ECLI:NL:RBMNE:2019:3140

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
C/16/481999 / KG ZA 19-359
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag in kort geding met betrekking tot onroerend goed

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Eymaal, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Cortet, met als doel de opheffing van executoriale beslagen die door gedaagden op een pand zijn gelegd. De procedure vond plaats bij de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, en de zitting was op 28 juni 2019. De uitspraak volgde op 4 juli 2019.

Eiser is samen met de heer A eigenaar van een pand dat onder beslag ligt. Eiser heeft een geschil met A over de verkoop van dit pand, wat heeft geleid tot een beheerregeling door de kantonrechter. Gedaagden hebben op basis van een notariële akte beslag gelegd op het pand, wat eiser als vexatoir beschouwt. Eiser stelt dat de beslagen onevenredig zwaar zijn en dat hij belang heeft bij de opheffing om de verkoop aan een derde partij, de heer B, te kunnen realiseren.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beslagen onrechtmatig zijn, omdat gedaagden geen rechtens te respecteren belang hebben bij het beslag. De voorzieningenrechter heeft de beslagen opgeheven en gedaagden verboden om opnieuw beslag te leggen op het pand. Tevens zijn gedaagden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 1.376,01. De voorzieningenrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/481999 / KG ZA 19-359
Vonnis in kort geding van 4 juli 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. P. Eymaal te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] (Spanje),
gedaagden,
advocaat mr. J. Cortet te Utrecht.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • productie 15 van [eiser]
  • de brief met productie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
1.2.
Op de zitting van 28 juni 2019 hebben partijen hun standpunten (verder) toegelicht. Daarna is bepaald dat er uitspraak zou worden gedaan op 4 juli 2019.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
In deze zaak vraagt [eiser] opheffing van de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegde beslagen op een pand aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] [..] , waarvan [eiser] samen met de heer [A] (hierna: [A] ) eigenaar is. Hierna volgt een korte weergave van de gebeurtenissen die tot dit kort geding hebben geleid.
2.2.
[eiser] was samen met [A] eigenaar van verschillende panden in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] . Op enig moment is tussen [eiser] en [A] een geschil ontstaan en wilde [eiser] de gemeenschappelijke panden verkopen. Omdat [eiser] en [A] het niet eens werden over de manier waarop dat moest gebeuren en ook nog andere geschillen hadden over de panden, heeft de kantonrechter op verzoek van [eiser] op 9 februari 2018 een beheerregeling getroffen.
2.3.
Inmiddels zijn bijna alle panden verkocht en geleverd. Alleen het in 2.1. genoemde pand aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] [..] moet nog worden geleverd. Dit pand is op 8 september 2018 verkocht aan de heer [B] voor € 250.000,00. Omdat [A] niet wilde meewerken aan de levering, is [eiser] in 2018 een kort geding gestart bij deze rechtbank. Op 16 november 2018 heeft de voorzieningenrechter [A] veroordeeld om mee te werken aan de verkoop en levering van het pand aan de [straatnaam] aan [B] , en bepaald dat het vonnis van 16 november 2018 in de plaats zal treden van zijn instemming met de koopovereenkomst en leveringsakte als hij aan deze veroordeling geen gevolg geeft, op voorwaarde dat:
“ [A] er niet binnen één week in slaagt om: (…)
- een koopovereenkomst te sluiten (…) op dezelfde condities als opgenomen in de koopovereenkomst van 8 september 2018, voor een bedrag van € 285.000,00 zonder voorbehoud van financiering en met een bankgarantie van de koper voor het gehele koopbedrag en het appartementsrecht binnen deze zeven dagen ook via de notaris aan de koper te leveren.”(zoals is bepaald in 4.15 van het vonnis). [A] is er niet in geslaagd een koopovereenkomst te sluiten op deze voorwaarden.
2.4.
Op 7 juli 2018 heeft [gedaagde sub 1] op grond van een notariële akte executoriaal beslag laten leggen op (de onverdeelde helft van) het pand, ten laste van [A] . Op 21 februari 2019 heeft ook [gedaagde sub 2] beslag laten leggen op het aandeel van [A] in het pand. [gedaagde sub 2] heeft conservatoir beslag laten leggen, maar heeft op 29 april 2019 een executoriale titel verkregen, in de vorm van een verstekvonnis.
2.5.
Omdat de levering van het pand gepland stond op 5 juni 2019, heeft [eiser] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzocht mee te werken aan de opheffing van de beslagen, onder de voorwaarde dat zij naar rato zouden worden voldaan uit de opbrengst die toevalt aan [A] (na voldoening van de hypotheekhouder de heer [C] die een recht van hypotheek heeft waaraan een leningsovereenkomst voor een bedrag van ongeveer € 94.250,00 ten grondslag ligt). [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dat geweigerd.
2.6.
Inmiddels is de leveringsdatum van het pand aan de [straatnaam] verplaatst naar 5 juli 2019. [eiser] wil met dit kort geding bereiken dat de beslagen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden opgeheven, zodat de levering op 5 juli 2019 doorgang kan vinden. [eiser] vordert kort gezegd dat de voorzieningenrechter:
- de gelegde beslagen opheft (of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt om dat te doen),
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verbiedt opnieuw beslagen te laten leggen op het pand aan de [straatnaam] , op straffe van een dwangsom,
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt in de proces- en nakosten.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft om te kunnen worden ontvangen in zijn vorderingen in kort geding. [eiser] heeft er belang bij om de koopovereenkomst na te komen en de (al eens verplaatste) levering van het pand op 5 juli 2019 doorgang te laten vinden.
Moeten de beslagen worden opgeheven?
3.2.
Op grond van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de voorzieningenrechter een executoriaal beslag opheffen als dit beslag als vexatoir moet worden aangemerkt. Dat is het geval als het beslag als middel tot verhaal, gelet op de omstandigheden ten tijde van de beslaglegging op zodanige buitenproportionele wijze wordt toegepast dat het daarom onrechtmatig is. Daarbij is de hoogte van de te verhalen vordering van belang, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op die goederen in zijn belangen wordt getroffen (Hoge Raad 24 november 1995, NJ 1996, 161).
3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] door de beslagen onevenredig zwaar in zijn belangen wordt getroffen. [eiser] heeft er groot belang bij om de koopovereenkomst met [B] na te komen. [eiser] is al lange tijd bezig met het verkopen en leveren van de panden die hij in gezamenlijk eigendom heeft met [A] . De verhoudingen tussen [eiser] en [A] zijn verstoord geraakt. De beslagen die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gelegd zijn alleen maar gelegd ten laste van [A] , niet ten laste van [eiser] .
3.4.
[gedaagde sub 1] heeft in correspondentie (een e-mail van 28 mei 2019) laten weten dat hij niet van plan is om te gaan executeren. Hij mag het executoriale beslag echter niet gebruiken om de beslagene (of in dit geval: [eiser] als deelgenoot van de beslagene) op een oneigenlijke wijze in een dwangpositie te brengen. Het heeft er alle schijn van dat hij dit wel beoogt. Dat geldt ook voor [gedaagde sub 2] . Opvallend is namelijk dat [gedaagde sub 2] een executoriale titel heeft verkregen tegen [A] in een procedure waarin [A] niet is verschenen. Daarnaast is in een procedure bij de rechtbank Den Haag, waarbij [eiser] opheffing vorderde van het beslag dat [gedaagde sub 2] op een ander pand van [eiser] en [A] had laten leggen, niet [gedaagde sub 2] zelf ter zitting verschenen, maar [A] . De voorzieningenrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hier wordt samengespannen, om zo levering van het pand door [eiser] aan [B] te verhinderen. Zij hebben bij het gelegde beslag daarom geen rechtens te respecteren belang.
3.5.
Dat blijkt ook wel uit het verweer dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tegen de gevorderde opheffing hebben gevoerd. Zij hebben allereerst aangevoerd dat het pand voor een te lage prijs aan [B] is verkocht, maar zij onderbouwen dat niet. Uit de taxatie die bij de door [eiser] overgelegde koopovereenkomst is gevoegd, blijkt bovendien het tegendeel. Daarnaast hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet betwist dat er huurders in het pand zitten, terwijl de gemeente de daarvoor vereiste vergunning nog niet heeft verleend en dat dit een drukkend effect heeft op de waarde. Gelet op deze twee omstandigheden is in het vonnis van 16 november 2018 ook aangenomen dat de verkoopprijs voor het pand marktconform is.
3.6.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ook naar voren gebracht dat [A] (ondanks het vonnis van 16 november 2018) niet verplicht is om mee te werken aan de verkoop aan [B] en dat hij nog de mogelijkheid moet krijgen om het pand aan een andere koper te verkopen, waarmee een hogere verkoopprijs zal worden gegenereerd. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal [A] (die ook door mr. Cortet wordt bijgestaan) om dit te bereiken een executiegeschil starten om de executie van het vonnis van 16 november 2018 te schorsen en moet de uitkomst van die procedure worden afgewacht.
3.7.
Dat de uitkomst van een executiegeschil door [A] zal zijn dat de levering geen doorgang mag vinden, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk.
Het beoogde executiegeschil is gebaseerd op de stelling dat [eiser] [A] de kans heeft ontnomen om binnen een week na betekening van het vonnis van 16 november 2018 een andere koopovereenkomst te sluiten dan die met [B] , terwijl die mogelijkheid hem wel was gegeven in het vonnis van 16 november 2018 (zie 2.3. van dit vonnis). Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft [eiser] namelijk geweigerd om [A] de sleutel te verstrekken van het pand en heeft hij zo voorkomen dat [A] een bezichtiging kon organiseren. Ook is [A] volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om een contra-expertise te laten uitvoeren.
3.8.
[eiser] heeft hiertegen ingebracht dat het vanwege de huurders die in het pand zitten niet mogelijk was om zomaar toegang te verlenen tot het pand en dat [A] de gegevens van de huurders had moeten opvragen bij de notaris, om zichzelf vervolgens via de huurders toegang te verschaffen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben onvoldoende gemotiveerd betwist dat [A] dat had kunnen en moeten doen. Mr. Cortet heeft tijdens de zitting wel verklaard dat de notaris niet op verzoeken reageerde, maar zij heeft deze blote stelling (die door [eiser] is weersproken) verder niet onderbouwd. Dat [A] nog de mogelijkheid moest krijgen om een contra-expertise te laten verrichten, kan zonder verdere toelichting of onderbouwing van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarnaast niet worden gevolgd.
3.9.
Tot slot is het volgende nog van belang. Op het pand rust een eerste hypotheekrecht van de heer [C] , ter waarde van ongeveer € 94.250,00. Dat hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onvoldoende gemotiveerd betwist. Als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (ondanks dat wat hiervoor in 3.4. is vermeld tóch) overgaan tot executie, zal de heer [C] de executieverkoop als hypotheekhouder zeer waarschijnlijk overnemen en zal het pand in beginsel via een openbare executieveiling worden verkocht. Het is een feit van algemene bekendheid dat een verkoop via een openbare executieveiling minder opbrengt dan een onderhandse verkoop. Als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] overgaan tot executie is dat (gelet op de te verwachten opbrengst) dus niet alleen in het nadeel van [eiser] , maar ook in dat van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zelf.
3.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegde beslagen vanwege het voorgaande vexatoir en daarmee onrechtmatig zijn. Zij zal deze beslagen daarom opheffen en bepalen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet opnieuw beslag mogen leggen op het pand aan de [straatnaam] . Daaraan zal de gevraagde dwangsom worden verbonden.
3.11.
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de transporterende notaris na levering en ontvangst van de gerealiseerde verkoopopbrengst het aandeel van [A] in die opbrengst met inachtneming van de onderlinge rangorde zal verdelen onder de schuldeisers van [A] (waaronder [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ). Dat de afrekening van de notaris niet klopt, hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet onderbouwd en daar gaat de voorzieningenrechter dus niet van uit.
Proceskosten en nakosten
3.12.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. [eiser] heeft gevraagd om het salaris toe te kennen op basis van een factor 2, maar daarvoor ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. De kosten aan de zijde van [eiser] worden dus begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht 297,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.376,01
3.13.
De gevorderde nakosten worden toegewezen op de in de beslissing geformuleerde manier. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen afzonderlijk worden veroordeeld in de nakosten, en dus niet hoofdelijk.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
heft op:
- het door [gedaagde sub 1] op 7 juli 2018 ten laste van [A] gelegde beslag,
- het door [gedaagde sub 2] op 21 februari 2019, dan wel het uit hoofde van het vonnis van 29 april 2019 ten laste van [A] gelegde beslag,
op de onverdeelde helft van de heer [A] van de onroerende zaak met kadastrale omschrijving WONEN (APPARTEMENT), kadastraal bekend als
[naam] , sectie [sectie-aanduiding] , nummer [nummeraanduiding 2] [....], plaatselijk bekend [postcode] te [plaatsnaam 2] , [straatnaam] [nummeraanduiding 1] [..] ,
4.2.
verbiedt [gedaagde sub 1] om nieuwe beslagen te laten leggen op de onder 4.1. omschreven zaak, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per in strijd met dit verbod gelegde beslag,
4.3.
verbiedt [gedaagde sub 2] om nieuwe beslagen te laten leggen op de onder 4.1. omschreven zaak, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per in strijd met dit verbod gelegde beslag,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op vandaag begroot op € 1.376,01,
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
- € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, en
- € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,
4.6.
veroordeelt [gedaagde sub 2] veroordeelt in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
- € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, en
- € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,
4.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: