ECLI:NL:RBMNE:2019:3045

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
5 juli 2019
Zaaknummer
7429190 UC EXPL 18-14446
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over lidmaatschap en financiële bijdrage aan coöperatieve vereniging van eigenaars bungalowpark

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eigenaresse van een bungalow en de Coöperatieve Vereniging van Eigenaren. De eigenaresse, aangeduid als [eiseres], had haar lidmaatschap van de vereniging opgezegd na een voorgenomen statutenwijziging. De vereniging, die verantwoordelijk is voor het beheer van gemeenschappelijke voorzieningen, heeft de opzegging betwist en vorderde betaling van contributie over de jaren 2017 en 2018. De procedure begon met een dagvaarding op 18 december 2018, gevolgd door een zitting op 7 mei 2019, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De kern van het geschil draait om de rechtsgeldigheid van de opzegging van het lidmaatschap door [eiseres] en de verplichting tot betaling van een jaarlijkse bijdrage. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging rechtsgeldig was, omdat de statuten van de vereniging niet in overeenstemming waren met de wet. De rechter stelde vast dat de vereniging niet de juiste weg had bewandeld bij de statutenwijziging en dat de opzegging van [eiseres] niet onaanvaardbaar was.

Daarnaast werd geoordeeld dat [eiseres] niet verplicht was om contributie te betalen voor de jaren 2017 en 2018, omdat haar lidmaatschap per 31 december 2016 was geëindigd. De kantonrechter verklaarde dat [eiseres] vanaf het boekjaar 2019 gehouden is aan een jaarlijkse financiële bijdrage op grond van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, en dat zij recht heeft op verantwoording van de vereniging voor de gemaakte kosten. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moeten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7429190 UC EXPL 18-14446 CS/30362
Vonnis van 10 juli 2019
inzake
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
die verder [eiseres] zal worden genoemd,
eisende partij,
procederend in persoon,
tegen:
de coöperatie
de Coöperatieve Vereniging van Eigenaren [gedaagde] U.A.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
die verder de vereniging zal worden genoemd,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.A. Zeeman.

1.De procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding, met producties, is op 18 december 2018 bij de vereniging bezorgd;
- de vereniging heeft een conclusie van antwoord ingediend met daarbij een tegeneis, met producties;
- [eiseres] heeft daarna schriftelijk gereageerd op de tegeneis, met daarbij producties;
- op 7 mei 2019 is de zaak op een zitting met de rechter besproken; van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Na afloop van de zitting zouden partijen met elkaar in overleg gaan en daarbij mogelijk een mediator betrekken;
- partijen hebben daarna allebei een brief gestuurd waarin zij de rechter hebben gevraagd vonnis te wijzen.

2.Het geschil

Waar gaat het om?

2.1.
[eiseres] is eigenares van een bungalow op [gedaagde] in [..] , waar de vereniging, als ‘coöperatieve vereniging van eigenaren’, zich bezighoudt met het beheer van de gemeenschappelijke voorzieningen voor de bungaloweigenaars, zoals onder meer riolering, water, afvoer en energie. Bij de oprichting van de vereniging zijn statuten opgesteld waarin het doel van de vereniging is omschreven. Ook heeft de vereniging een huishoudelijk reglement opgesteld. In 2015 is ‘de rijdende rechter’ bij partijen geweest om een geschil tussen hen te beslechten. Het ging er daarbij vooral om dat [eiseres] niet wilde dat de vereniging haar perceel (nummer [nummeraanduiding 1] ) nog zou betreden voor onderhoud van een (afwaterings)greppel die zich voor een deel op haar perceel bevindt, terwijl de vereniging juist wilde dat [eiseres] dat zou dulden. Van de rijdende rechter kreeg [eiseres] gelijk in haar stelling dat de bevoegdheid van de vereniging om greppels op privégrond te onderhouden en de verplichting van eigenaars om dit te dulden, niet waren voorzien in de statuten van de vereniging. De rijdende rechter heeft dus vastgesteld dat het deel van het huishoudelijk reglement waarin die bevoegdheden waren neergelegd, nietig was vanwege strijdigheid met de statuten. Na de uitspraak van de rijdende rechter is de vereniging een statutenwijziging gaan voorbereiden, die daarna (in juni/juli 2016) ook is doorgevoerd. Met deze statutenwijziging is de doelstelling van de vereniging verruimd, in die zin dat onder meer het onderhoud van greppels gelegen op privégronden van individuele leden daaronder is gebracht. Ook zijn er een aantal andere doelen toegevoegd, zoals de aankoop van gronden op of naast het park (voor zover die dienstbaar zijn aan de ontsluiting van het park) en verdergaande bevoegdheden om het huishoudelijk reglement en parkreglement vast te stellen en de naleving daarvan af te dwingen. Ondertussen heeft [eiseres] op 3 juni 2016 haar lidmaatschap van de vereniging opgezegd, voor het geval de vereniging de op dat moment voorgenomen statutenwijziging zou doorvoeren.
2.2.
Op de zitting van 7 mei 2019 is duidelijk geworden dat het voornaamste punt van zorg tussen partijen nog steeds de greppel op het perceel van [eiseres] is. Onlangs heeft de vereniging een buis aangelegd van perceel [nummeraanduiding 2] over perceel [nummeraanduiding 3] naar perceel [nummeraanduiding 4] , waardoor de haakse bocht waarin de greppel liep op het perceel van [eiseres] , wordt omzeild (een soort ‘bypass’). De vereniging heeft op de zitting toegezegd dat zij het stukje greppel dat loopt van de erfgrens van [eiseres] tot het uiteinde van de nieuwe buis (het gedeelte op perceel [nummeraanduiding 4] ), en waarop [eiseres] dus afwatert, zal blijven onderhouden. Hiermee is een zorg van [eiseres] weggenomen. Over en weer zijn partijen, ondanks dat gezocht is naar een passende (eind)oplossing voor alle partijen en de inzet van mediation is besproken maar afgewezen, verder blijven vasthouden aan hun vorderingen, die daarom hieronder worden behandeld.
Wat wil [eiseres] ?
2.3.
[eiseres] vordert – kort samengevat – veroordeling van de vereniging om haar een schadevergoeding van € 11.245,05 te betalen, of zoveel als de rechter zal bepalen. Verder vordert [eiseres] een verklaring voor recht dat zij haar lidmaatschap van de vereniging rechtsgeldig heeft opgezegd en dat zij gehouden is aan een jaarlijkse financiële bijdrage op grond van artikel 3:172 BW en dat artikel 3:173 BW van toepassing is, of anders dat zij gehouden is tot een jaarlijkse financiële bijdrage voor het onderhoud, beheer en besturen van de mandelige zaak. Subsidiair vorderde [eiseres] ook een verklaring voor recht dat artikel 3 lid d van de statuten nietig is wegens strijd met de wet en dat artikel 11 lid d van het huishoudelijk reglement nietig is wegens strijd met de statuten, maar deze vorderingen heeft [eiseres] op de zitting ingetrokken. Wel vordert [eiseres] een vergoeding van de proceskosten.
2.4.
Om die vorderingen te onderbouwen, stelt [eiseres] dat de vereniging tegenover haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die de vereniging had op grond van het bindend advies van ‘de rijdende rechter’, dat volgens [eiseres] geldt als een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Door daarna de statuten te wijzigen, heeft de vereniging het geschil voortgezet en is nakoming van de vaststellingsovereenkomst blijvend onmogelijk geworden, zegt [eiseres] . Op grond van deze tekortkoming is de vereniging volgens [eiseres] verplicht haar schade te vergoeden, die bestaat uit de door haar aan deze kwestie bestede tijd en de negatieve beïnvloeding van haar leven. Zij begroot haar schade op een bedrag van € 10.000,--, die zij hier eist vermeerderd met rente en incassokosten. Volgens [eiseres] heeft de vereniging verder onrechtmatig gehandeld door haar stelselmatig in een ongunstig daglicht te stellen en zo haar eer en goede naam aan te tasten. De vereniging heeft daarbij voorgewend dat de door haar doorgevoerde statutenwijziging nodig was vanwege de uitspraak van de rijdende rechter, om door wijziging van artikel 3 onder e van de statuten en artikel 13 onder t en artikel 14 van het huishoudelijk reglement, in feite grip te krijgen op de eigendom van de leden. [eiseres] is daardoor gedwongen geweest haar lidmaatschap te beëindigen om haar eigendomsrechten te beschermen. Zij wil bevestiging van het feit dat deze opzegging rechtsgeldig is. Als deelgenoot in een onverdeeld aandeel, is [eiseres] bereid financieel bij te dragen aan het onderhoud van het mandelige eigendom, maar zij is niet bereid te betalen voor kosten die de vereniging maakt voor zaken die niet de gemeenschappelijke eigendom betreffen en/of waar zij geen gebruik van maakt.
Wat wil de vereniging?
2.5.
De vereniging heeft onderbouwd verweer gevoerd tegen de vordering en de kantonrechter gevraagd deze af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Ook heeft de vereniging tegeneisen ingesteld. Feitelijk komen die eisen neer op veroordeling van [eiseres] om de contributie over 2017 en 2018 aan de vereniging te betalen, met rente en kosten, en voor recht te verklaren dat de opzegging van [eiseres] niet rechtsgeldig is en dat zij gehouden blijft tot de volledige betaling van de bijdrage en gebonden blijft aan de algemene voorwaarden, de (op dit moment meest recente) statuten en het huishoudelijk reglement.
2.6.
De standpunten van partijen zullen hieronder verder worden besproken, waar nodig.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter zal de verschillende vorderingen die partijen hebben ingesteld, hieronder één voor één bespreken. Omdat de vorderingen van beide partijen met elkaar samenhangen, worden ze gezamenlijk behandeld. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de vorderingen van de vereniging van de ‘verklaringen voor recht’ uit te stellen totdat is beslist in de procedure die (in hoger beroep) loopt tussen de vereniging en een andere parkbewoner, zoals de vereniging heeft verzocht.
Krijgt [eiseres] een immateriële schadevergoeding? Nee.
3.2.
Wanneer iemand een overeenkomst niet (goed) nakomt, kan er een verplichting bestaan om schade die daardoor is veroorzaakt, te vergoeden. [eiseres] doet daar een beroep op en vordert een immateriële schadevergoeding. Om voor zo’n schadevergoeding in aanmerking te komen, eist de wet meer dan alleen de stelling dat er psychisch leed is veroorzaakt. Volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) moet sprake zijn van een ‘aantasting in de persoon’, zoals in dat wetsartikel bedoeld. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kun je hiervan nog niet spreken als iemand last heeft van een (meer of minder sterk) psychisch onbehagen of als iemand zich gekwetst voelt (zie bijvoorbeeld het arrest van 13 januari 1995 ECLI:NL:1995:ZC1608). In het algemeen zal alleen bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld het bestaan van psychisch letsel kunnen worden vastgesteld.
3.3.
Op zichzelf is voorstelbaar dat het voortslepende conflict met de vereniging, met het juridische uitzoekwerk dat daarbij komt kijken, veel impact heeft gehad op de gemoedstoestand van [eiseres] . Maar omdat over concrete, hieruit voortvloeiende ziektebeelden door haar onvoldoende (met stukken onderbouwd) is aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende grond om een immateriële schadevergoeding toe te kennen. Omdat er dus geen sprake is van één van de in artikel 6:106 BW omschreven situaties, zal het door [eiseres] voor immateriële schade gevorderde bedrag worden afgewezen, net als de daarbij horende rente en incassokosten.
De (voor)vraag of er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een vaststellingsovereenkomst, hoeft daarom niet meer te worden beantwoord. Hierover merkt de kantonrechter nog wel op dat het iedere vereniging in beginsel vrijstaat de statuten te wijzigen, als hiervoor de juiste weg wordt bewandeld.
Heeft [eiseres] haar lidmaatschap rechtsgeldig opgezegd? Ja.
3.4.
In het [gedaagde] hebben de individuele bungaloweigenaars een kavel met opstal geleverd gekregen, terwijl de gemeenschappelijke gedeelten op naam staan van een rechtspersoon: de ‘coöperatieve vereniging van eigenaren’, waarin alle eigenaars zouden participeren. Op grond van een kettingbepaling in het koopcontract wordt iedere eigenaar ook lid van de vereniging. In de statuten is bepaald dat het lidmaatschap door een lid alleen kan worden opgezegd bij overdracht van de bungalow aan een nieuwe eigenaar.
3.5.
Uit de wet en uit vaste rechtspraak volgt dat een lidmaatschap van een vereniging kan worden opgezegd (artikel 2:35 sub b BW). Van dat uitgangspunt kan alleen worden afgeweken als dat volgt uit de wet. Dat is bijvoorbeeld zo bij een vereniging van eigenaars voor appartementsrechten (artikel 5:124 BW). Het [gedaagde] is niet gesplitst in appartementsrechten en is dus niet zo’n vereniging van eigenaars waarvoor een uitzondering geldt op de bevoegdheid om op te zeggen. De vereniging heeft ook niet aangevoerd dat sprake zou zijn van een andere wettelijke uitzondering.
3.6.
Voor een coöperatie geldt dat aan het uittreden in de statuten voorwaarden kunnen worden verbonden, die dan in overeenstemming moeten zijn met het doel en de strekking van de coöperatie (artikel 2:60 BW). De vereniging is wel opgericht als een coöperatie, maar volgens de wettelijke definitie (artikel 2:53 lid 1 BW) gaat een coöperatie overeenkomsten aan met haar leden in het kader van een bedrijf dat zij ten behoeve van haar leden uitoefent. Deze vereniging heeft slechts als doel gemeenschappelijke zaken op het park te beheren en oefent dus geen bedrijf uit dat transacties sluit met haar leden en/of derden. De statuten van de vereniging, in combinatie met het kettingbeding, zijn kennelijk bedoeld om de coöperatie zoveel mogelijk gelijk te maken aan de vereniging van eigenaars van appartementsrechten. Daarvan is iedere eigenaar van rechtswege lid en dat lidmaatschap is niet opzegbaar. De rechtsvorm van coöperatie wordt door de vereniging oneigenlijk gebruikt om hetzelfde te bereiken. Op zichzelf is begrijpelijk dat de wens bestaat dat alle eigenaren op het bungalowpark lid zijn en blijven van de vereniging. Maar tegelijk ontbreken voor hen een aantal belangrijke waarborgen die leden van een vereniging van eigenaars wel hebben, in het bijzonder een aantal rechtsingangen van boek 5 BW. Zonder deze waarborgen voor de leden, mag de vrijheid om uit te treden niet zo ver beperkt worden als nu in de statuten van de vereniging gebeurt. Hiervoor biedt het doel van de vereniging zoals blijkt uit artikel 3 van de statuten ook onvoldoende rechtvaardiging. Uit artikel 2:60 BW volgt dat deze bepaling in de statuten voor niet geschreven moet worden gehouden.
3.7.
De vereniging heeft nog aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] hier een beroep op doet. Om de reden die hierboven is genoemd, komt de kantonrechter tot een ander oordeel.
3.8.
Dat betekent dat het lidmaatschap van de vereniging niet afdwingbaar is en dat [eiseres] dit heeft kunnen opzeggen. De vordering van [eiseres] op dit punt wordt dus toegewezen, terwijl de vordering van de vereniging wordt afgewezen.
Wat voor financiële bijdrage moet [eiseres] jaarlijks betalen aan de vereniging?
3.9.
[eiseres] heeft haar lidmaatschap op 3 juni 2016 opgezegd. Op grond van artikel 2:36 lid 1 BW kun je opzeggen tegen het einde van het boekjaar van de vereniging. In dit geval is het lidmaatschap daarom per 31 december 2016 geëindigd. Contributie hoeft [eiseres] , als niet-lid, vanaf 2017 dus niet meer te betalen. In de statuten en het huishoudelijk reglement van de vereniging is niet geregeld hoe de omslag moet worden geregeld, wanneer iemand zijn lidmaatschap opzegt. Omdat [eiseres] geen lid meer is van de vereniging, en door de vereniging geen andere grondslag is gesteld op grond waarvan [eiseres] toch gebonden zou zijn aan de statuten en het huishoudelijk reglement van de vereniging, kunnen deze afspraken ook niet als ‘beheersregeling’ gelden in de zin van artikel 3:168 BW.
3.10.
Volgens de vereniging is [eiseres] op grond van ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) verplicht om een bijdrage aan de vereniging te betalen. De vereniging beheert en onderhoudt de gemeenschappelijke voorzieningen op het bungalowpark en betaalt de kosten daarvan. Tegenover deze verarming van de vereniging staat (op bepaalde punten) een verrijking van [eiseres] . Zij maakt gebruik van verschillende gemeenschappelijke voorzieningen en profiteert ook van de leefbaarheid (rust en ruimte) van het bungalowpark. Zij heeft op de zitting ook meegedeeld dat zij bereid is hiervoor een jaarlijkse bijdrage te betalen. Alleen over de hoogte hiervan zijn partijen het niet eens.
3.11.
Volgens de vereniging zijn de jaarlijks door de algemene ledenvergadering vastgestelde bijdragen uitsluitend kosten die ten behoeve van alle eigenaren zijn gemaakt of worden uitgegeven en is het redelijk dat ieder deze jaarlijks vast te stellen bijdrage volledig betaalt. Dit spreekt [eiseres] tegen. Zij wijst er onder andere op dat de kosten voor parkbeheer in de afgelopen jaren elk jaar flink zijn gestegen, van € 7.405,-- in 2014 tot € 22.800,-- in 2017. Hierover staat in de jaarstukken van de vereniging dat dit het gevolg is van achterstallig onderhoud, maar het onderhoud van de mandelige zaak en dat van de eigendommen van de vereniging zijn niet van elkaar gescheiden. De mandelige zaak bestaat volgens [eiseres] alleen uit de wegen op het park, die regelmatig moeten worden schoongeblazen en waarvan de bermen moeten worden gemaaid. Hieruit kunnen de hogere kosten volgens [eiseres] dus niet voortkomen, zodat zij moeten voortkomen uit het onderhoud van de terreinen die bij de vereniging – en niet bij haar – in eigendom zijn (twee hectare woeste grond die de vereniging, na haar opzegging, in 2016 heeft aangekocht en waar [eiseres] geen enkel belang bij heeft). De afgelopen jaren hebben de gemeenschappelijke eigendommen beheerd kunnen worden van een bijdrage van ongeveer € 350,-- per parkbewoner. [eiseres] wijst erop dat daarvan ook grote investeringen zijn gedaan. Zo is er in 2017 een nieuwe slijtlaag op de wegen aangebracht voor ongeveer € 75.000,--, zijn de rioolpompen in 2015 vervangen voor € 17.351,-- en zijn alle brievenbussen vervangen. Dat zijn volgens [eiseres] de grootste kostenposten van de gemeenschap, naast de jaarlijkse kosten voor beheer en afvalverwijdering, bestuurskosten, onderhoudskosten en verzekering elektriciteit. Ook werd door de vereniging in 2016 € 20.000,-- uitgegeven aan de genoemde 2 hectare woeste grond buiten het park. De financiële positie van de vereniging is volgens [eiseres] , ook na deze uitgaven, nog gezond en grote uitgaven voor de gezamenlijke infrastructuur zijn de komende jaren niet te verwachten. De vereniging heeft onlangs ook meer dan € 7.000,-- uitgegeven voor videobewaking bij de vuilcontainer, waar [eiseres] geen belang bij heeft. Verder maakt [eiseres] geen gebruik meer van de vuilcontainer van de vereniging, omdat zij zo min mogelijk afval produceert en haar afval zelf gescheiden naar de afvalverwerker brengt. De kosten die de vereniging aan haar wil doorberekenen zijn dus volgens [eiseres] niet de werkelijk voor de mandelige zaak (waarvan zij mede-eigenaar is) en mede ten behoeve van haar gemaakte kosten. Van ongerechtvaardigde verrijking voor een bedrag ter hoogte van de contributie die de vereniging haar leden laat betalen, is volgens haar dus geen sprake. Tegenover dit betoog van [eiseres] heeft de vereniging niet (aan de hand van cijfers) haar stelling onderbouwd dat de vastgestelde bijdragen alleen kosten betreffen die ten behoeve van alle eigenaren zijn gemaakt. Dat had van haar wel mogen worden verwacht. De kantonrechter begroot de kosten die over de jaren 2017 en 2018 als schade kunnen worden toegerekend aan het perceel van [eiseres] daarom op de door haar al aan contributie betaalde bedragen. De daarboven uitstijgende contributie die de vereniging in deze procedure heeft gevorderd, wordt daarom afgewezen, net als de daarbij horende rente en kosten.
3.12.
Vanaf het boekjaar 2019 verklaart de kantonrechter voor recht dat [eiseres] gehouden is aan een jaarlijkse financiële bijdrage op grond van artikel 3:172 BW en dat artikel 3:173 BW van toepassing is. Dat houdt in dat [eiseres] jaarlijks rekening en verantwoording kan vorderen van de vereniging voor de kosten die ten behoeve van de gemeenschap (voor alle eigenaren) zijn gemaakt.
Is [eiseres] gebonden aan de algemene voorwaarden, de statuten en het huishoudelijk reglement? Nee.
3.13.
Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de vereniging niet aangevoerd op welke grondslag [eiseres] , als niet-lid, gebonden zou zijn aan de algemene voorwaarden, de statuten en het huishoudelijk reglement van de vereniging. Daarnaast heeft de vereniging ook geen belang bij de verklaring voor recht die zij op dit punt vordert, omdat [eiseres] op de zitting heeft gezegd dat zij zich zou blijven houden aan het huishoudelijk reglement. Deze vordering van de vereniging wordt daarom afgewezen.
Wie moet de kosten van deze procedure betalen? Ieder zijn deel.
3.14.
Beide partijen hebben een proceskostenvergoeding gevorderd. De vereniging heeft daarbij ook een vergoeding gevorderd voor de kosten die zij voor deze procedure heeft gemaakt, gebaseerd op artikel 14 lid 6 van haar huishoudelijk reglement. Aangezien [eiseres] geen lid meer is van de vereniging, is zij hier niet aan gebonden.
Omdat beide partijen op bepaalde punten gelijk, maar ook ongelijk, hebben gekregen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat houdt in dat beide partijen hun eigen kosten moeten betalen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
4.1.
verklaart voor recht dat [eiseres] haar lidmaatschap van de Coöperatieve Vereniging van Eigenaren [gedaagde] rechtsgeldig heeft opgezegd op grond van artikel 2:36 lid 3 BW;
4.2.
verklaart voor recht dat [eiseres] gehouden is aan een jaarlijkse financiële bijdrage op grond van artikel 3:172 BW en dat artikel 3:173 BW van toepassing is;
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
4.4.
wijst de vorderingen af;
In conventie en in reconventie
4.5.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier mr. C.S. Schür in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.