In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Midden-Nederland, is een geschil ontstaan tussen [eiseres] BV en [verweerster] over een geldlening van € 18.488,27 die op 24 mei 2012 door [eiseres] aan [verweerster] is verstrekt. In een eerder tussenvonnis van 19 april 2019 is [verweerster] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling van [eiseres] dat deze betaling een geldlening betrof. Echter, [verweerster] heeft besloten om van deze mogelijkheid af te zien, waardoor de rechtbank heeft vastgesteld dat de betaling inderdaad een geldlening was. De rechtbank heeft vervolgens de verzoeken van [eiseres] om een termijn voor terugbetaling vast te stellen beoordeeld. Hierbij is rekening gehouden met de financiële situatie van [verweerster], die aangaf dat zij niet in staat was om het bedrag ineens terug te betalen zonder in financiële problemen te komen. De rechtbank heeft besloten dat [verweerster] het geleende bedrag in maandelijkse termijnen van € 300,- moet terugbetalen, met een laatste termijn van € 188,27. De eerste termijn moet voor 1 augustus 2019 worden voldaan. Daarnaast zijn de vorderingen van [eiseres] met betrekking tot een eerdere geldlening van € 11.000,- van 4 maart 2009 afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. H.B.W. Beekman op 1 juli 2019.