ECLI:NL:RBMNE:2019:3480

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
UTR 17/3949
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik van een kleinschalig hotel in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het brandveilig gebruiken van een kleinschalig hotel. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht aan de vergunninghouder, na een aanvraag die op 16 augustus 2016 was ingediend. Eiser, die zich tegen deze vergunning had verzet, stelde dat de brandveiligheid niet voldoende was gewaarborgd en dat er privaatrechtelijke belemmeringen waren die de vergunningverlening in de weg stonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) de aanvraag meerdere keren had getoetst aan de geldende regelgeving en uiteindelijk positief had geadviseerd. De rechtbank oordeelde dat er geen privaatrechtelijke belemmeringen waren die de vergunningverlening konden blokkeren, en dat de stellingen van eiser over mogelijke levensbedreigende situaties bij brand onvoldoende waren om aan de positieve adviezen van de VRU te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de brandveiligheid voldoende was verzekerd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de VRU in het proces van vergunningverlening en de noodzaak voor een gedegen toetsing aan de relevante regelgeving. De rechtbank heeft ook aangegeven dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestond. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3949

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Oosterweghel en mr. H. Kavi).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. P.J.G. Poels.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2017 heeft verweerder aan derde-partij (verder: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het brandveilig gebruiken van een hotel op het perceel [adres] en [adres] te [woonplaats] (verder: het perceel).
Eiser heeft tegen het dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting nog een brief van eiser ontvangen, gedateerd 20 mei 2019.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de brief van eiser van 20 mei 2019 niet betrokken bij het oordeel. Artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 (het Procesreglement) bepaalt dat na sluiting van het onderzoek ter zitting ingediende stukken buiten beschouwing blijven, tenzij deze aanleiding geven tot heropening van het onderzoek. Dat laatste is niet het geval. In overeenstemming met artikel 2.16, tweede lid, van het Procesreglement is de brief wel in het dossier gevoegd. Verder heeft de rechtbank voldaan aan het in die brief vervatte verzoek van eiser om toezending van de zittingsaantekeningen.
2. Vergunninghouder heeft op 16 augustus 2016 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het brandveilig gebruiken van een hotel op het perceel. In eerste instantie heeft verweerder bij besluit van 25 juli 2017 de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Omdat dit besluit naar de mening van verweerder op een aantal punten onvolledig was, heeft verweerder op 15 augustus 2017 een herstelbesluit genomen dat strekt ter vervanging van het besluit van 25 juli 2017. Verweerder heeft daarbij aan vergunninghouder (wederom) de gevraagde omgevingsvergunning voor het brandveilig gebruiken van een hotel op het perceel verleend.
3. Eiser heeft tegen het besluit van verweerder van 15 augustus 2017 beroep ingesteld. Eiser heeft daarbij een aantal gronden aangevoerd, die de rechtbank, na de weergave van het wettelijk kader, hieronder zal bespreken.
4. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het - voor zover hier van belang - verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen.
Op grond van artikel 2.13 van de Wabo wordt de omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, geweigerd indien de brandveiligheid met het oog op het voorziene gebruik van het gebouw niet voldoende verzekerd is.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo aangewezen:
a. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin bedrijfsmatige of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen, dan wel in afwijking daarvan bij bouwverordening, bedoeld in artikel 8 van de Woningwet, bepaalde aantal personen;
b. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin dagverblijf zal worden verschaft aan:
1. meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of
2. meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen.
5. Eiser heeft aangevoerd dat het opmerkelijk is dat pas na het oorspronkelijke besluit van 25 juli 2017 het definitieve, positieve advies van de Veiligheidsregio Utrecht Brandweer Preventie (verder: VRU) over de brandveiligheid is afgegeven. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Uit de zogenoemde ‘Toets Activiteit Brandveilig Gebruik’ van de VRU blijkt dat de betreffende aanvraag om een omgevingsvergunning diverse malen is voorgelegd aan de VRU. Uit de beoordelingen op 30 januari 2017, 5 april 2017 en 5 juli 2017 blijkt dat de VRU de aangevraagde activiteit heeft getoetst aan de regelgeving van het Bor, het Bouwbesluit 2012, de Regeling Bouwbesluit 2012 en de Utrechtse Bouwverordening, en dat de VRU bij die beoordelingen negatief heeft geadviseerd omdat de aanvraag niet voldeed aan die regelgeving. Verweerder heeft bij besluit van 25 juli 2017 aan vergunninghouder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Daarna heeft verweerder een aantal onvolledigheden in het besluit ontdekt en heeft in verband daarmee de aanvraag om een omgevingsvergunning op 10 augustus 2017 nogmaals aan de VRU voorgelegd. Uit de Toets Activiteit Brandveilig Gebruik van 10 augustus 2017 blijkt dat de VRU toen heeft geadviseerd dat de aanvraag voldeed aan de genoemde regelgeving. Op basis van dit positieve advies van de VRU heeft verweerder vervolgens op 15 augustus 2017 - onder intrekking van het besluit van 25 juli 2017 - een herstelbesluit genomen. Niet aannemelijk is geworden dat eiser door deze handelwijze in zijn belangen is geschaad. Daarmee ligt het besluit van 25 juli 2017 niet ter beoordeling in beroep voor en kan hetgeen eiser daarover aanvoert niet tot vernietiging van het besluit van 15 augustus 2017 leiden.
6. Eiser heeft er verder op gewezen dat de voortuin/zijkant van het perceel privéterrein is van bewoners van de [school] , waaronder eiser. Voor zover eiser hiermee heeft willen betogen dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van de omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik in de weg staat, overweegt de rechtbank als volgt.
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1274) is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat slechts aanleiding, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan de uitvoering van een activiteit in de weg staat. Een privaatrechtelijke belemmering is eerst evident in de hiervoor bedoelde zin, als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de activiteit de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven. Naar het oordeel van de rechtbank is dit hier niet aan de orde. Niet is gebleken dat sprake is van een erfdienstbaarheid of andere belemmering die aan de vergunningverlening in de weg staan.
Het betoog van eiser slaagt dus niet.
7. Eiser heeft verder betoogd dat bij brand een levensbedreigende situatie kan ontstaan, omdat er voor de bewoners van de [school] geen vluchtroute is als het voorplein geblokkeerd raakt. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Uit de Toets Activiteit Brandveilig Gebruik van 10 augustus 2017 blijkt dat de VRU heeft geconcludeerd dat de activiteit voldoet aan de voor het brandveilig gebruik van toepassing zijnde regelgeving. Bij die conclusie heeft de VRU de door LBP Sight aan vergunninghouder uitgebrachte adviezen betrokken. De enkele stelling van eiser dat bij brand een levensbedreigende situatie kan ontstaan, is onvoldoende om te twijfelen aan het gemotiveerde positieve advies van de VRU.
7.2
Naar aanleiding van het advies van de VRU heeft verweerder bovendien voorschriften aan de verleende omgevingsvergunning verbonden, waaronder het aanwezig zijn van een ontruimingsplan. Tevens is voor dit ontruimingsplan een actualiseringsplicht opgenomen. Verder is gebleken dat op last van de VRU de tuindeuren alleen naar binnen toe geopend mogen worden, zodat de vluchtroute bij eventuele calamiteiten niet geblokkeerd wordt. Ten slotte heeft verweerder ter zitting verklaard dat er door de VRU regelmatig controles zullen worden uitgevoerd, terwijl er ook ontruimingsoefeningen zullen plaatsvinden. De rechtbank heeft gelet hierop dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de brandveiligheid met het oog op het voorziene gebruik van het perceel niet voldoende is verzekerd. Dit betoog van eiser slaagt dus ook niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en mr. M.P. Glerum, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.