voor een opleiding en was overeengekomen om de kosten in termijnen te betalen. Echter, na de start van de opleiding in augustus 2017 is zij in betalingsachterstand geraakt en heeft zij niet gereageerd op de aanmaningen van Schoevers. Op 8 februari 2018 heeft Schoevers haar laten weten dat zij niet meer werd toegelaten tot de opleiding zolang zij in verzuim was met haar betalingsverplichting. Schoevers vordert nu dat de kantonrechter de studente veroordeelt tot betaling van het openstaande bedrag van € 23.651,26, vermeerderd met rente en kosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de studente feitelijk de opleiding heeft beëindigd, gezien haar betalingsgedrag en het niet bijwonen van lessen. De kantonrechter overweegt dat het ontbreken van een beëindigingsbericht van de studente niet voldoende is om te concluderen dat zij de opleiding nog wil voortzetten. De kantonrechter wijst erop dat in de algemene voorwaarden van Schoevers een regeling is opgenomen voor tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, en dat deze van toepassing lijkt op de situatie. De zaak is verwezen naar een rolzitting om Schoevers te verzoeken om verduidelijking over de grondslag van de vordering en de financiële afwikkeling.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 27 maart 2019, waar Schoevers schriftelijk moet reageren op de overwegingen van de kantonrechter. Verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7207618 UC EXPL 18-10254 CD/942
Vonnis van 27 februari 2019
inzake
de besloten vennootschap
Schoevers Opleidingen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: Rosmalen Nedland Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.
De eisende partij zal hierna Schoevers worden genoemd. De gedaagde partij zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Schoevers heeft een vordering ingesteld. [gedaagde] heeft daarop niet (op tijd) gereageerd en zij heeft ook geen uitstel gevraagd om op een later moment te mogen reageren. De kantonrechter heeft op 10 oktober 2018 een tussenvonnis gewezen, waarin hij Schoevers in de gelegenheid heeft gesteld om meer informatie te verschaffen over haar vordering. Schoevers heeft toen een akte in het geding gebracht. Op basis van deze stukken beslist de kantonrechter.
1.2.
Omdat [gedaagde] niet op heeft gereageerd verleent de kantonrechter verstek tegen haar.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
Uit de dagvaarding in samenhang met de akte begrijpt de kantonrechter het volgende. [gedaagde] heeft zich aangemeld voor een door Schoevers gegeven opleiding. [gedaagde] is met Schoevers overeengekomen dat zij de daarmee gemoeide kosten (€ 100,00 inschrijfgeld, € 21.980,00 cursusgeld en € 1.650,00 studiemateriaal) in 24 maandelijkse termijnen betaalt. Zij heeft echter vrijwel direct na de start van de opleiding in augustus 2017 een betalingsachterstand opgelopen. [gedaagde] heeft niet gereageerd op berichten die Schoevers haar daarover heeft gestuurd. Op 8 februari 2018 heeft Schoevers [gedaagde] laten weten dat zij niet meer wordt toegelaten tot de opleiding zolang zij in verzuim blijft met haar betalingsverplichting. Daarbij heeft Schoevers [gedaagde] gewezen op artikel 9 lid 7 van Schoevers’ algemene voorwaarden, waarin staat dat een overeengekomen betalingsregeling vervalt als de student in verzuim is. Schoevers heeft [gedaagde] in de brief van 8 februari 2018 geïnformeerd dat zij daarom het gehele verschuldigde bedrag ineens moet betalen, waarna zij haar opleiding kan vervolgen, of de opleiding moet beëindigen, waarna een eindafrekening zal worden opgemaakt. Ook op deze brief heeft [gedaagde] niet gereageerd. Schoevers vordert nu dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om het gehele openstaande bedrag van € 23.651,26 aan Schoevers te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
2.2.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vordering van Schoevers impliceert dat [gedaagde] haar opleiding na betaling zal voortzetten. Maar uit niets blijkt dat [gedaagde] dat ook daadwerkelijk van plan is. Integendeel, uit haar gedrag volgt dat zij de opleiding feitelijk al lang heeft beëindigd. Ze heeft immers niet of nauwelijks iets aan Schoevers betaald, is opgehouden de lessen bij te wonen en heeft ook helemaal niet gereageerd op berichten van Schoevers. Kennelijk heeft [gedaagde] Schoevers niet geïnformeerd over de voortijdige beëindiging, maar anders dan Schoevers kennelijk meent, is het ontbreken van een beëindigingsbericht in de gegeven omstandigheden onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [gedaagde] haar opleiding dan dus wel zal willen voltooien. Naar het oordeel van de kantonrechter is het andersom en moet bij gebrek aan een bericht van [gedaagde] dat zij de opleiding nog wil voortzetten juist als vaststaand worden aangenomen dat zij deze tussentijds heeft beëindigd. De kantonrechter acht het niet redelijk dat [gedaagde] in de gegeven omstandigheden wel het volledige in rekening gebrachte bedrag zou moeten betalen.
2.3.
Daar komt bij dat in de algemene voorwaarden van Schoevers een beding is opgenomen waarin wordt beschreven hoe een tussentijds beëindigde overeenkomst moet worden geregeld. Dit beding, in artikel 7 lid 3-6 van de algemene voorwaarden, lijkt op voorhand van toepassing op de in deze zaak ontstane situatie. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] Schoevers niet uitdrukkelijk heeft geïnformeerd over de beëindiging acht de kantonrechter in ieder geval onvoldoende voor het oordeel dat het beding in artikel 7 van de algemene voorwaarden geen grondslag zou kunnen bieden voor de financiële afwikkeling tussen partijen.
2.4.
De kantonrechter zal de procedure verwijzen naar de rolzitting van woensdag 27 maart 2019. Op die dag wenst hij schriftelijk van Schoevers te vernemen of zij met de kantonrechter van oordeel is dat de vordering kan worden gegrond op artikel 7 van de algemene voorwaarden, en welk bedrag [gedaagde] op grond van dit artikel aan haar verschuldigd is. Het spreekt vanzelf dat Schoevers een en ander dient te onderbouwen met verifieerbare bescheiden. De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat hij steeds ambtshalve moet toetsen of bedingen in algemene voorwaarden niet onredelijk bezwarend zijn voor consumenten. Om die reden verzoekt hij Schoevers om ook aandacht te besteden aan de vraag of het beding in artikel 7 volgens Schoevers al dan niet onredelijk bezwarend is voor [gedaagde] en wat daarvan in voorkomend geval het gevolg moet zijn.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 27 maart 2019 om 9.30 uur, waar Schoevers zich schriftelijk dient uit te laten over wat onder 2.3. en 2.4. van dit vonnis is overwogen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2019.