In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontruiming van een woning. [eiser] vorderde de ontruiming van de woning die hij huurt van Portaal, waar [gedaagde] sinds begin 2018 verblijft. [eiser] stelde dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft en dat er geen huurovereenkomst bestaat. [gedaagde] voerde daarentegen aan dat er wel degelijk een mondelinge huurovereenkomst tot stand was gekomen en dat hij huurpenningen had betaald.
De kantonrechter oordeelde dat de rechtsverhouding tussen partijen als een huurovereenkomst gekwalificeerd moet worden. De rechter vond het niet aannemelijk dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef, aangezien hij kosten had gemaakt om de woning te stofferen en er een huurprijs was afgesproken. Bovendien was de huurachterstand van [gedaagde] beperkt tot twee maanden, wat niet voldoende was om de huurovereenkomst te ontbinden.
De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten van [gedaagde]. De uitspraak benadrukt het belang van de omstandigheden waaronder een huurovereenkomst tot stand komt en de noodzaak van een duidelijke communicatie tussen partijen over hun rechten en plichten.