ECLI:NL:RBMNE:2019:3370

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
7491293 UC EXPL 19-829
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit verzekering afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], een schadevergoeding van € 5.000 van gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3], naar aanleiding van een inbraak in de bestelbus die hij gebruikte voor zijn werkzaamheden. Eiser had een verzekering afgesloten via [gedaagde sub 3] bij [gedaagde sub 1]. De inbraak vond plaats op 3 juni 2015, waarna [gedaagde sub 1] € 4.900 aan schadevergoeding aan [A], de eigenaar van de bestelbus, heeft uitgekeerd. Eiser was van mening dat hij recht had op deze schadevergoeding, omdat hij zelf de verzekering had afgesloten en de schade had geleden.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiser onvoldoende onderbouwd was. Eiser had geen bewijs geleverd van eigen schade, noch had hij aangifte gedaan van de gestolen eigendommen. De kantonrechter merkte op dat de schadevergoeding aan [A] door [gedaagde sub 1] mogelijk de aansprakelijkheid van eiser jegens [A] had verholpen, en dat eiser zelf had ingestemd met deze regeling. De kantonrechter concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij schade had geleden die vergoed moest worden, en wees de vordering af. Tevens werd eiser veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van gedaagden, die op nul werden begroot.

Het vonnis is uitgesproken op 10 juli 2019 door kantonrechter M.J. Slootweg in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7491293 UC EXPL 19-829 nig/1449
Vonnis van 10 juli 2019
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R. Bagasrawalla,
tegen:
1. de commanditaire vennootschap
[gedaagde sub 1],
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen [gedaagde sub 1] ,
2. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 2],
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
en haar vennoten:
3.
[gedaagde sub 3] en
4.
[gedaagde sub 4] ,
beiden wonend in [woonplaats 2] ,
samen verder te noemen [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partijen,
procederend in persoon.

1.Wat is er aan de hand?

1.1.
[eiser] deed zaken met de heer [A] . [A] heeft onder de naam [bedrijfsnaam] een groothandel, die dranken en dergelijke levert aan onder meer Turkse koffiehuizen. Hij werkt samen met zzp-ers (onder wie [eiser] ) voor het transport. De meeste zzp-ers rijden in een eigen bestelbus. [eiser] reed in een bus van [A] , maar hij zorgde wel zelf voor de verzekering daarvan. Hij had via [gedaagde sub 3] als tussenpersoon een verzekering gesloten bij [gedaagde sub 1] als verzekeraar.
1.2.
Op 3 juni 2015 is de bestelbus van [eiser] opengebroken en de lading gestolen. [gedaagde sub 1] heeft de schade vastgesteld en € 4.900 uitbetaald aan [A] .
1.3.
[eiser] vindt dat [gedaagde sub 1] aan hem had moeten uitkeren. Hij vordert nu betaling van € 5.000 met rente en kosten. De zaak is in twee ronden schriftelijk behandeld.

2.Wat vindt de kantonrechter ervan?

2.1.
De meest logische grondslag voor de vordering is de verzekeringspolis: [eiser] had een verzekering, die dekking bood voor de schade die hij geleden heeft, en hij wil nakoming daarvan. Die schade bestaat dan in ieder geval uit aansprakelijkheid tegenover [A] voor de schade aan zijn bus en het verlies van zijn lading, en mogelijk ook uit het verlies van eigen spullen van [eiser] .
2.2.
Dat [eiser] eigen spullen is kwijtgeraakt, is niet onderbouwd. [A] heeft bij de politie aangifte gedaan van de inbraak, en de gestolen lading gespecificeerd. [eiser] heeft geen aangifte gedaan, en ook in deze procedure niet één eigendom genoemd dat van hem gestolen zou zijn. Dat hij zelf schade geleden heeft door verlies van eigendommen blijkt uit niets.
2.3.
Het kan wel zijn dat hij schade geleden heeft in die zin dat hij aansprakelijk is voor de schade van [A] . Dat heeft hij ook niet toegelicht. Bovendien: als dat zo is, dan heeft [gedaagde sub 1] dat voor hem afgehandeld door die schade aan [A] te vergoeden. Dat had misschien met [eiser] overlegd moeten worden, maar gezien de achtergrond zoals met name [gedaagde sub 3] die heeft uitgelegd ( [gedaagde sub 3] was al jaren tussenpersoon voor [A] , en alle communicatie over deze verzekering en deze schade liep via [A] ) is dat ook weer niet vreemd. Bovendien heeft [eiser] zelf een mail overgelegd van zijn vorige advocaat [B] van 22 september 2015 dat [eiser] overeenstemming bereikt had met [A] . Dat wijst erop dat [eiser] in ieder geval achteraf met betaling aan [A] heeft ingestemd. [eiser] heeft niet uitgelegd wat er anders mee bedoeld zou kunnen zijn.
2.4.
[eiser] kiest als grondslag voor zijn vordering zelf voor de stelling dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen door die € 5.000 niet aan hem te betalen, en dat hij daardoor schade heeft geleden. Dat is iets ingewikkelder, maar het komt op hetzelfde neer. Dat hij schade heeft geleden aan eigen eigendommen, blijkt uit niets (zie alinea 2.2). En als [A] een vordering had op [eiser] , die tenietgegaan is doordat [gedaagde sub 1] de schade van [A] vergoed heeft, heeft [eiser] ook op dat punt geen schade geleden die nu vergoed zou moeten worden. In zijn repliek zegt [eiser] overigens ook zelf dat hij met de verzekeringsuitkering de schade van [A] had moeten vergoeden.
2.5.
De vordering is daarmee dus onvoldoende onderbouwd. Daarom zal zij worden afgewezen. Ook voor een vergoeding van rente of buitengerechtelijke incassokosten is dan geen reden. Omdat [eiser] ongelijk krijgt, zal hij aan zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 3] een vergoeding van proceskosten moeten betalen. De kosten worden voor beiden begroot op nul.

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van gedaagden, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nul.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.