In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Profit4SF B.V. over de vraag of [eiser] studiekosten aan Profit4SF verschuldigd is. [eiser] was in dienst bij Profit4SF en had een arbeidsovereenkomst waarin een studiekostenbeding was opgenomen. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst vorderde Profit4SF betaling van studiekosten, terwijl [eiser] betwistte dat hij deze kosten verschuldigd was. De kantonrechter oordeelde dat het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst niet voldeed aan de wettelijke eisen en dat [eiser] niet gehouden was tot terugbetaling van de studiekosten. De kantonrechter baseerde zich op het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1983, waarin voorwaarden zijn gesteld voor een rechtsgeldige terugbetalingsregeling van studiekosten. De kantonrechter concludeerde dat de bepaling in de arbeidsovereenkomst niet duidelijk genoeg was en dat [eiser] niet op de hoogte was van de implicaties van de amortisatieregeling. Daarom werd de vordering van Profit4SF in reconventie afgewezen en werd [eiser] in het gelijk gesteld in zijn vordering in conventie. Tevens werd Profit4SF veroordeeld tot betaling van het bruto equivalent van het gevorderde bedrag aan loon, wettelijke verhoging en proceskosten.