In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2019 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvullende aanvraag om uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had eerder, op 30 juli 2004, een uitkering ontvangen van € 6.425,- als tegemoetkoming voor schade als gevolg van een geweldsmisdrijf. De aanvraag voor een aanvullende uitkering werd ingediend op 26 september 2018, maar werd afgewezen op basis van een beleidswijziging die op 15 oktober 2014 was doorgevoerd. Deze wijziging houdt in dat een slachtoffer alleen een aanvullende aanvraag kan indienen als het letsel na de eerdere beslissing substantieel ernstiger blijkt te zijn, en dat hiervoor nieuwe medische informatie moet worden verstrekt.
Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van deze beleidswijziging en dat hij persoonlijk geïnformeerd had moeten worden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser zelf een actieve houding had moeten aannemen om zijn rechten te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat de door eiser ingediende nieuwe medische informatie niet leidde tot de conclusie dat zijn letsel ernstiger was dan eerder vastgesteld. De medisch adviseur had aangegeven dat de situatie van eiser vergelijkbaar was met die in 2004, en dat er geen aanleiding was om de letselcategorie te verhogen.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser had geen recht op een aanvullende uitkering, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.