Uitspraak
1.De procedure
2.Waar gaat deze zaak over?
“omtrent de netto inkomsten en de periode van betaling door of namens[de Volksbank]
verricht, met opgave van eventueel reeds gelegde beslagen”(productie 4 van Hoist Finance). De brief bevat de personalia van [A] als de schuldenaar, te weten haar naam, geboortedatum, woonplaats en burgerservicenummer. Ook vermeldt de brief als kenmerk onder meer “Volkswagen Leasing” als de kennelijke eiser in de procedure waarin het veroordelend vonnis werd gewezen. De brief bevat verder de volgende gegevens met betrekking tot het vonnis:
3.De beoordeling
mondelingzou plaatsvinden (
Kamerstukken II, 1986/87, 17897, nr. 5, p. 10). De strekking van dit eenvoudig te hanteren instrument is het voorkomen van tevergeefse beslagen en daarmee gemoeide kosten (
Kamerstukken II, 1982/83, 17897, nr. 3, pp. 21-22 en
Kamerstukken II, 1986/87, 17897, nr. 6, p. 11). Daarom is ook niet vereist dat
vaststaatdat de derde een periodieke uitkering aan de schuldenaar is verschuldigd. Voldoende is dat de deurwaarder het vermoeden heeft dat dat het geval is. Artikel 475g lid 3 Rv is dus juist geschreven voor de gevallen waarin onzeker is of een derdenbeslag zinvol is. De informatieplicht is daarom ook van een andere aard dan de verklaringsplicht als bedoeld in artikel 476a en 476b Rv, waaraan de betekening van het vonnis voorafgaat.
“Een ieder is verplicht hierop desgevraagd schriftelijk te antwoorden.”wijst op een onvoorwaardelijke verplichting. Deze verplichting richt zich bovendien niet alleen tot relatief grote organisaties als financiële instellingen, maar tot iedereen, onder meer werkgevers en alimentatieplichtigen. In de regel zal niet van derden kunnen worden verwacht dat zij nagaan of de deurwaarder “gerechtigd” is tot het leggen van beslag. Het ligt ook geenszins voor de hand dat deze een (gedeeltelijk) afschrift van het vonnis verkrijgen.
€ 190,99, gering is, gaat dat argument niet op, omdat ook geringe schade schade is. Daarbij moet bovendien in aanmerking worden genomen dat als zich meerdere gevallen als dit voordoen, het vanuit maatschappelijk oogpunt wenselijk is om de gezamenlijke schade in die gevallen te beperken.
Kamerstukken II, 1982/83, 17897, nr. 3, pp. 21-22 en
Kamerstukken II, 1986/87, 17897, nr. 6, p. 11). Niet valt in te zien waarom die overweging in dit geval niet ten grondslag heeft gelegen aan de bevraging.
90,00(2,5 punten x tarief € 36,00)
4.De beslissing
mr. R. Bloemink als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2019.