ECLI:NL:RBMNE:2019:3900

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
16/660094-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in afpersingszaak met complexe achtergrond van conflicten en bedreigingen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2019, stond de verdachte terecht op verdenking van afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet kan worden bewezen dat hij betrokken was bij de afpersing van [A] op 29 september 2017 in Hilversum. De zaak is ontstaan uit een langdurig conflict tussen de verdachte en zijn familie aan de ene kant, en [A] en zijn familie aan de andere kant, dat zijn oorsprong vindt in de criminele sfeer, met betrokkenheid bij een hennepkwekerij. De rechtbank heeft de context van het conflict in overweging genomen bij de beoordeling van het bewijs.

Tijdens de zitting op 7 augustus 2019 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte als medepleger van de afpersing moet worden aangemerkt, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de rol van de verdachte tijdens de gebeurtenissen zorgvuldig gewogen. Het bleek dat de verdachte fysiek aanwezig was bij de bezoeken aan de woningen van [B] en [G], maar zijn rol was beperkt tot louter aanwezigheid zonder enige actieve bijdrage aan de bedreigingen of afpersing.

De rechtbank concludeert dat de bijdrage van de verdachte aan de tenlastelegging van onvoldoende gewicht is om hem als medepleger aan te merken. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De benadeelde partij, [benadeelde], die zich had gevoegd in het geding, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering, tot op heden begroot op nihil.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/660094-17
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen achtereenvolgens verdachte, zijn raadsvrouw mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, en mr. M.C. van Megen, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partij [benadeelde] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 29 september 2017 in Hilversum al dan niet samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd [A] af te persen;
subsidiair
op 29 september 2017 in Hilversum al dan niet samen met (een) ander(en) [A] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Uit het dossier volgt, dat verdachte zowel bij de bezoeken aan de [adres] en de [adres] , als bij het telefoongesprek met [B] aanwezig is geweest. Verdachte heeft, althans moet hebben gehoord wat er toen door zijn mededaders is besproken en gezegd, en hij heeft dit alles goedgekeurd, althans in ieder geval zijn mededaders niet ervan weerhouden te doen en te zeggen, zoals van het een en ander blijkt uit de stukken in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe in de kern aangevoerd dat er geen bewijs voorhanden is voor zijn aanwezigheid dan wel enige andere betrokkenheid van verdachte bij het bezoek aan de [adres] en het door een medeverdachte met [B] gevoerde telefoongesprek. Voorts kan niet worden bewezen dat er een brandende fakkel in de tuin van [B] zou zijn gegooid, laat staan dat is gebleken van verdachtes strafbare betrokkenheid daarbij. Met betrekking tot het bezoek aan de [adres] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet is komen vast te staan dat er ten tijde van dat bezoek bedreigingen zijn geuit. Mocht de rechtbank dit standpunt niet volgen, dan dient alsnog vrijspraak te volgen nu er niet is voldaan aan de vereisten voor medeplegen. Met betrekking tot het primair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw verder aangevoerd dat er geen sprake was van “wederrechtelijke bevoordeling”, nu [A] niet de rechthebbende was van het geldbedrag in kwestie, aldus de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vooropgesteld dient te worden dat de onderhavige verdenking niet op zichzelf staat, maar moet worden bezien in de context waarbinnen de aan die verdenking ten grondslag liggende gebeurtenissen zich hebben voorgedaan. Deze context betreft een langlopend conflict tussen enerzijds verdachte en zijn familie, en anderzijds de heer [A] en zijn familie. Dit conflict vindt zijn oorsprong in de criminele sfeer. Zowel verdachte als [A] zouden betrokken zijn geweest bij een hennepkwekerij, waarvoor laatstgenoemde strafrechtelijk is veroordeeld en ten laste van hem een ontnemingsmaatregel is opgelegd. Het conflict lijkt vervolgens te zijn ontstaan over wie (een deel van) deze vordering zou moeten betalen. Voorts lijkt nog een rol te hebben gespeeld dat [B] , de stiefmoeder van [A] , een gerechtelijk stuk zou hebben vervalst om op die manier verdachte ertoe te brengen (nog) meer geld te betalen.
Dit conflict heeft onder meer geresulteerd in gijzeling en afpersing van verdachte over een periode van meer jaren door [A] , waarvoor deze ook is veroordeeld (ECLI:NL:RBMNE:2019:1765).
Het is in het licht van deze context dat de rechtbank de onderhavige verdenking en onderliggende gebeurtenissen beziet. Dit maakt dat zij met betrekking tot de weging en waardering van het voorhanden bewijs de nodige behoedzaamheid betracht.
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat op enig moment de broer van verdachte, [C] , heeft gehoord dat het financieel en geestelijk niet goed met verdachte ging. [C] heeft daarop aangegeven te willen helpen, waarna hij zijn werkgever, [D] , heeft verteld over de situatie waarin verdachte zat. Deze [D] heeft op zijn beurt zijn vriend [E] gebeld en gevraagd om naar verdachte toe te gaan om hem te helpen.
[E] is vervolgens samen met [F] en verdachte naar de woning van [B] aan de [adres] in [woonplaats] gereden. Verdachte is daar in de auto blijven zitten terwijl [E] en [F] naar de voordeur zijn gegaan en met de brievenbus hebben geklepperd. Er werd echter niet opengedaan. Het gezelschap is daarop naar de woning van [G] , de moeder van [A] , aan de [adres] in [woonplaats] gegaan. Daar waren zowel [G] als [H] , de zus van [A] , en de echtgenoot van [H] aanwezig. [E] en [F] hebben daar aangegeven in contact te willen komen met hun zoon/broer [A] . Hierna werd verdachte uit de auto gehaald, waarna zij allen de woning binnen zijn gegaan. Daar heeft een gesprek plaatsgevonden waarin [E] en [F] [G] en [H] hebben medegedeeld dat aan [A] een ultimatum van 48 uur werd gesteld waarbinnen hij de € 186.000,- moest terugbetalen die hij aan verdachte verschuldigd was. Indien dit niet zou gebeuren, zou iemand langs komen en de woning aan de [adres] doorzeven met kogels. Na afloop van dit gesprek zijn [E] , [F] en verdachte weggegaan. Diezelfde avond is [B] gebeld door [E] , die toen, kort gezegd, heeft aangegeven dat [A] € 185.000,- moest terugbetalen en dat dit goedschiks of kwaadschiks kon.
De verdachte heeft de aan hem verweten gedragingen stellig ontkend. De vraag is of op grond van de geschetste feitelijke gang van zaken het bewijs van verdachte als medepleger van het tenlastegelegde kan worden aangenomen.
Het is bestendige rechtspraak van de Hoge Raad dat de kwalificatie medeplegen slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BK3356), waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen “dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn”.
Uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken volgt dat verdachte fysiek aanwezig is geweest bij zowel het bezoek aan het huis van [B] aan het adres [adres] als bij het bezoek ten huize van [G] aan de [adres] . Voorts volgt daaruit dat [E] en [F] degenen zijn geweest die het woord hebben gevoerd tijdens het bezoek aan de [adres] en die het ultimatum hebben gesteld. Over de aanwezigheid en rol van verdachte tijdens dit bezoek heeft [G] bij de rechter-commissaris verklaard dat “ [verdachte] alleen maar zielig zat te doen” en “daar heel zielig zat”. [H] heeft daarover bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte “naar voren werd geduwd” en dat verdachte “de hele tijd zijn mond dicht hield”. Hieruit blijkt dat verdachtes aanwezigheid op zichzelf beschouwd als nagenoeg betekenisloos moet worden geduid; zijn rol tijdens dit bezoek bleef beperkt tot louter zijn fysieke aanwezigheid. Van enige andere (non) verbale bijdrage is in het geheel niet gebleken.
De feitelijke gang van zaken toetsend aan het door de Hoge Raad gehanteerde beoordelingskader, met inachtneming van de hiervoor bedoelde context, komt de rechtbank tot het oordeel dat wat ten aanzien van de door verdachte geleverde feitelijke bijdrage tijdens de bezoeken aan de [adres] en aan de [adres] is komen vast te staan van onvoldoende gewicht is om hem als medepleger van de afpersing dan wel bedreiging aan te merken. De rechtbank zal verdachte daarom van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
Gelet op het voorgaande en de daarmee samenhangende conclusie behoeven de overige verweren geen bespreking en beslissing.

5.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1239,83. Dit bedrag bestaat uit € 239,85 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mrs. R. Veldhuisen en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij, op of omstreeks 29 september 2017, te [woonplaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [A] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- met een of meer (onbekende) personen naar de woning aan de [adres] (van [B] (stiefmoeder van [A] )) is/zijn gegaan en/of voornoemde woning in de gaten heeft/hebben gehouden en/of
- ( vervolgens) met een of meer (onbekende) personen (met kogelvrije vesten) naar de woning aan de [adres] (van [G] (moeder van [A] )) is/zijn gegaan en/of (vervolgens) in die woning tegen die [G] en/of [H] heeft/hebben gezegd dat [A] 186.000 euro verschuldigd is en dat hij, [A] , dit binnen 48 uur moet betalen en/of dat hij/zij, verdachte(n), anders achter hem, [A] , aan zou(den) gaan en/of hem, [A] , kapot zou(den) maken, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- tegen die [G] en/of [H] heeft/hebben gezegd dat hij/zij, verdachte(n), de woning aan de [adres] in de gaten hielden en/of zou(den) (blijven) houden en/of hij/zij, verdachte(n), de woning binnen 48 uur zou(den) doorzeven met kogels als [A] niet zou betalen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- die voornoemde [B] (later) heeft/hebben opgebeld en gezegd dat [A] 180.000 euro moest terugbetalen en/of dat dit zowel goedschiks als kwaadschiks kon en/of dat hij/zij, verdachte(n), weet/weten waar zij wonen en/of als zij ( [B] en/of [G] en/of [A] ) hun nummer(s) zou(den) veranderen hij/zij, verdachte(n), hen zou(den) komen ophalen en/of als er niet binnen twee dagen zou worden betaald hij/zij, verdachte(n), koste wat kost die [A] zou(den) komen ophalen en/of tegen die [B] heeft/hebben gezegd dat hij/zij, verdachte(n), zwaar bewapend is/zijn, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- een brandende fakkel in de tuin van die [B] heeft/hebben gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 29 september 2017, te Hilversum en/of Naarden en/of Zeist, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [A] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- ten overstaan van [G] en/of [H] dreigend de woorden geuit dat [A] 186.000 euro verschuldigd is en/of dat hij, [A] dit binnen 48 uur moet betalen en/of dat hij/zij, verdachte(n), anders achter hem, [A] , aan zou(den) gaan en/of hem, [A] , kapot zou(den) maken, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- tegen die [G] en/of [H] gezegd dat hij/zij, verdachte(n), de woning aan de [adres] (van [B] (stiefmoeder van [A] )) in de gaten hielden en/of zou(den) (blijven) houden en/of hij/zij, verdachte(n), de woning binnen 48 uur zou(den) doorzeven met kogels als [A] niet zou betalen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) telefonisch [B] dreigend de woorden geuit dat [A] 180.000 euro moest terugbetalen en/of dat dit zowel goedschiks als kwaadschiks kon en/of dat hij/zij, verdachte(n), weet/weten waar zij wonen en/of als zij ( [B] en/of [G] en/of [A] ) hun nummer(s) zou(den) veranderen hij/zij, verdachte(n), hen zou(den) komen ophalen en/of als er niet binnen twee dagen zou worden betaald hij/zij, verdachte(n), koste wat kost die [A] zou(den) komen ophalen en/of tegen die [B] gezegd
dat hij/zij, verdachte(n), zwaar bewapend is/zijn, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;