In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het brandveilig gebruiken van een kleinschalig hotel. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht aan de vergunninghouder, na een aanvraag die op 16 augustus 2016 was ingediend. Eiser, die zich tegen deze vergunning had verzet, stelde dat de brandveiligheid niet voldoende was gewaarborgd en dat er privaatrechtelijke belemmeringen waren die de vergunningverlening in de weg stonden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) de aanvraag meerdere keren had getoetst aan de geldende regelgeving en uiteindelijk positief had geadviseerd. De rechtbank oordeelde dat er geen privaatrechtelijke belemmeringen waren die de vergunningverlening konden blokkeren, en dat de stellingen van eiser over mogelijke levensbedreigende situaties bij brand onvoldoende waren om aan de positieve adviezen van de VRU te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de brandveiligheid voldoende was verzekerd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de VRU in het proces van vergunningverlening en de noodzaak voor een gedegen toetsing aan de relevante regelgeving. De rechtbank heeft ook aangegeven dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestond. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.