Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 3] en
[gedaagde sub 4] ,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vorderde eiser, [eiser], een schadevergoeding van € 5.000 van gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3], naar aanleiding van een inbraak in de bestelbus die hij gebruikte voor zijn werkzaamheden. Eiser had een verzekering afgesloten via [gedaagde sub 3] bij [gedaagde sub 1]. De inbraak vond plaats op 3 juni 2015, waarna [gedaagde sub 1] € 4.900 aan schadevergoeding aan [A], de eigenaar van de bestelbus, heeft uitgekeerd. Eiser was van mening dat hij recht had op deze schadevergoeding, omdat hij zelf de verzekering had afgesloten en de schade had geleden.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiser onvoldoende onderbouwd was. Eiser had geen bewijs geleverd van eigen schade, noch had hij aangifte gedaan van de gestolen eigendommen. De kantonrechter merkte op dat de schadevergoeding aan [A] door [gedaagde sub 1] mogelijk de aansprakelijkheid van eiser jegens [A] had verholpen, en dat eiser zelf had ingestemd met deze regeling. De kantonrechter concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij schade had geleden die vergoed moest worden, en wees de vordering af. Tevens werd eiser veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van gedaagden, die op nul werden begroot.
Het vonnis is uitgesproken op 10 juli 2019 door kantonrechter M.J. Slootweg in aanwezigheid van de griffier.