In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2019, stond de verdachte terecht op verdenking van afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet kan worden bewezen dat hij betrokken was bij de afpersing van [A] op 29 september 2017 in Hilversum. De zaak is ontstaan uit een langdurig conflict tussen de verdachte en zijn familie aan de ene kant, en [A] en zijn familie aan de andere kant, dat zijn oorsprong vindt in de criminele sfeer, met betrokkenheid bij een hennepkwekerij. De rechtbank heeft de context van het conflict in overweging genomen bij de beoordeling van het bewijs.
Tijdens de zitting op 7 augustus 2019 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte als medepleger van de afpersing moet worden aangemerkt, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de rol van de verdachte tijdens de gebeurtenissen zorgvuldig gewogen. Het bleek dat de verdachte fysiek aanwezig was bij de bezoeken aan de woningen van [B] en [G], maar zijn rol was beperkt tot louter aanwezigheid zonder enige actieve bijdrage aan de bedreigingen of afpersing.
De rechtbank concludeert dat de bijdrage van de verdachte aan de tenlastelegging van onvoldoende gewicht is om hem als medepleger aan te merken. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De benadeelde partij, [benadeelde], die zich had gevoegd in het geding, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering, tot op heden begroot op nihil.