ECLI:NL:RBMNE:2019:3915

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
UTR 19/2164
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking urgentieverklaring voor woningtoewijzing

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die verblijft in een Blijf-van-mijn-lijfhuis, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De urgentieverklaring was ingetrokken omdat verzoekster een aangeboden woning had geweigerd. Verzoekster stelde dat zij de consequenties van haar weigering niet had begrepen, mede door haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en haar psychische toestand na een recente bevalling.

De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen had. Hierbij werd vastgesteld dat verzoekster spoedeisend belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening, maar dat de intrekking van de urgentieverklaring op basis van de Huisvestingsverordening Almere 2015 gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de urgentieverklaring was ingetrokken en dat alle belangen waren meegewogen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2164
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Knaap),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan verzoekster verleende urgentieverklaring ingetrokken per 2 april 2019 op grond van artikel 15, tweede lid, onder c, van de Huisvestingsverordening Almere 2015 (Huisvestigingsverordening).
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2019 op de locatie Utrecht van deze rechtbank. Verweerder heeft zich daar laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Omdat verzoekster, haar gemachtigde en de tolk (de heer Wolday) per ongeluk bij de locatie Almere van deze rechtbank zijn verschenen, zijn zij - met instemming van partijen - telefonisch gehoord.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek tot voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemprocedure niet.
2. Verzoekster verblijft in een blijf-van-mijn-lijfhuis in [woonplaats] (Blijf Groep) maar moet deze opvang op korte termijn verlaten. Het is onduidelijk wanneer verweerder de beslissing op bezwaar zal nemen. Hiermee staat voor de voorzieningenrechter voldoende vast dat verzoekster spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
3. Verzoekster heeft op 14 maart 2019 een urgentieverklaring gekregen van verweerder voor een periode van zes maanden. Op 29 maart 2019 is een woning aan de [adres] te [woonplaats] aan verzoekster aangeboden. Deze woning heeft verzoekster bezichtigd en op 2 april 2019 heeft zij de woning geweigerd.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoekster de aangeboden woning heeft geweigerd. Op grond van artikel 15, tweede lid, onder c, van de Huisvestingsverordening is dit een reden om de verleende urgentieverklaring in te trekken. Daarnaast ziet verweerder in de omstandigheden die verzoekster heeft aangevoerd geen reden om de hardheidsclausule van artikel 27 van de Huisvestingsverordening toe te passen.
5. Verzoekster verzoekt om een voorziening waardoor de urgentieverklaring wordt hersteld. Verzoekster bevindt zich in een kwetsbare positie met twee jonge kinderen. Zij dreigt dakloos te worden na 6 augustus 2019. Verzoekster heeft de woning die is aangeboden geweigerd, maar de consequenties daarvan heeft zij op dat moment niet begrepen. Zij begrijpt de Nederlandse taal niet en zij was in die periode ook psychisch niet in staat om alles te overzien, omdat zij net was bevallen en slachtoffer is van huiselijk geweld. Verzoekster heeft ook direct dezelfde middag contact opgenomen om een en ander te herstellen, maar dit bleek niet meer mogelijk. Verzoekster wijst er verder op dat het intrekken van de urgentieverklaring een discretionaire bevoegdheid is van verweerder en dat hij dit dus niet hoeft te doen. Verweerder heeft ten onrechte geen belangenafweging gemaakt en geen rekening gehouden met alle omstandigheden. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Verzoekster doet, gelet op alle aangevoerde omstandigheden, ook een beroep op de hardheidsclausule.
6. Het staat vast dat verzoekster de aangeboden woning op 2 april 2019 heeft geweigerd. Op grond van artikel 15, tweede lid, onder c, van de Huisvestingsverordening kan verweerder in dat geval een urgentieverklaring intrekken. Verweerder is, vanwege zijn discretionaire bevoegdheid, inderdaad niet verplicht om de urgentieverklaring in te trekken, maar verweerder heeft naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gemotiveerd waarom hij in dit geval toch tot deze beslissing is gekomen. Verweerder heeft, anders dan verzoekster stelt, daarbij ook alle belangen meegewogen. Verweerder heeft namelijk vooropgesteld dat sprake is van schaarse woonruimte in [woonplaats] en dit afgezet tegen het belang van verzoekster bij het behoud van de urgentie en de feitelijke handelingen die zij heeft verricht. Daarbij heeft verweerder meegewogen dat bij de verlening van de urgentieverklaring duidelijk is aangegeven dat als een aangeboden woning wordt geweigerd, de urgentieverklaring wordt ingetrokken. De omstandigheden dat verzoekster de Nederlandse taal niet machtig is, dat haar psychische gesteldheid op dat moment - naar gesteld - instabiel was en dat verzoekster direct dezelfde middag contact heeft opgenomen om de urgentieverklaring te laten herstellen, heeft verweerder ook meegewogen in zijn beslissing. Verweerder heeft ter zitting nog opgemerkt dat ook wordt meegewogen dat verzoekster in de tijd tussen de bezichtiging van de woning en het weigeren daarvan contact had kunnen opnemen met haar maatschappelijk werker of met iemand anders die haar kon adviseren of voor haar kon vertalen. Dat verzoekster dit niet heeft gedaan en - zoals zij
stelt - helemaal alleen het digitale formulier heeft ingevuld en de woning heeft geweigerd, waarbij zij de vermelde consequenties niet heeft kunnen lezen en begrijpen, komt voor haar rekening en risico. De voorzieningenrechter volgt verweerder in dit standpunt. Daarnaast heeft verweerder terecht meegewogen dat verzoekster op dit moment met haar kinderen verblijft in een Blijf Groep huis en dat niet is gebleken dat dit verblijf - dat in eerste instantie was verleend tot 6 juli 2019 maar inmiddels is verlengd tot 6 augustus 2019 - niet nogmaals kan worden verlengd, indien nodig. Verzoekster heeft dit ook niet met stukken onderbouwd. Ter zitting is bovendien aangegeven dat verzoekster inmiddels in de buurt van [woonplaats] aan het zoeken is naar een woning. Dat zij en haar kinderen zich alleen in [woonplaats] zouden kunnen vestigen is dan ook niet aannemelijk. De voorzieningenrechter begrijpt de redenen van verzoekster om in [woonplaats] te willen wonen, namelijk dat de kerk die verzoekster bezoekt in [woonplaats] zit en een vriend van haar broer en andere kennissen dan in de buurt zouden wonen, maar dit is op zichzelf onvoldoende om een zodanige binding met [woonplaats] aan te nemen dat verweerder op basis daarvan de belangen van verzoekster zwaarder zou moeten laten wegen dan zijn belang bij een eerlijke verdeling van schaarse woningen. Ook heeft verweerder naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in de omstandigheden die verzoekster heeft aangevoerd in redelijkheid geen reden hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen.
7. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoekster gelet op het bovenstaande geen redelijke kans van slagen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 juli 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.